Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 01-10-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:6147, 23/2969

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 01-10-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:6147, 23/2969

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
1 oktober 2024
Datum publicatie
11 oktober 2024
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2024:6147
Formele relaties
Zaaknummer
23/2969
Relevante informatie
Art. 27 Wet OB 1968, Art. 28 Uitv.besch. OB, Art. 5 AWR, Art. 20 AWR

Inhoudsindicatie

OB. Tijdigheid naheffingsaanslag. Aftrek voorbelasting landbouwforfait.

Uitspraak

locatie Leeuwarden

nummer BK-ARN 23/2969

uitspraakdatum: 1 oktober 2024

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] BV te [vestigingsplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 5 oktober 2023, nummers LEE 23/2816 en 23/2817, ECLI:NL:RBNNE:2023:4087, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Eindhoven (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het tijdvak 2006 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd, met dagtekening 27 december 2011, ten bedrage van € 2.714.537. Daarbij is € 510.785 aan heffingsrente berekend en is een vergrijpboete van € 1.354.046 opgelegd.

1.2.

Belanghebbende heeft op 6 januari 2012 een bezwaarschrift ingediend. De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 13 juni 2023 de naheffingsaanslag verminderd tot € 2.464.918, de heffingsrente verminderd tot € 463.815 en de vergrijpboete verminderd tot € 616.229.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken van de Inspecteur in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). Gedurende die beroepsprocedure heeft belanghebbende de voorzieningenrechter van de Rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

1.4.

De voorzieningenrechter van de Rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) onmiddellijk uitspraak gedaan in de hoofdzaak. Daarbij is het beroep inzake de naheffingsaanslag en heffingsrente ongegrond verklaard, is het beroep inzake de vergrijpboete gegrond verklaard, is de vergrijpboete vernietigd, en zijn vergoedingen voor immateriële schade, proceskosten en griffierecht toegekend van respectievelijk € 10.000, € 2.266 en € 365.

1.5.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.6.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.7.

Belanghebbende heeft de voorzieningenrechter van het Hof verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende een schorsing van de naheffingsaanslag waardoor de in beslag genomen gelden ten bedrage van € 273.738 zouden vrijkomen. De voorzieningenrechter heeft bij uitspraak van 26 maart 2024, nummer BK-ARN 23/2970, ECLI:NL:GHARL:2024:2180, het verzoek afgewezen.

1.8.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 augustus 2024 te Leeuwarden. Namens belanghebbende is verschenen [naam1] , bijgestaan door advocaat mr. P.J.M. Boomaars. Namens de Inspecteur zijn verschenen [naam2] , [naam3] en [naam4] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende is in 1979 opgericht. Zij is gevestigd te [vestigingsplaats] . Belanghebbende verrichtte in 2006 werkzaamheden in de tuinbouw. Enig aandeelhouder en bestuurder van belanghebbende is [naam1] , geboren in 1947. Blijkens een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel heeft belanghebbende haar activiteiten per 21 november 2010 beëindigd, is belanghebbende met ingang van die datum ontbonden en verkeert zij sedertdien in liquidatie.

2.2.

Aan belanghebbende is met dagtekening 27 december 2011 de onderhavige naheffingsaanslag OB 2006 opgelegd, waarbij tevens een bedrag aan heffingsrente is berekend. Daartegen is door belanghebbendes toenmalige gemachtigde ( [naam5] ) op 5 januari 2012 een uitvoerig gemotiveerd bezwaarschrift ingediend. Daarin heeft de gemachtigde zich niet expliciet uitgelaten over de tijdigheid van de naheffingsaanslag.

2.3.

Aan het opleggen van de naheffingsaanslag is het volgende voorafgegaan.

Bij brieven van 20 oktober 2011 en 9 november 2011 heeft de Inspecteur belanghebbende en haar toenmalige gemachtigde ( [naam5] ) verzocht om inlichtingen en bescheiden met betrekking tot de aangiften OB voor het tijdvak 2006. Het verzoek had onder meer betrekking op de door belanghebbende in vooraftrek gebrachte omzetbelasting van € 2.477.809 in verband met toepassing van het landbouwforfait in de zin van artikel 27, lid 4 Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB).

2.4.

Belanghebbende heeft geen stukken verstrekt aan de Inspecteur ter onderbouwing van de aftrek van voorbelasting inzake het landbouwforfait.

2.5.

Bij brief van 7 december 2011 heeft de Inspecteur aangegeven van plan te zijn een naheffingsaanslag omzetbelasting 2006 op te leggen en tevens kennisgeving gedaan van het voornemen een vergrijpboete op te leggen. Deze brief is verzonden naar het adres van belanghebbende in [vestigingsplaats] en in kopie naar het kantoor van belanghebbendes toenmalige gemachtigde ( [naam5] ).

2.6.

Belastingambtenaar [naam4] (controlemedewerker van de Belastingdienst/Grote Ondernemingen te Eindhoven) heeft namens de Inspecteur op 14 december 2011 een brief gestuurd naar belanghebbende waarin onder meer het volgende is vermeld:

“Door middel van mijn brief van 7 december 2011 heb ik u een naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006 aangekondigd en een kennisgeving voornemen vergrijpboete toegestuurd.

Naar aanleiding van genoemde brief heeft uw gemachtigde per brief en faxbericht van 9 december 2011, mij gevraagd contact met gemachtigde op te nemen voor het plannen van een datum voor inzage, alsmede een datum voor het hoorgesprek.

Op maandag 12 december 2011 heb ik uw gemachtigde gebeld voor het plannen van een afspraak voor inzage en hoorgesprek.

De secretaresse van uw gemachtigde heeft aangegeven dat mevrouw [naam6] [van [naam5] ] mij terug zou bellen. Tot op heden is dit niet gebeurd.

In verband met de verjaringstermijn voor het opleggen van een naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006, stuur ik u nu deze brief en zal de naheffingsaanslag omzetbelasting over het genoemde tijdvak opleggen.”

2.7.

Op 15 december 2011 heeft belastingambtenaar [naam4] een zogenoemd ‘geleideformulier intern stuk’ gestuurd aan ‘DIV afdeling Eindhoven (RPK)’, in welk formulier onder meer het volgende is vermeld:

“Willen jullie bijgevoegde envelop met brief, aangetekend met ontvangstbevestiging versturen? Ik wil graag een kopie van de registratie van het aangetekend stuk ontvangen, zodat ik kan volgen of belastingplichtige, de brief tijdig in ontvangst neemt.”

2.8.

In het ‘register voor geregistreerde zendingen’ van de Belastingdienst, kantoor Eindhoven, is onder meer vermeld een verzending aan ‘ [belanghebbende] BV, [vestigingsplaats] ’ en een verzending aan ‘ [belanghebbende] BV, [plaats1] ’, waarbij een track-en-trace nummer is vermeld bij beide zendingen. Verder is bij beide zendingen onder de rubriek ‘aangenomen door’ een stempel van TNT Post Business Balie ’s-Hertogenbosch en een dagtekeningstempel van 16 december 2011 geplaatst.

2.9.

Op een uitdraai van “Mijnpakket.postnl.nl” met afdrukdatum 20 december 2011, is bij ‘bezorgadres’ vermeld:

“Onbekend

[adres1]

[vestigingsplaats] ”

Onder ‘bezorgdatum’ is vermeld:

“wo 21 dec 2011

09:30 - 12:00”

Verder is er een alert-teken te zien met daarachter de tekst:

“Zending doorgestuurd naar afhaallocatie. Verwachte bezorgdag is aangepast.”

2.10.

Belastingambtenaar [naam4] heeft op 24 augustus 2023 een ambtsedige verklaring afgelegd, waarin onder meer het volgende is vermeld:

“Op 15 december 2011 is de originele penaanslag naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 01-01-2006 tot en met 31-12-2006 ten name van [belanghebbende] BV, aangeboden aan de postkamer van de Belastingdienst, kantoor Eindhoven. Voor verzending van de penaanslag naar [belanghebbende] BV, [adres1] te [vestigingsplaats] . (zie bijlage 1).

[bijlage 1 betreft het geleideformulier vermeld onder 2.7].

Bijlage 1 is door ondergetekende opgeslagen op 15 december 2011 om 12:23 uur.

[Onder deze tekst is een pictogram van een pdf te zien met daarachter de tekst:]

stuk voor postkamer 15122011 15-12-2011 12:23

De postkamer is verzocht om de desbetreffende envelop met inhoud, aangetekend met ontvangstbevestiging te verzenden. Op verzoek van ondergetekende is gevraagd om een kopie van de registratie van het aangetekend stuk, terug te ontvangen.

(…)

Op 20 december 2011 heeft ondergetekende, de bevestiging van de postkamer ontvangen, terzake van de registratie en aanbieding aan TNT Post, op 16 december 2011. Zie bijlage 3. [bijlage 3 betreft een bladzijde uit het register voor geregistreerde zendingen, vermeld onder 2.8.]

Bijlage 3 is door ondergetekende opgeslagen op 20 december 2011 om 15.53 uur.

[Onder deze tekst is een pictogram van een pdf te zien met daarachter de tekst:]

track en traceformulier aanslag ob 2006 20-12-2011 15.53

Op 20 december 2011 heeft ondergetekende de website van TNT Postnl, geraadpleegd. Hieruit volgen de volgende bescheiden:

 Bijlage 4, verzending naar [belanghebbende] BV, [adres1] te [vestigingsplaats] . (…)

[bijlage 4 betreft een uitdraai van ‘Mijnpakket.postnl.nl’, vermeld onder 2.9]

Ondergetekende heeft daarnaast per gewone post (niet aangetekend) in de periode 15 december 2011 tot en met 20 december 2011, (kopie-)aanslagen, naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 01-01-2016 tot en met 31-12-2016, ten name van [belanghebbende] BV, verstuurd naar de adres(-sen):

• [adres1] , [vestigingsplaats] ;

• [adres2] , [plaats1] ;

• van de toenmalige gemachtigde van [belanghebbende] BV.”

2.11.

De Rechtbank heeft in haar uitspraak van 5 oktober 2023 aannemelijk geacht dat het aanslagbiljet op 16 december 2011 ter post is bezorgd, zodat de naheffingsaanslag omzetbelasting 2006 binnen de vijfjaarstermijn is vastgesteld en bekendgemaakt. Voor dat geval hadden partijen ter zitting van de Rechtbank afgesproken dat de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente zouden worden gehandhaafd en dat de vergrijpboete vanwege vergaande overschrijding van de redelijke termijn zou worden vernietigd. De Rechtbank heeft overeenkomstig die afspraak beslist. Verder heeft de Rechtbank een vergoeding van immateriële schade van € 10.000 aan belanghebbende toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn.

3 Geschil

3.1.

In hoger beroep is, net als bij de Rechtbank, in geschil of de naheffingsaanslag OB 2006 – en daarmede de beschikking heffingsrente – binnen de vijfjaarstermijn is bekendgemaakt door toezending. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.

3.2.

Indien de naheffingsaanslag OB 2006 tijdig is opgelegd, is nog in geschil of deze belastingaanslag terecht is opgelegd.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de naheffingsaanslag OB 2006 en de beschikking heffingsrente. De Inspecteur concludeert tot handhaving daarvan.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing