Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 01-10-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:6146, 23/2691

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 01-10-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:6146, 23/2691

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
1 oktober 2024
Datum publicatie
11 oktober 2024
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2024:6146
Formele relaties
Zaaknummer
23/2691
Relevante informatie
Art. 17 Wet WOZ, Art. 22 Wet WOZ, Art. 8:10 Awb, Art. 8:77 Awb

Inhoudsindicatie

Wet Woz. Schending beginsel van hoor en wederhoor door de rechtbank en onduidelijkheid over wie voorzitter van de meervoudige kamer van de rechtbank was leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Finale geschilbeslechting. Waardevaststelling woning. Vergoedingen voor immateriële schade en proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

nummer BK-ARN 23/2691

uitspraakdatum: 1 oktober 2024

Uitspraak van de achttiende enkelvoudige kamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland van 4 september 2023, nummer UTR 21/4827, ECLI:NL:RBMNE:2023:4481, in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht (hierna: de heffingsambtenaar)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] 122 BS te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2020, voor het jaar 2021 vastgesteld op € 890.000. Tegelijk met deze beschikking heeft de heffingsambtenaar voor dat jaar aan belanghebbende een aanslag onroerendezaakbelasting (hierna: OZB) opgelegd.

1.2.

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar van 26 oktober 2021 de waarde verminderd tot € 842.000, de aanslag OZB dienovereenkomstig verminderd en een kostenvergoeding toegekend van in totaal € 658,26.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de waarde verminderd naar € 635.000 en de aanslagen OZB en watersysteemheffing dienovereenkomstig verminderd. Aan belanghebbende is een vergoeding van griffierecht, haar proceskosten van in totaal € 965,26 (wegingsfactor 0,5) en immateriële schade ter hoogte van € 50 toegekend.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Partijen hebben voorafgaand aan de zitting nadere stukken ingediend.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 augustus 2024. Daarbij is verschenen en gehoord A. Oosters, als de gemachtigde van belanghebbende. Namens de heffingsambtenaar is verschenen [naam1] , bijgestaan door [naam2] , taxateur.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak met de volgende objectkenmerken:

Type woning

Bovenwoning

Bouwjaar

1904

Oppervlakte

216 m2

Overig

2 balkons van 2 m2

2.2.

Het beroep van belanghebbende bij de Rechtbank over belastingjaar 2021 had kenmerk UTR 21/4827. Belanghebbende heeft bij de Rechtbank ook beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar tegen de beschikte waarde van de woning voor het belastingjaar 2022. Die procedure kreeg bij de Rechtbank het nummer UTR 22/4378.

2.3.

De heffingsambtenaar heeft per e-mail van 6 oktober 2022 een schikkingsvoorstel gestuurd aan de gemachtigde voor zowel het belastingjaar 2021 als belastingjaar 2022. Bij dat schikkingsvoorstel heeft de heffingsambtenaar ook een voorstel voor de vergoeding van de proceskosten gedaan, waaruit volgt dat hij daarbij een wegingsfactor van 1 heeft voorgesteld.

2.4.

Belanghebbende heeft het schikkingsvoorstel van de heffingsambtenaar per brief afgewezen. Zij heeft daarbij aangegeven vooralsnog niet akkoord te gaan met het schikkingsvoorstel van de heffingsambtenaar, omdat zij een onderbouwing miste van de door de heffingsambtenaar voorgestane waardes en deze waardes € 50.000 hoger waren dan de door haar taxateur voorgestane waardes.

2.5.

De heffingsambtenaar heeft vervolgens een verweerschrift aan de Rechtbank gestuurd, met taxatiematrices die door taxateur [naam3] zijn opgesteld. In het verweerschrift geeft de heffingsambtenaar aan de eerder bij wijze van compromis aangeboden waardes (€ 635.000 voor belastingjaar 2021) voor te staan. In de taxatiematrix voor het belastingjaar 2021 verwijst de taxateur naar andere referentieobjecten dan waar hij voordien naar verwees.

2.6.

Op 13 juni 2023 heeft de Rechtbank partijen opgeroepen voor de zitting op 17 augustus 2023. Daarbij heeft zij aangekondigd dat de zitting digitaal zal plaatsvinden en zal worden behandeld door een enkelvoudige kamer.

2.7.

Op 10 augustus 2023 heeft de Rechtbank (zonder nadere toelichting) aangegeven de zaak te verwijzen naar de meervoudige kamer.

2.8.

De beroepen van belanghebbende ten aanzien van de waarde van de onroerende zaak voor de belastingjaren 2021 en 2022 zijn tegelijkertijd ter zitting van 17 augustus 2023 door de Rechtbank behandeld. Ter zitting heeft de Rechtbank ten aanzien van onderhavig jaar een discussie gestart ten aanzien van de toepasselijke wegingsfactor in het kader van een proceskostenvergoeding.

2.9.

De gemachtigde van belanghebbende heeft op 17 augustus 2023 naar aanleiding van de behandeling ter zitting een brief aan de Rechtbank verzonden. De Rechtbank heeft deze brief op 22 augustus 2023 ontvangen. De brief vermeldt – voor zover hier van belang – het volgende:

Van mijn collega, de heer [naam4] , heb ik vernomen dat u de zaak over de [adres1] 122 bis van mijn klant, [belanghebbende] , meervoudig hebt gemaakt omdat u een onderzoek doet naar de omvang van de proceskostenvergoeding.

Allereerst vind ik het een onjuiste gang van zaken dat u een onderzoek start en mijn collega de kans geeft te reageren zonder ons hiervan op voorhand op de hoogte te stellen. Hiermee schendt u niet alleen de goede procesorde maar ook de betrouwbaarheid van uw eigen onderzoek. Iemand pas ter zitting hiermee te confronteren en hem daarmee feitelijk de kans te ontnemen een gedegen reactie te geven is geen handelswijze die een rechtsprekend orgaan past.

[…]

Dan over uw onderzoek. Uw onderzoek voelt aan alsof u op zoek bent naar schuldigen voor de werklast bij uw rechtbank. Te veel magistraten hebben op te veel momenten zich op bepaalde wijze uitgelaten over wozprocedures. Ik verwijs bijvoorbeeld naar uw stuk in de [naam5] . Ik spreek uit mijn hart als ik u zeg dat dit niet goed voelt. U lijkt op zoek te zijn naar oneigenlijke middelen om uw doel, het verminderen van de werklast, te bereiken. Als zelfs de rechtspraak zich gaat bezighouden met zondebokdenken zijn we diep gezakt met zijn allen. Het risico op tunnelvisie is hier heel groot.

Wat betreft de "schuldvraag" in deze procedure ligt het 100% bij de heffingsambtenaar. Van mij had het echt niet gehoeven, ik denk dat dit wel uit het dossier blijkt. Welnu, aangezien het toch de heffingsambtenaar is die proceskostenvergoeding moet betalen en u kennelijk een gedragverandering beoogt te bewerkstellingen met verdere nuancering van de pkv, lijkt het mij in de rede te liggen het gewicht van de zaak hier op "zeer zwaar" te zetten. Uit zijn handelswijze vloeit deze, min of meer overbodige, rechtsgang voort. Wilt u minder procedures dan zult u hen die daar het meeste debet aan zijn moeten stimuleren dat te voorkomen. Hier was dat de BGHU.

Dan wat betreft de bewerkelijkheid: Die was in deze zaak voor mij wel bovengemiddeld. Ook daarom verzoek ik u deze zaak eerder aan de zware kant dan aan de gemiddelde kant te beoordelen.

2.10.

De Rechtbank heeft in de brief met dagtekening 17 augustus 2023 geen aanleiding gezien het onderzoek te heropenen.

2.11.

Op 18 augustus 2023 heeft de Rechtbank een eerste proces-verbaal van zitting (hierna: het eerste proces-verbaal) aan partijen toegestuurd. Volgens dit proces-verbaal zijn in de zaak met zaaknummer UTR 21/4827 afspraken gemaakt tussen partijen inzake het beroep tegen de uitspraak op bezwaar van 26 oktober 2021 en wordt de WOZ-waarde van de onroerende zaak voor het belastingjaar 2021 vastgesteld op € 650.000. Partijen zijn een proceskostenvergoeding van € 2.868 overeengekomen (wegingsfactor 1), vermeerderd met de taxatiekosten van € 128,26. Belanghebbende trekt volgens dit proces-verbaal daarop zijn beroep tegen de uitspraak op bezwaar van 26 oktober 2021 in. Als voorzitter wordt in dit proces-verbaal mr. K. de Meulder genoemd, en zijn mr. J.G. Nicholson en R.C. Moed als rechters genoemd. Griffier is volgens het eerste proces-verbaal mr. P.J. Naus.

2.12.

De Rechtbank heeft in haar uitspraak van 4 september 2023 een ‘nieuwe lijn’ aangekondigd ten aanzien van de toe te kennen proceskostenvergoedingen in – onder andere – WOZ-zaken. De Rechtbank motiveert deze ‘nieuwe lijn’ met dat de Rechtbank in toenemende mate ervaart dat het – al dan niet in geld uit te drukken – belang van bepaalde zaken en de mate van ingewikkeldheid niet (meer) rechtvaardigt dat die tot de gewichtscategorie ‘gemiddeld’ behoren. Zij vergelijkt voor de bepaling van de wegingsfactor de lokale-heffingenzaken met overige bestuursrechtelijke zaken waarvan de proceskostenvergoeding op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) wordt bepaald. Ten aanzien van de wegingsfactor ten aanzien van WOZ-zaken over de waardering van woningen heeft zij het volgende overwogen:

“26. De rechtbank zal, anders dan voorheen, verder als uitgangspunt hanteren dat de behandeling van zaken over de waardering van woningen op grond van de Wet WOZ tot de categorie ‘licht’ (wegingsfactor 0,5) behoort. De rechtbank vindt het belang van een reguliere WOZ-zaak over een woning namelijk beperkter en vindt dit soort zaken ook minder ingewikkeld dan een gemiddelde bestuursrechtelijke zaak. Het belang en de ingewikkeldheid zijn de criteria die het gewicht van de zaak bepalen volgens de toelichting van het Bpb. Dat WOZ-zaken over woningen van minder gewicht zijn komt ook tot uitdrukking in de bestaande zittingsplanning van de rechtbank, waarbij op een reguliere zitting van een halve dag zeven WOZ-zaken worden behandeld, tegenover drie reguliere bestuursrechtelijke zaken.”

2.13.

In de onderhavige zaak heeft de Rechtbank, conform haar nieuwe uitgangspunten, als wegingsfactor ‘licht’ (0,5) gehanteerd. In het dictum heeft de Rechtbank de uitspraak op bezwaar in haar geheel vernietigd, de waarde van de onroerende zaak – conform de voorgestane waarde van de heffingsambtenaar – op € 635.000 bepaald en de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende veroordeeld (€ 965,25), haar een immateriële schadevergoeding in verband met de overschrijding van de redelijke termijn toegekend van € 50 en de heffingsambtenaar gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht te vergoeden. Volgens de uitspraak was mr. J.G. Nicholson de voorzitter van de meervoudige kamer en waren mr. K. de Meulder en mr. R.C. Moed leden daarvan. Mr. C.H. Verweij was volgens de uitspraak de griffier. De uitspraak is niet door de voorzitter, noch door een andere rechter, ondertekend. In de uitspraak is aangegeven dat de voorzitter was verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

2.14.

Naar aanleiding van het door belanghebbende ingestelde hoger beroep heeft het Hof aan de Rechtbank een proces-verbaal van zitting verzocht. De Rechtbank heeft daarop een proces-verbaal toegestuurd dat niet gelijk is aan het eerste proces-verbaal (zie 2.11) (hierna: het tweede proces-verbaal). In het tweede proces-verbaal staat – voor zover hier van belang - (waarbij de ‘V’ voor de heffingsambtenaar staat, de ‘GE’ voor de gemachtigde) het volgende:

“ […]

zaaknummers: UTR 21/4827 en UTR 22/4378

proces-verbaal van het verhandelde ter zitting digitaal gehouden op 17 augustus 2023

Zitting hebben:

Mr. J.G. Nicholson, als voorzitter,

Mr. K. de Meulder (R) en mr. R.C. Moed, als rechters,

Mr. P.J. Naus, als griffier.

[…]

De rechtbank opent het onderzoek en de behandeling van het beroep. De rechtbank geeft een samenvatting van de voorgeschiedenis van de zaak en bespreekt kort de feiten en het geschil. De behandeling op de zitting geschiedt door de oudste rechter.

R: Was u op de hoogte van de verwijzing naar de MK van deze twee zaken? We zullen daar later in deze zitting bij stilstaan.

GE: Dat zou ook bij ons mis kunnen zijn gegaan. Ik wist het niet op voorhand.

R. Ik wil beginnen met het vaststellen van het geschil. Het zijn twee zaken achter elkaar gepland, maar het gaat over hetzelfde pand. Dus we kunnen ze wel tegelijk behandelen.

Belastingjaren 2021 en 2022.

We staan op dit moment op een schikkingsvoorstel en dat dat niet geaccepteerd is. Er is nog een verschil in waarde.

Ik had nog een vraag over 2022. In de taxatiematrix van dit jaar zie ik in de matrix 650.000,- staan.

V: dat is ook ons voorstel. 650.000,-

R: uw voorstel is daar 643.000,-

GE: ik ging ook uit van 695.000,-. Nu is er nog maar een waardeverschil van € 7.000,-. Daar wil ik wel mee akkoord gaan.

Kosten procedure. Is voor ons volledige pkv. Ook voor de zitting.

V: akkoord.

R. dus twee punten bezwaar en twee punten beroep. Dan leggen we dat vast in een proces-verbaal.

GE: dan trek ik het beroep voor 2022 in.

R: en de taxatiekosten.

GE: ja die ook.

V: die is akkoord.

Belastingjaar 2021

[…]

R: de inhoudelijke kant is dan besproken.

Waarom deze zaak is verwezen naar de MK. We moeten een beoordeling maken over de pkv. We hebben deze zaak geselecteerd om eens te kijken naar de wegingsfactor. We willen in een bredere zin naar de wegingsfactor in het bestuursrecht […] kijken. We gaan het daar over hebben.

Ik stel u in de gelegenheid om hierop te reageren.

GE: de IMSV is verlopen. 12 april 2021 is het bezwaar ingediend.

Met betrekking tot de wegingsfactor. Daarover is laatst een uitspraak gedaan die door de HR in behandeling is genomen.

R: die zaak kennen we. Het lage tarief in het Bpb was discriminerend.

V: Ik heb er een mening over. Ik vind dat WOZ-zaken lager dan gemiddeld moeten worden gezien. De vergoedingen zijn buitenproportioneel gelet op de werkzaamheden die verricht moeten worden. Ik vind het fijn dat uw rechtbank zich erover buigt.

R: en iets over het arrest van de HR?

V: Die uitspraak snapte ik wel.

R: En de redelijke termijn is overschreden?

V: Ja dat klopt.

De rechtbank sluit het onderzoek en deelt partijen mee dat uiterlijk over zes weken schriftelijk uitspraak wordt gedaan. […]”

3 Geschil

In hoger beroep is in geschil:

- of de Rechtbank in strijd heeft gehandeld met de goede procesorde;

- of de uitspraak moet worden vernietigd omdat de Rechtbank deze in strijd met artikel 8:77, lid 3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft gedaan;

- of de waarde van de woning per de waardepeildatum, na vermindering naar aanleiding van het bezwaar en beroep, te hoog is vastgesteld;

- de hoogte van de door de Rechtbank bepaalde proceskostenvergoeding; en

- de hoogte van de vergoeding in verband met een overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen de Rechtbank had moeten beslissen.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing