Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 20-08-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:5332, 22/700, 22/701, 23/510 en 23/511

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 20-08-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:5332, 22/700, 22/701, 23/510 en 23/511

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
20 augustus 2024
Datum publicatie
30 augustus 2024
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2024:5332
Zaaknummer
22/700, 22/701, 23/510 en 23/511
Relevante informatie
Art. 13bis Wet LB, Art. 110 VWEU, Art. 267 VWEU

Inhoudsindicatie

LB/PVV. Bijtelling privé-gebruik auto.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden

nummers BK-ARN 22/700, 22/701, 23/510 en 23/511

uitspraakdatum: 20 augustus 2024

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op de hoger beroepen van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraken van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 1 maart 2022, nummers AWB 21/582 en 21/2985 en van 16 januari 2023, nummers ARN 22/2875 en 22/2878, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)

en

de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) (hierna: de Staat)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Over de loontijdvakken augustus 2020, september 2020, november 2020 respectievelijk december 2020 heeft de werkgever van belanghebbende (steeds) een bedrag van € 1.340,97 bijgeteld bij het loon van belanghebbende en de over het loon inclusief bijtelling verschuldigde loonbelasting/premie volksverzekeringen ingehouden.

1.2.

Belanghebbende heeft voor elk van de onder 1.1. vermelde loontijdvakken bezwaar gemaakt tegen de over de bijtelling ingehouden loonbelasting/premie volksverzekeringen.

1.3.

Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de bezwaren ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.

1.5.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.6.

Belanghebbende heeft op 14 juni 2024 een pleitnota ingediend.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2024. Namens belanghebbende heeft A.F.M.J. Verhoeven via beeldbellen aan de mondelinge behandeling deelgenomen. Namens de Inspecteur hebben [naam1] en [naam2] via beeldbellen deelgenomen. Van de mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende woont in België. Zijn werkgever is in Nederland gevestigd.

2.2.

De werkgever van belanghebbende heeft hem een nieuwe auto ter beschikking gesteld met cataloguswaarde van € 114.053. Deze auto is op 6 april 2019 in het Nederlandse kentekenregister ingeschreven en is op dezelfde datum voor het eerst toegelaten tot de openbare weg.

2.3.

De werkgever heeft, voor zover voor dit geding van belang, voor de loontijdvakken augustus 2020, september 2020, november 2020 respectievelijk december 2020 (steeds) een bedrag van € 1.340,97 bijgeteld bij het maandloon van belanghebbende van € 9.000 en de over het loon inclusief bijtelling verschuldigde loonbelasting/premie volksverzekeringen ingehouden.

2.4.

De inhouding is berekend met de witte maandtabel. Op grond van deze tabel gold in 2020 een percentage loonbelasting/premie volksverzekeringen van 49,5% voor tabellonen hoger dan € 8.235.

3 Geschil

3.1.

Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende het geschil in hoger beroep beperkt tot de gronden die staan vermeld in de op 14 juni 2024 ingediende pleitnota en hetgeen hij ter zitting van het Hof aan de orde heeft gesteld.

3.2.

In geschil is de verschuldigdheid van € 663,78, zijnde 49,5% van de maandelijkse bijtelling op grond van artikel 13bis van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB), aan loonbelasting/premie volksverzekeringen die over augustus 2020, september 2020, november 2020 respectievelijk december 2020 is ingehouden op het loon van belanghebbende.

3.3.

Belanghebbende is van mening dat de bijtelling op grond van artikel 13bis van de Wet LB een inbreuk maakt op artikel 110 van het Verdrag van de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU), omdat deze maatregel de import van gebruikte auto's uit andere lidstaten belemmert. Doordat voor de bijtelling geen onderscheid wordt gemaakt tussen nieuwe auto’s en gebruikte auto’s, zullen werknemers veelal kiezen voor een nieuwe auto, aldus belanghebbende. Hij stelt dat in België wel onderscheid wordt gemaakt tussen nieuwe en gebruikte auto’s.

3.4.

De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de bijtelling op grond van artikel 13bis van de Wet LB geen inbreuk maakt op artikel 110 van het VWEU en dat op het loon van belanghebbende terecht een bijtelling heeft plaatsgevonden op basis van de cataloguswaarde van de aan belanghebbende ter beschikking gestelde auto.

3.5.

Verder heeft belanghebbende in zijn pleitnota van 14 juni 2024 verzocht om vergoeding van immateriële schade en vergoeding van het in hoger beroep geheven griffierecht wegens overschrijding van de redelijke termijn in het hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank van 1 maart 2022.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing