Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 16-01-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:434, 22/252 t/m 22/260
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 16-01-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:434, 22/252 t/m 22/260
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 16 januari 2024
- Datum publicatie
- 22 januari 2024
- Annotator
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2021:6586, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 22/252 t/m 22/260
- Relevante informatie
- Art. 47 AWR, Art. 9 AWR, Art. 3:4 Awb, Art. 3.14 Wet IB 2001, Art. 67e AWR, Art. 67a AWR, Art. 6 EVRM
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Veroordeling wegens medeplegen van gewoontewitwassen. Vereiste aangifte. Contante stortingen belast als ROW. Boetes.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummers BK-ARN 22/252, 22/253, 22/254, 22/255, 22/256, 22/257, 22/258, 22/259 en 22/260
uitspraakdatum: 16 januari 2024
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 10 december 2021, zaaknummers AWB 19/1334, 19/1335, 20/977, 20/979, 20/980, 20/981, 20/982, 20/985 en 21/503, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst Midden- en kleinbedrijf/kantoor Almere (hierna: de Inspecteur).
1 Ontstaan en loop van het geding
De Inspecteur heeft aan belanghebbende op 22 maart 2016 voor het jaar 2012 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (hierna: ZVW) opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht en is een verzuimboete opgelegd.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende eveneens op 22 maart 2016 voor het jaar 2013 een aanslag IB/PVV en een aanslag ZVW opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht en is een verzuimboete opgelegd.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende eveneens op 22 maart 2016 voor het jaar 2014 een aanslag IB/PVV en een aanslag ZVW opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht en is een verzuimboete opgelegd.
De Inspecteur heeft op 15 september 2017 voor het jaar 2015 een aanslag IB/PVV en een aanslag ZVW opgelegd. Tevens is bij beschikking een verzuimboete opgelegd.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende op 25 oktober 2019 voor het jaar 2016 een aanslag IB/PVV en een aanslag ZVW opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht en is een verzuimboete opgelegd.
De Inspecteur is bij uitspraak op bezwaar van 9 januari 2020 tegen de aanslag IB/PVV 2012 gedeeltelijk aan het bezwaar tegemoet gekomen en heeft de aanslag en de daarbij behorende beschikking belastingrente en de opgelegde verzuimboete verminderd.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 9 januari 2020 de aanslag ZVW 2012 verminderd.
Bij uitspraak op bezwaar van 9 januari 2020 heeft de Inspecteur de aanslag IB/PVV 2013 en de beschikking belastingrente gehandhaafd en de verzuimboete verminderd.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 9 januari 2020 de aanslag ZVW 2013 gehandhaafd.
Bij uitspraak op bezwaar van 9 januari 2020 heeft de Inspecteur de aanslag IB/PVV 2014 en de beschikking belastingrente gehandhaafd en de verzuimboete verminderd.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 9 januari 2020 de aanslag ZVW 2014 gehandhaafd.
De Inspecteur is bij uitspraak op bezwaar van 28 januari 2019 tegen de aanslag IB/PVV 2015 gedeeltelijk aan het bezwaar tegemoet gekomen en heeft de aanslag en de verzuimboete verminderd.
De Inspecteur is bij uitspraak op bezwaar van 28 januari 2019 tegen de aanslag ZVW 2015 gedeeltelijk aan het bezwaar tegemoet gekomen en heeft de aanslag en de verzuimboete verminderd.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 23 december 2020 de aanslag IB/PVV 2016, de bijbehorende beschikking belastingrente en de verzuimboete gehandhaafd.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 23 december 2020 de aanslag ZVW 2016 gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen de hiervoor – onder 1.6 tot en met 1.15 – bedoelde uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft bij uitspraak van 10 december 2021 de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de aanslag IB/PVV 2012 verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.882, de beschikking belastingrente 2012 dienovereenkomstig verminderd, de verzuimboete over 2012 vernietigd, de aanslag ZVW 2012 verminderd tot € 1.394, de aanslag IB/PVV 2013 verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.664, de beschikking belastingrente 2013 dienovereenkomstig verminderd, de verzuimboete over 2013 vernietigd, de aanslag ZVW 2013 verminderd tot € 897, de aanslag IB/PVV 2014 verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.214, de beschikking belastingrente 2014 dienovereenkomstig verminderd, de verzuimboete over 2014 vernietigd, de aanslag ZVW 2014 verminderd tot € 1.215, de aanslag IB/PVV 2015 verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.926, de beschikking belastingrente 2015 dienovereenkomstig verminderd, de verzuimboete over 2015 verminderd tot € 313, de aanslag ZVW 2015 verminderd tot € 541, de aanslag IB/PVV 2016 verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 8.926, de beschikking belastingrente 2016 dienovereenkomstig verminderd, de verzuimboete over 2016 verminderd tot € 350, de aanslag ZVW 2016 vernietigd, de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de door belanghebbende geleden immateriële schade tot een bedrag van € 2.947, vermeerderd met wettelijke rente vanaf vier weken na de openbaarmaking van haar uitspraak, de Staat veroordeeld tot vergoeding van de door belanghebbende geleden immateriële schade tot een bedrag van € 553, vermeerderd met wettelijke rente vanaf vier weken na de openbaarmaking van haar uitspraak, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente vanaf vier weken na de openbaarmaking van haar uitspraak en gelast dat de Inspecteur de door belanghebbende betaalde griffierechten vergoedt, vermeerderd met wettelijke rente vanaf vier weken na de openbaarmaking van haar uitspraak.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2023 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. A.T.P. Nefkens, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] en [naam2] namens de Inspecteur.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende is in de Basisregistratie Personen ingeschreven op het adres [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning). In de jaren 2012 tot en met 2016 stonden negen personen ingeschreven op dat adres.
In oktober 2015 is naar – onder meer – belanghebbende een strafrechtelijk onderzoek ingesteld. Belanghebbende is daarbij aangemerkt als verdachte in verband met (opzet- c.q. gewoonte-) witwassen en heling van sieraden.
In het proces-verbaal van de politie van 25 januari 2017 met kenmerk [nummer1] is ten aanzien van belanghebbende onder meer het volgende vermeld:
“(…) 5. Doorzoekingen
Op dinsdag 22 maart 2016 vanaf 09:15 uur vond onder leiding van de Rechter-commissaris, Mr. E.J. Davids, belast met strafzaken in de rechtbank Gelderland, een doorzoeking plaats in het pand [adres] te [woonplaats] . In de woning werd door de Rechter-commissaris een hoeveelheid geld, juwelen, administratie en data-dragers in beslag genomen. (…)
Verdachte V04
[belanghebbende] heeft een bedrag van € 152.631,- meer uitgegeven dan dat zij kan verklaren op basis van haar legale inkomenspositie of legale vermogenspositie. (…)
Van misdrijf afkomstig
De gelden die zijn uitgegeven zoals beschreven in paragraaf 6.1 hebben geen legale bron als herkomst. Uit onderstaande gegevens kunnen onderstaande bronnen als aannemelijk worden beschouwd waaruit het uitgegeven illegaal geld of een gedeelte van het geld is gegeneerd.
Insluipingen
Leden van de familie [belanghebbende] worden verdacht van insluipingen en zijn ook veroordeeld voor meerdere diefstallen. Uit informatie vanuit de justitiële systemen blijkt het volgende:
Verdachte [belanghebbende]
Uit informatie van de Justitiële Informatiedienst van 16 juli 2015 blijkt dat [naam3] in 2006 tot 2008 is veroordeeld voor diefstallen, gepleegd door twee of meer verenigde personen in [plaats1] en [plaats2] .
Overige registraties
Naast de daadwerkelijke veroordelingen zijn er meerdere registratie in de politie systemen met betrekking tot het insluipen en diefstallen.
Diefstal/Heling van sieraden
Op 22 maart 2016 werd tijdens de doorzoeking in de woning [adres] te [woonplaats] een grote hoeveelheid gouden sieraden in beslag genomen. Op die zelfde datum werd eveneens een onderzoek ingesteld bij de [naam4] te [plaats2] . Ook daarbij werd een hoeveelheid gouden sieraden in beslag genomen, welke aldaar vanuit de verdachte [naam5] in onderpand waren beleend.
De herkomst van deze sieraden was onduidelijk en zodoende werd hier nader onderzoek naar verricht.
De sieraden, welke door een deskundige waren bekeken en door deze waren benoemd als sieraden uit andere culturen zijn allemaal fotografisch vastgelegd. Deze foto’s werden op 21 juni op de site van politie.nl geplaatst. [in] 2016 zijn daarvan beelden getoond in een nieuwsitem van de uitzending van “Bureau GLD” van Omroep Gelderland. (…)
Van twee tipgevers die enkele sieraden herkenden, als zijnde sieraden die bij hun waren weggenomen, zijn verklaringen opgenomen. (…)
Aanschaf auto’s
De familie [belanghebbende] heeft diverse voertuigen op naam staan gedurende de onderzoeksperiode. Een aantal handelingen bij de aanschaf van de voertuigen kan men duiden onder indicatoren van witwassen zoals dat transacties niet in verhouding staan tot de legale inkomsten en het verhullen van de identiteit van de werkelijke eigenaar. (…)”
In het proces-verbaal van de politie Eenheid Oost-Nederland van 2 februari 2017 is over belanghebbende onder andere het volgende opgenomen:
“(…) Op 12 juni 2015 is op verzoek van de Belastingdienst een integrale bijeenkomst georganiseerd onder de RIEC-vlag. Hiervoor zijn de eerder genoemde partners uitgenodigd. De Belastingdienst heeft hier de resultaten van het belastingonderzoek besproken. Uit het onderzoek kwamen nieuwe signalen naar voren waardoor er nu mogelijk wel grond zou zijn voor een witwasverdenking aan de zijde van de politie.
De resultaten betroffen de analyse van de door de Belastingdienst op grond van artikel 47 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) verkregen bankrekeningafschriften van de bewoners van genoemd adres. Tevens gaf de Belastingdienst een overzicht van de aangeschafte auto’s en de contante betalingen daarvan. Het ging volgens haar informatie om een grote contante geldstroom, die niet vanuit zichtbare inkomsten verantwoord zou kunnen worden. De bankafschriften, facturen auto’s, zijn hierbij als onderbouwing van de analyse gedeeld. (…)
2 Uitgaven
Door de Belastingdienst is onderzoek gedaan naar de inkomsten en bestedingen van de leden van de familie [belanghebbende] over de periode van 2010-2014. Daarbij hebben zij inzage gekregen in de bankafschriften van de familie. Uit het onderzoek komt naar voren dat de genoemde leden van deze familie kennelijk meer hebben uitgegeven dan dat zij volgens de bankafschriften hebben verdiend. (…)
3 Bankstortingen
De bankstortingen zijn in bovenstaande tabel verwerkt. Het is onduidelijk waar het geld vandaan komt dat contant op de bankrekening is gestort. (…)”
Belanghebbende heeft in 2012 een auto van het merk Volkswagen, type Polo, met kenteken [kenteken1] , gekocht voor € 3.000. Voorts is in 2014 de auto die haar broer in 2013 heeft gekocht, een BMW met kenteken [kenteken2] , op haar naam overgeschreven. Haar broer heeft die laatstbedoelde auto in 2013 gekocht voor € 20.500, waarbij hij een Mercedes-Benz, met kenteken [kenteken3] , heeft ingeruild tegen een waarde van € 7.000. In 2015 is een Mercedes-Benz met kenteken [kenteken4] aangeschaft voor een bedrag van € 24.950 en op naam van belanghebbende gesteld. Daarbij is de BMW met kenteken [kenteken2] ingeruild voor € 13.950. In 2016 is een auto van het merk BMW met kenteken [kenteken5] op naam van belanghebbende gesteld. Het aanschafbedrag was € 13.360.
De strafkamer van de rechtbank Gelderland (hierna: de strafkamer) heeft bij vonnis van 29 januari 2019 belanghebbende veroordeeld wegens het medeplegen van gewoontewitwassen in de periode 1 januari 2008 tot en met 22 maart 2016. De strafkamer heeft geoordeeld dat de bekende inkomsten uit uitkering of dienstverband van de familie [belanghebbende] volstrekt onvoldoende zijn om te voorzien in de vaste lasten en het levensonderhoud van de familie, dat er meer contante uitgaven dan contante inkomsten zijn en dat de door verdachten afgelegde verklaringen over hun inkomen uit gokken, goud en giften niet concreet en min of meer verifieerbaar zijn. De strafkamer heeft bewezen verklaard dat een geldbedrag van € 574.749,33 en de auto’s middellijk dan wel onmiddellijk afkomstig zijn uit enig misdrijf, zeker gelet op de veroordelingen en mutaties, in combinatie met de in de woning aangetroffen sieraden, over de herkomst waarvan verdachten niet hebben willen verklaren. Met betrekking tot de BMW met kenteken [kenteken2] heeft de strafkamer geconcludeerd dat belanghebbende geld voor die auto heeft betaald aan haar broer. De strafkamer heeft hiervoor een bedrag van € 13.500 gehanteerd.
De strafkamer heeft bij vonnis van 29 januari 2019 (hierna: het ontnemingsvonnis) ten aanzien van belanghebbende een ontnemingsmaatregel opgelegd van € 66.183,25. In het ontnemingsvonnis overweegt de strafkamer onder meer:
“Naar het oordeel van de rechtbank is ontoereikend komen vast te staan dat veroordeelde uit het medeplegen van gewoontewitvassen waarvoor zij veroordeeld is daadwerkelijk financieel voordeel heeft behaald. (…) Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat [naam6] , [naam5] , [naam7] , [naam3] en [naam8] in de tenlastegelegde periode een economische eenheid vormden. Zij vormden een gezamenlijke huishouding, deden over en weer betalingen voor het levensonderhoud, de vaste lasten, de hypotheek van de woning en andere verplichtingen. Uit de weergegeven verklaringen volgt ook dat de familie zich in financieel opzicht als een eenheid ziet.
De rechtbank overweegt dat de vaststelling dat er sprake is van een economische eenheid in het kader van de methodiek van de eenvoudige kasopstelling impliceert dat alle legale ontvangsten, het begin- en eindsaldo en de uitgaven van de gehele economische eenheid in die kasopstelling en derhalve bij de voordeelsberekening van veroordeelde dienen te worden betrokken. (…) Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat er meer contante uitgaven dan contante inkomsten zijn geweest. Het verschil bedraagt € 574.749,33. (…) Dit betekent dat de economische eenheid in de periode van 1 januari 2008 tot 22 maart 2016 een bedrag van € 574.749,33 aan wederrechtelijk voordeel heeft ontvangen. (…) De rechtbank overweegt dat uit het dossier niet blijkt van voldoende aanwijzingen dat veroordeelde in de periode van 1 juli 2011 tot 22 maart 2016 strafbare feiten, anders dan het medeplegen van gewoontewitwassen waarvoor zij bij vonnis van heden is veroordeeld, heeft begaan. Dit betekent dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden zoals opgenomen in het tweede lid van artikel 36e.
Met betrekking tot het derde lid van artikel 36e overweegt de rechtbank het volgende. Gewoontewitwassen wordt bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie. Bij beantwoording van de vraag of aannemelijk is dat andere strafbare feiten op enigerlei wijze hebben geleid tot wederrechtelijk verkregen voordeel, is de rechtbank niet gehouden te concretiseren om welke andere strafbare feiten het gaat. Er kan met die vaststelling worden volstaan; een rechtstreekse relatie met een concreet delict is niet nodig. Evenmin is nodig dat die delicten door veroordeelde zijn gepleegd.
Zoals hierboven is overwogen is sprake van een wederrechtelijk door de economische eenheid verkregen bedrag van € 574.749,33. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook aannemelijk dat andere strafbare feiten er op enigerlei wijze toe hebben geleid dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
In het derde lid is een (op 1 juli 2011 geïntroduceerd) bewijsvermoeden opgenomen dat ziet op de periode van de zes jaar voorafgaand aan het plegen van het strafbare feit. Gelet op het hiervoor overwogene en het beginsel van verbod van terugwerkende kracht is de rechtbank van oordeel dat dit onderdeel van genoemd artikellid buiten toepassing moet blijven.
Dit betekent dat de rechtbank zal schatten welk bedrag veroordeelde wederrechtelijk heeft verkregen in de periode tussen 1 juli 2011 en 22 maart 2016.
De rechtbank stelt vast dat de bewezenverklaarde periode in totaal 99 maanden omvat. De periode na 1 juli 2011 beslaat 57 maanden.
Het wederrechtelijk voordeel dat door de economische eenheid is verkregen in de periode na 1 juli 2011 bedraagt € 330.916,27.
Met ingang van 1 juli 2011 kent de wet de mogelijkheid van hoofdelijke aansprakelijkheid. Van deze mogelijkheid kan alleen gebruik worden gemaakt wanneer sprake is van meerdere daders, die gezamenlijk een of meer aan te duiden strafbare feiten hebben gepleegd. Daarvan is in dit geval geen sprake. De rechtbank ziet, met name in het bestaan van de economische eenheid, wel aanleiding voor het pondsponds toerekenen van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Dat betekent dat aan veroordeelde een bedrag van € 66.183,25 wordt toegerekend, te weten een vijfde deel van € 330.916,27.”
Belanghebbende is voor de jaren 2015 en 2016 uitgenodigd, herinnerd en aangemaand tot het doen van aangifte IB/PVV. Voor de jaren 2012 tot en met 2014 is belanghebbende niet uitgenodigd tot het doen van aangifte.
Belanghebbende heeft op 19 maart 2018, na het opleggen van de definitieve aanslag IB/PVV 2015, aangifte IB/PVV 2015 gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning (inkomsten uit arbeid) van € 915. Op 19 maart 2018 heeft belanghebbende aangifte IB/PVV 2016 gedaan, bestaande uit een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 5.666. Deze aangifte werd ontvangen geruime tijd na het verstrijken van de in de aanmaning genoemde termijn, maar voordat de Inspecteur een aanslag IB/PVV over het jaar 2016 had opgelegd. Voor de jaren 2012 tot en met 2014 heeft belanghebbende geen aangifte IB/PVV gedaan.
Op 21 maart 2016 heeft de Inspecteur aan belanghebbende een rapport onderzoek inkomensheffing aangeboden. Daarin staat dat belanghebbende contant geld heeft gestort op haar bankrekening en contante uitgaven heeft gedaan. Daarnaast heeft belanghebbende uitgaven moeten doen om te voorzien in haar eerste levensbehoeften. Deze uitgaven heeft belanghebbende alleen kunnen betalen uit enig inkomen en zullen daarom als inkomen uit arbeid (resultaat uit overige werkzaamheden) worden aangemerkt. Het betreft de onderstaande bedragen in €:
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
|
Contante stortingen |
27.882 |
15.889 |
22.514 |
11.157 |
Aankoop auto’s |
2.500 |
- |
15.000 |
35.560 |
Nibud voeding |
2.135 |
2.135 |
2.135 |
- |
Totaal |
32.517 |
18.024 |
39.649 |
46.717 |
Voorts zijn verzuimboetes voor 2012 tot en met 2014 van € 4.920 per kalenderjaar aangekondigd en is meegedeeld dat de verzuimboete voor 2015 maximaal € 5.278 bedraagt. Naar tussen partijen niet in geschil is, bedragen de contante stortingen door belanghebbende in 2016 € 3.250.
Belanghebbende heeft in 2012 een looninkomen ontvangen van € 698 en in 2014 van € 225.
De Inspecteur heeft de volgende aanslagen IB/PVV 2012 tot en met 2016 opgelegd:
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
|
Box 1 inkomen totaal - Loon - Resultaat uit overige werkzaamheden (2016: Contante stortingen van € 3.250 en Nibudcorrectie € 667) |
32.517 32.517 |
18.024 18.024 |
39.649 39.649 |
46.717 46.717 |
9.593 5.666 3.927 |
Verzamelinkomen |
32.517 |
18.024 |
39.649 |
46.717 |
9.593 |
Te betalen belasting (Voor toepassing heffingskorting) |
8.319 |
3.022 |
11.721 |
14.729 |
975 |
Rente |
845 |
208 |
341 |
- |
94 |
Boete |
4.920 |
4.920 |
4.920 |
5.278 |
369 |
De aanslagen ZVW 2012 tot en met 2016 zijn vastgesteld op basis van bijdrage-inkomens van respectievelijk € 32.517, € 18.024, € 39.649, € 46.717 en € 3.927. Dit heeft geleid tot te betalen bijdragen van respectievelijk € 1.625, € 1.018, € 2.141, € 2.265 en € 215.
Belanghebbende heeft hiertegen op 3 mei 2016 (voor de jaren 2012 tot en met 2014), 17 oktober 2017 (voor het jaar 2015) en 28 november 2019 (voor het jaar 2016) bezwaar gemaakt.
Tot de stukken van het geding behoort een brief van mr. J.R.R. Oevering van 29 april 2016. In deze brief is onder meer het volgende geschreven:
“Namens mevrouw [belanghebbende] , woonachtig aan de [adres] te [woonplaats] , maak ik in de hoedanigheid van advocaat bezwaar tegen de belastingaanslagen Inkomstenbelasting voor de jaren 2012 tot en met 2015, de boeten alsmede de in rekening gebrachte heffingsrente met dagtekening 22 maart 2016. Daarnaast maak ik bezwaar tegen de belastingaanslagen Inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet voor de jaren 2012 tot en met 2015.
Uit de dossierstukken die door cliënte ter hand zijn gesteld maak ik op dat uw Dienst in maart 2016 bij cliënte is langs geweest. De reden van de bezwaren tegen voormelde beschikkingen zijn gelegen in het feit dat belanghebbende zich niet kan verenigen met het door de Belastingdienst ingenomen standpunt ten aanzien van de fiscale behandeling van het in aanmerking nemen van een, althans te hoog, bedrag aan inkomen. Cliënte stelt zich tevens op het standpunt dat de belastingaanslagen (inkomstenbelasting en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet) voor het jaar 2012 buiten de driejaarsaanslagtermijn en de boetetermijn zijn opgelegd. Ik verzoek u derhalve deze belastingaanslagen en boete te vernietigen.”.
De Inspecteur heeft met betrekking tot de jaren 2012 tot en met 2015 op 6 juni 2017 een informatiebeschikking afgegeven. Het bezwaar hiertegen is door de Inspecteur op 25 maart 2019 ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft vervolgens beroep ingesteld. De Inspecteur heeft de informatiebeschikking op 24 juli 2019 ingetrokken.
In de uitspraak op bezwaar van 28 januari 2019 heeft de Inspecteur voor het jaar 2015 het resultaat uit overige werkzaamheden (hierna: ROW) verlaagd in verband met de aankoop van een auto en de verzuimboete verminderd naar € 369. In de uitspraken op bezwaar van 9 januari 2020 heeft de Inspecteur voor 2012 het ROW verlaagd met € 2.500 (eveneens in verband met de aankoop van een auto) en de verzuimboetes 2012 tot en met 2014 verlaagd tot € 2.460. Bij uitspraak op bezwaar van 23 december 2020 heeft de Inspecteur de aanslag IB/PVV 2016 gehandhaafd. De verzuimboete over 2015 is verminderd naar € 369. Dit heeft tot de volgende uitkomsten geleid:
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
|
Box 1 inkomen totaal loon ROW |
30.017 30.017 |
18.024 18.024 |
39.649 39.649 |
35.127 35.127 |
9.593 5.666 3.927 |
Verzamelinkomen |
30.017 |
18.024 |
39.649 |
35.127 |
9.593 |
Te betalen belasting (voor toepassing heffingskorting) |
7.270 |
3.022 |
11.721 |
9.593 |
975 |
Rente |
738 |
208 |
341 |
- |
94 |
Boete |
2.460 |
2.460 |
2.460 |
369 |
369 |
De Inspecteur heeft bij de uitspraak op bezwaar van 28 januari 2019 de aanslag ZVW 2015 verminderd naar een bijdrage-inkomen van € 35.127. Dit heeft geleid tot een te betalen bijdrage van € 1.703. De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 9 januari 2020 de aanslag ZVW 2012 verminderd naar een bijdrage-inkomen van € 30.017 en de aanslagen ZVW 2013 en 2014 gehandhaafd. Dit heeft geleid tot een te betalen bijdrage over 2012 van € 1.500. Bij uitspraak op bezwaar van 23 december 2020 heeft de Inspecteur de aanslag ZVW 2016 gehandhaafd.
De Belastingdienst hanteerde ten tijde van het vaststellen van (navorderings-)aanslagen een intern correctiebeleid met betrekking tot het wel of niet opleggen van (navorderings- )aanslagen. Dit beleid (Versie 2.1, 30 maart 2011; vgl. ook rechtbank Noord- Holland 9 juli 2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:5445) gold als intern beleid en was niet bedoeld voor externe publicatie. In dit correctiebeleid is – voor zover van belang – het volgende vermeld:
“1. Context
In de visie van de Belastingdienst past het niet om aan belastingplichtige een belastingaanslag naar aanleiding van positieve correcties (op de grondslag) op te leggen, die slechts een “gering bedrag” aan te betalen belasting inhoudt. Hier kan gesproken worden van een bepaalde irritatiegrens bij belastingplichtige die invloed kan hebben op zijn compliant gedrag. Zeker als het “bedrag” voor de belastingplichtige in geen verhouding staat tot de administratieve gevolgen van de correcties. (…)
2 Correctiebeleid
Een bedrag van niet meer dan € 225 kan als een ‘gering bedrag” beschouwd worden. Op basis hiervan geldt het volgende correctiebeleid:
1. Een te hanteren bedrag aan (minimaal) te betalen belasting naar aanleiding van correcties van € 225 per individuele belastingaanslag, dus per middel en belastingplichtige;
2. Negatieve correcties in het voordeel van belastingplichtige worden altijd aangebracht.
3. Het te hanteren bedrag bij een inkomenscorrectie bedraagt € 500;
4. Het te hanteren bedrag bij een navordering bedraagt € 450 (c.q. € 1.000 inkomen), behoudens in gevallen waarin sprake is van kwade trouw of repeterende onjuistheden. Dit conform de toezegging in 2009 aan de Tweede Kamer in het kader van de discussie over het ‘nieuw feit’; (…)
7. Boven de € 225,- kan sprake zijn van een correctie van relatief geringe omvang. Op grond van zijn professional judgement bepaalt de (controle)medewerker of hiervan sprake is en of het achterwege laten van de correctie past binnen de doelstellingen van de Belastingdienst, zoals het voorkomen van irritaties. De medewerker pleegt daartoe collegiaal overleg met een M1’er of een door deze M1’er aangewezen ter zake deskundige gesprekspartner en legt dit overleg traceerbaar vast;
8. Op grond van zijn professional judgement beoordeelt de medewerker of zodra in één van de behandelde jaren de correctiegrens wordt overschreden, ook de andere behandelde jaren gecorrigeerd moeten worden. Een correctie van relatief geringe omvang kan in dit geval een argument zijn om de correctie achterwege te laten;
9. In die gevallen dat belastingplichtige inspeelt op dit interne correctiebeleid is het mogelijk dat hiervan afgeweken kan worden. Bijvoorbeeld dat de belastingplichtige door het verstrekken van onjuiste gegevens inspeelt op het correctiebeleid.
In een werkinstructie zal bovenstaand correctiebeleid zoveel mogelijk nader uitgewerkt worden voor de verschillende middelen.”.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of de bestreden aanslagen, de beschikkingen belastingrente en de boetes terecht en tot de juiste hoogte zijn opgelegd en of de proceskostenvergoedingen door de Rechtbank op de juiste bedragen zijn vastgesteld. Meer specifiek spitst het geschil zich toe op de navolgende deelvragen:
a. Is bewust niet de vereiste aangifte ingediend?
b. Is de bewijslast terecht omgekeerd en verzwaard?
c. Is sprake van een redelijke schatting?
d. Is belanghebbende geslaagd in de op haar rustende (al dan niet verzwaarde) bewijslast?
e. Is terecht en tot een juist bedrag belastingrente in rekening gebracht?
f. Zijn terecht en tot een juist bedrag verzuimboetes opgelegd?
g. Bestaat recht op een hogere kostenvergoeding bezwaarfase dan de Rechtbank heeft vastgesteld?
h. Bestaat recht op een hogere kostenvergoeding beroepsfase dan de Rechtbank heeft vastgesteld?
i. Handelt de inspecteur in strijd met het evenredigheidsbeginsel, aangezien het OM reeds een ontnemingsprocedure is gestart?
j. Levert de heffing een individuele en buitensporige last op?
Belanghebbende beantwoordt deze vragen, behalve de vragen d, g, h, i en j, ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de bestreden aanslagen, dienovereenkomstige vermindering van de bestreden rentebeschikkingen en vernietiging van de opgelegde verzuimboetes.
De Inspecteur is het tegenovergestelde van mening en concludeert slechts met betrekking tot de verrekening van een in 2015 ingehouden bedrag aan loonheffing van € 11 tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.