Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17-09-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:5932, 23/485
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17-09-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:5932, 23/485
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 17 september 2024
- Datum publicatie
- 27 september 2024
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBMNE:2022:6322, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 23/485
- Relevante informatie
- Art. 17 Wet WOZ, Art. 22 Wet WOZ, Art. 40 Wet WOZ, Art. 6:22 Awb
Inhoudsindicatie
Wet Woz. Waardevaststelling woning.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 23/485
uitspraakdatum: 17 september 2024
Uitspraak van de tweede enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank) van 19 december 2022, nummer UTR 22/2411, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht (hierna: de heffingsambtenaar)
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] 12 te [woonplaats] (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2020, voor het jaar 2021 vastgesteld op € 680.000. Tegelijk met deze beschikking heeft de heffingsambtenaar voor dat jaar aan belanghebbende de aanslagen onroerendezaakbelasting en watersysteemheffing opgelegd.
Belanghebbende heeft tegen de beschikking en aanslagen bezwaar aangetekend. Belanghebbende heeft bij ingebrekestelling van 22 februari 2022 de heffingsambtenaar een termijn van twee weken gegeven om uitspraak op bezwaar te doen. Bij overschrijding van deze termijn heeft belanghebbende verzocht om toekenning van een dwangsom.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de beschikking en de aanslagen gehandhaafd, alsmede het verzoek om toekenning van een dwangsom afgewezen.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben voorafgaand aan de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juni 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord [naam1] namens belanghebbende, alsmede [naam2] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [naam3] , taxateur.
2 Vaststaande feiten
De woning is een 2001 gebouwde twee-onder-een-kapwoning, met een gebruiksoppervlak van 156 m² en grondkavel van 398 m². Daarnaast beschikt de woning over een tuinhuis/blokhut en een garage van 20 m².
In het bezwaarschrift en de aanvulling hierop is verzocht om verstrekking van het taxatieverslag, de grondstaffel, de KOUDV- en liggingsfactoren en correcties, alsmede (de onderbouwing van) de gehanteerde indexering naar de waardepeildatum voor zowel de woning als de gebruikte vergelijkingspanden.1
De heffingsambtenaar heeft een taxatieverslag aan belanghebbende verstrekt. Het taxatieverslag bevat een algemene toelichting op de daarin gehanteerde objectgegevens, waaronder het objecttype, de onderdelen, het bouwjaar en de gebruiksoppervlak van de woning en van een vergelijkingsobject. Het taxatieverslag bevat voor de woning en het gehanteerde vergelijkingsobject tevens een oordeel over de secundaire objectkernmerken, uitgedrukt in ‘onderhoud’ en ‘voorzieningen’.
Aanvullend op het voornoemde taxatieverslag heeft de heffingsambtenaar via e-mailbericht overzichtsbestanden verstrekt, met daarin grondstaffels voor alle woningen – waaronder die van belanghebbende – waarvoor door de gemachtigde van belanghebbende bij de heffingsambtenaar bezwaar is aangetekend. Bij e-mail van 13 september 2021 is een vergelijkbaar overzichtsbestand met indexeringspercentages verstrekt.
3 Geschil
In hoger beroep is in geschil of de waarde van de woning per de waardepeildatum te hoog is vastgesteld.
Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend en bepleit een waarde van € 649.000, de heffingsambtenaar beantwoordt die vraag ontkennend. Het waardegeschil spitst zich toe op de onderhoudsstaat van de woning.
Voorts is in geschil of de heffingsambtenaar met het niet inbrengen van de onderbouwing van het indexeringspercentage de plicht die uit artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ voortvloeit heeft geschonden, en zo ja, of vanwege deze schending een proceskostenvergoeding is verschuldigd. Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend, de heffingsambtenaar ontkennend.