Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 06-08-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:5089, 22/2193 en 22/2244

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 06-08-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:5089, 22/2193 en 22/2244

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
6 augustus 2024
Datum publicatie
16 augustus 2024
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2024:5089
Formele relaties
Zaaknummer
22/2193 en 22/2244
Relevante informatie
Art. 9 BPM, Art. 10 BPM, Art. 8 Uitv.reg. BPM, Art. 110 VWEU, Art. 267 VWEU

Inhoudsindicatie

BPM. Diverse formeelrechtelijke grieven.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummers BK-ARN 22/2193 en 22/2244

uitspraakdatum: 6 augustus 2024

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

en het hoger beroep van de inspecteur van de Belastingdienst (hierna: de Inspecteur)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank) van 2 september 2022, nummer LEE 21/2932, in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd.

1.2.

Het daartegen door belanghebbende gemaakte bezwaar is door de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen die uitspraak beroep ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de naheffingsaanslag vernietigd en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar. Daarbij heeft de Rechtbank de Inspecteur veroordeeld tot het betalen van een immateriëleschadevergoeding aan belanghebbende tot een bedrag van € 1.000, de Inspecteur opgedragen het betaalde griffierecht van € 181 aan belanghebbende te vergoeden, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan tot aan de dag van voldoening en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.056.

1.4.

Zowel belanghebbende als de Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.

Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 17 juli 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord A.F.M.J. Verhoeven als de gemachtigde van belanghebbende (hierna: gemachtigde) en [naam1] en [naam2] namens de Inspecteur.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende heeft op 31 maart 2019 aangifte BPM gedaan voor een BMW X5 3.0d High Executive met VIN [nummer1] (hierna: de auto). Belanghebbende heeft de verschuldigde BPM bij de aangifte berekend op € 669 aan de hand van een taxatierapport van [naam5] met datum 24 maart 2019. De fysieke opname van de auto heeft plaatsgevonden op 23 februari 2019. De kilometerstand op het moment van de taxatie bedroeg 179.628. De BPM is berekend op basis van een historische nieuwprijs van € 102.467 en een handelsinkoopwaarde van € 3.086.

2.2.

De Inspecteur heeft belanghebbende uitgenodigd de auto bij Domeinen Roerende Zaken (hierna: DRZ) te tonen. DRZ heeft de auto op 8 april 2019 geschouwd en met dagtekening 15 april 2019 een verslag van haar bevindingen gemaakt. In het rapport van DRZ is een historische nieuwprijs van € 113.146 opgenomen en een handelsinkoopwaarde van € 17.476.

2.3.

Naar aanleiding van het onderzoek door DRZ heeft de Inspecteur in een brief met dagtekening 15 november 2019 aangekondigd dat hij van plan is een naheffingsaanslag op te leggen voor de auto (met kenteken [kenteken] ). In deze brief met kenmerk BPM/ [nummer2] staat onder meer:

“Als u het niet eens bent met mijn voornemen

Bent u het niet eens met mijn voornemen om u deze naheffingsaanslag op te leggen? Dan kunt u hierop binnen drie weken na dagtekening van deze kennisgeving reageren. Wanneer ik van u geen reactie heb ontvangen, zal ik de naheffingsaanslag BPM zoals hiervoor vermeld opleggen.

Meer informatie

Hebt u nog vragen? Belt u mij dan op [nummer3] .

Hoogachtend,

namens de inspecteur,

[naam3] ”

2.4.

Belanghebbende heeft op 24 november 2019 de volgende e-mail aan de heer [naam4] van de Belastingdienst gestuurd:

“Geachte heer [naam4] ,

Wij zijn het niet eens met de kennisgeving naheffingsaanslag met kenmerk [nummer2] . Betreft kenteken: [kenteken]

Met vriendelijke groet,

[belanghebbende] ”

2.5.

Belanghebbende heeft een taxatierapport van [naam5] overgelegd. Daarin staat – voor zover hier van belang – het volgende:

“(…)

Motor/ versnellingsbak/Aandrijving

De motor verkeerd zover waarneembaar in een niet werkende staat. Het voertuig is gekocht met motorschade. Geen afwijkingen of schades waargenomen.

(…)”

2.6.

De Inspecteur heeft met dagtekening 13 december 2019 aan belanghebbende een mededeling naheffingsaanslag BPM gestuurd. Hierin staat dat belanghebbende niet binnen de in de kennisgeving (zie 1.3.) gestelde termijn van drie weken heeft gereageerd. Met dagtekening 24 januari 2020 heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag waar deze zaak over gaat, opgelegd.

2.7.

De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag vernietigd en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar. Daarbij heeft de Rechtbank de Inspecteur veroordeeld tot het betalen van een immateriëleschadevergoeding aan belanghebbende tot een bedrag van € 1.000, de Inspecteur opgedragen het betaalde griffierecht van € 181 aan belanghebbende te vergoeden, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan tot aan de dag van voldoening en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.056.

3 Geschil

3.1.

De gemachtigde van belanghebbende heeft het volgende aangevoerd:

- De nationale rechters – waaronder dit Hof en de Hoge Raad – mogen het Unierecht niet uitleggen. Uitsluitend het Hof van Justitie van de Europese Unie te Luxemburg (hierna: Hof van Justitie) is daartoe bevoegd.

- De regeling van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb), waarbij de proceskostenvergoeding in beginsel een forfaitair karakter heeft, is in strijd met het Unierechtelijke beginsel van een effectieve en doeltreffende rechtsbescherming. Er dient een integrale proceskostenvergoeding te worden gegeven.

- De Rechtbank heeft de vergoeding tot een te laag bedrag vastgesteld.

- Het (vooraf) heffen van griffierecht is in strijd met het Unierechtelijke beginsel van een effectieve en doeltreffende rechtsbescherming.

- Indien de Inspecteur het betaalde griffierecht dient te vergoeden, moet rente worden vergoed over de periode vanaf het moment waarop het griffierecht is betaald.

3.2.

De Inspecteur heeft in hoger beroep aangevoerd dat de waardevermindering wegens schade aan (de motor van) de auto niet hoger is dan waarbij de Inspecteur bij het vaststellen van de naheffingsaanslag rekening heeft gehouden.

3.3.

Belanghebbende heeft ten aanzien van het hoger beroep van de zijde van de Inspecteur als reactie het volgende aangevoerd:

- De nationale rechters – waaronder dit Hof en de Hoge Raad – mogen het Unierecht niet uitleggen. Uitsluitend het Hof van Justitie van de Europese Unie te Luxemburg (hierna: Hof van Justitie) is daartoe bevoegd.

- De bewijslast met betrekking tot de toepasselijkheid en de omvang van de vermindering van de verschuldigde BPM rust in het licht van artikel 110 VWEU op de Inspecteur.

- Het systeem van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet BPM) op grond waarvan BPM voorafgaand aan het belastbare feit moet worden betaald, voldoet niet aan de vereisten die op grond van het Unierecht worden gesteld aan het heffen van een registratieheffing.

- De waarde van de auto dient te worden verminderd met € 15.000, ter onderbouwing is een taxatierapport, foto’s en andere stukken overgelegd.

- Er dient een integrale proceskostenvergoeding te worden verstrekt.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing