Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 25-06-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:4328, 22/1965
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 25-06-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:4328, 22/1965
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 25 juni 2024
- Datum publicatie
- 5 juli 2024
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBMNE:2022:4772, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 22/1965
- Relevante informatie
- Art. 17 Wet WOZ, Art. 22 Wet WOZ, Art. 40 Wet WOZ, Art. 6:22 Awb
Inhoudsindicatie
Wet Woz. Waardevaststelling woning.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 22/1965
uitspraakdatum: 25 juni 2024
Uitspraak van de elfde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank) van 29 juli 2022, nummer UTR 21/4554, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht (hierna: de heffingsambtenaar)
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] 67 te [woonplaats] (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2020, voor het jaar 2021 vastgesteld op € 426.000. Tegelijk met deze beschikking heeft de heffingsambtenaar voor dat jaar aan belanghebbende een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord, [naam1] namens belanghebbende, alsmede [naam2] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [naam3] , taxateur.
2 Vaststaande feiten
De woning is een in 2015 gebouwd appartement, met een gebruiksoppervlak van 106 m². Daarnaast beschikt de woning over een berging en een parkeerplek.
In het bezwaarschrift en de aanvulling hierop is verzocht om verstrekking van het taxatieverslag, de grondstaffel, de KOUDV- en liggingsfactoren en -correcties, correcties voor Vereniging van Eigenaren-reserves (hierna: de VvE-reserves), alsmede (de onderbouwing van) de gehanteerde indexering naar de waardepeildatum voor zowel de woning als de gebruikte vergelijkingspanden.
De heffingsambtenaar heeft een taxatieverslag beschikbaar gesteld aan belanghebbende. Het taxatieverslag bevat een algemene toelichting op de daarin gehanteerde objectgegevens, waaronder het type woning, de onderdelen, het bouwjaar en de oppervlakte van de woning en van een vergelijkingsobject. Het taxatieverslag bevat voor de woning en het gehanteerde vergelijkingsobject tevens een oordeel over de secundaire objectkernmerken, uitgedrukt in ‘onderhoud’ en ‘voorzieningen’.
Aanvullend op het voornoemde taxatieverslag heeft de heffingsambtenaar bij e-mail van 26 mei 2021 een grondstaffel en bij e-mail van 13 september 2021 het voor het objecttype en waardegebied van de woning gemiddelde indexeringspercentage verstrekt.
In het beroepschrift in eerste aanleg voert belanghebbende aan dat de heffingsambtenaar niet aan zijn toezendplicht heeft voldaan en dat de WOZ-waarde te hoog is vastgesteld. Tegen de vastgestelde waarde heeft belanghebbende aangevoerd dat deze met slechts één vergelijkingsobject in het taxatieverslag niet aannemelijk is, dat er onvoldoende rekening is gehouden met de VvE-reserves, dat er onvoldoende rekening is gehouden met het afnemend grensnut ten opzichte van het vergelijkingsobject en dat het vergelijkingsobject een lagere waarde onderbouwt.
3 Geschil
In hoger beroep is in geschil of de waarde van de woning per de waardepeildatum te hoog is vastgesteld.
Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend en bepleit een waarde van € 377.000. De heffingsambtenaar beantwoordt die vraag ontkennend.
Voorts is in geschil of de heffingsambtenaar de toezendplicht van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ heeft geschonden door niet de KOUDV- en liggingscorrecties en correcties voor de VvE-reserves te verstrekken en, zo ja, of dit moet leiden tot het toekennen van een proceskostenvergoeding. De hogerberoepsgronden tegen het ontbreken van de (onderbouwing van) de indexeringspercentages heeft belanghebbende ter zitting van het Hof uitdrukkelijk en ondubbelzinnig ingetrokken.