Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 15-10-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:6417, 23/1 t/m 23/5

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 15-10-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:6417, 23/1 t/m 23/5

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
15 oktober 2024
Datum publicatie
25 oktober 2024
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2024:6417
Formele relaties
Zaaknummer
23/1 t/m 23/5
Relevante informatie
Art. 3.111 Wet IB 2001, Art. 3.119a Wet IB 2001, Art. 3.120 Wet IB 2001, Art. 30fc AWR

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Eigenwoningregeling. Paardenaccommodatie is geen aanhorigheid van woning.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummers BK-ARN 23/1 t/m 23/5

uitspraakdatum: 15 oktober 2024

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Den Haag (hierna: de Inspecteur)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 13 oktober 2022, nummers ARN 21/3563 tot en met ARN 21/3566 en ARN 21/5405, ECLI:NL:RBGEL:2022:5768, in het geding tussen

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende) en de Inspecteur

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2012, 2013, 2015, 2016 en 2017 de volgende aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) en beschikkingen belastingrente opgelegd:

Jaar

Belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1)

Belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2)

Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (box 3)

Belastingrente

2012

€ 111.351

Nihil

Nihil

€ 5

2013

€ 131.498

Nihil

Nihil

€ 2.856

2015

€ 128.979

€ 200.000

Nihil

€ 4.081

2016

€ 223.482

Nihil

Nihil

€ 3.663

2017

€ 70.168

Nihil

Nihil

€ 3.107

1.2.

De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar voornoemde aanslagen en beschikkingen belastingrente gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd en de aanslagen en de beschikkingen belastingrente verminderd. Daarnaast heeft zij belanghebbende een immateriële schadevergoeding van € 4.500 toegekend, de Inspecteur in de proceskosten veroordeeld ter hoogte van € 3.084 en gelast dat hij het griffierecht aan belanghebbende vergoedt.

1.4.

De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Partijen hebben nadere stukken ingediend.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, bijgestaan door zijn gemachtigde drs. J.M.J.M. Freriks. Namens de Inspecteur is verschenen [naam1] , bijgestaan door [naam2] , [naam3] en [naam4] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat op 17 april 2024 aan partijen is gezonden.

1.7.

Het onderzoek is ter zitting geschorst om partijen de gelegenheid te geven voor nader onderzoek naar de feiten. Naar aanleiding hiervan heeft de Inspecteur met dagtekening 1 juli 2024 een nader stuk ingediend. Belanghebbende is in de gelegenheid gesteld hierop te reageren.

1.8.

Vervolgens hebben partijen desgevraagd aangegeven geen bezwaar te hebben als het Hof uitspraak doet zonder nadere mondelinge behandeling. Vervolgens heeft het Hof het onderzoek gesloten op 13 september 2024.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende is sinds 1996 eigenaar van de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning).

2.2.

De woning staat op het kadastrale perceel 1420 dat 6.120 m² groot is. Bij aankoop in 1996 waren op het perceel al enkele paardenstallen en een buitenbak aanwezig. Belanghebbende heeft de paardenstallen destijds uitgebreid naar zes.

2.3.

De echtgenote van belanghebbende (hierna: de echtgenote) en hun dochter (hierna: de dochter) zijn (op hoog niveau) actief in de paardensport. Ten behoeve hiervan heeft belanghebbende verschillende paarden gekocht. Met die paarden wordt soms, voor eigen gebruik, gefokt.

2.4.

In 2008 heeft belanghebbende de kadastrale percelen 1419 (van 380 m², direct achter het perceel 1420) en 1418 (van 13.365 m², direct naast de percelen 1419 en 1420 gelegen) gekocht voor € 250.000. In de periode 2008 tot 2010 is een accommodatie voor paarden gebouwd (hierna: de (paarden)accommodatie). De accommodatie is gebouwd op alle drie de percelen en omvat een hoofdgebouw met een vloeroppervlakte van 1.350 m², waarin zich een binnenbak van 20 bij 40 meter bevindt, 13 stallen, een zadelruimte, een was- en opzadelplek, een keuken met zitgelegenheid en op de eerste verdieping een appartement met een woonoppervlakte van 100 m². Daarnaast omvat de paardenaccomodatie een buitenbak van 20 bij 60 meter, een stapmolen, diverse paddocks, een longeerbaan, zes weides (variërend van 747 m² tot 1.437 m²) en een wasplaats. Het hoofdgebouw van de accommodatie ligt ongeveer 30 meter achter de woning en is via de tuin van de woning bereikbaar. Daarnaast beschikt de accommodatie over een eigen oprit met een parkeerplaats voor meerdere auto's. De accommodatie beschikt niet over een eigen aansluiting op de nutsvoorzieningen of het riool. Het gehele complex, inclusief de woning, is omheind. Met het oog op losgebroken paarden zijn daarnaast ook afscheidingen aangebracht tussen de paardenaccommodatie en de woning met bijbehorende tuin. Het hoofdgebouw van de accommodatie is gebouwd in dezelfde stijl als de woning.

2.5.

Tot de stukken behoort onder meer de volgende luchtfoto van de woning en de paardenaccommodatie met de aanduiding van de kadastrale percelen. Het grote object met zadeldak met wolfseinden is het hoofdgebouw van de paardenaccomodatie. Ten noordoosten daarvan is de woning gelegen.

2.6.

De paardenaccommodatie wordt gebruikt door de echtgenote en de dochter in het kader van de beoefening van de paardensport. Incidenteel staat ook een paard van een bevriende relatie op de stal en wordt dat daar verzorgd en getraind. Vanaf 2010 staat de dochter ingeschreven op het adres van de woning. Zij bewoont sinds 2016 samen met haar kind het appartement in het hoofdgebouw van de paardenaccommodatie.

2.7.

Ten behoeve van de bouw van de accommodatie heeft belanghebbende een hypothecaire lening afgesloten bij [de bank] . De daarover betaalde rente heeft belanghebbende sinds 2008 in aftrek gebracht op zijn inkomen uit werk en woning als rente van schulden die behoren tot de eigenwoningschuld.

2.8.

Belanghebbende heeft in de jaren 2008, 2009 en 2010 van de bouwkosten de omzetbelasting als voorbelasting teruggevraagd tot een totaalbedrag van € 159.305. De in deze jaren gedane investeringen in de paardenaccommodatie komen daardoor, inclusief omzetbelasting, uit op € 1.247.752 (€ 250.000 voor de grond en € 997.752 voor de accommodatie (bestaande uit € 838.447 + daarover voldane omzetbelasting van € 159.305)).

2.9.

Op 8 augustus 2011 is een boekenonderzoek aangekondigd bij belanghebbende en een aantal van de vennootschappen waarvan hij directeur en (indirect) aanmerkelijk belanghouder is. In het rapport van het boekenonderzoek van 26 september 2013 is onder meer geconcludeerd dat ten aanzien van de paardenaccommodatie (in het rapport aangeduid als "de manege") geen sprake is van een economische activiteit die tot ondernemerschap voor de omzetbelasting zou kunnen leiden. In dat rapport staat verder vermeld dat volgens een door belanghebbende uitgevoerd haalbaarheidsonderzoek uit 2008 voor een economisch levensvatbaar bedrijf minimaal 50 stalplaatsen nodig zijn. De conclusie die in het rapport wordt getrokken is dat de in aftrek gebrachte voorbelasting moet worden gecorrigeerd en daarnaast dat sprake is van een zelfstandige onroerende zaak, zodat de hypotheekrente die betrekking heeft op de financiering van de paardenaccommodatie, niet in aftrek kan worden gebracht als rente van een schuld die behoort tot de eigenwoningschuld.

2.10.

Naar aanleiding van dit boekenonderzoek heeft de inspecteur de aangiften IB/PVV 2008, 2009 en 2010 gecorrigeerd en de aftrek van rente van schulden die verband houden met de bouw van de paardenaccommodatie niet geaccepteerd. Hiertegen heeft belanghebbende rechtsmiddelen ingesteld. Bij uitspraak van 27 februari 20181 heeft dit Hof geoordeeld dat de accommodatie niet is aan te merken als aanhorigheid van de woning in de zin van artikel 3.111 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) voor de jaren 2008 tot en met 2010.

2.11.

Belanghebbende heeft – voor zover in deze procedure nog relevant – op 22 januari 2018 respectievelijk 10 april 2019 zijn aangiftes IB/PVV 2016 en 2017 ingediend. Daarin heeft hij een renteaftrek van respectievelijk € 90.235 en € 92.315 in aanmerking genomen. Bij het vaststellen van de aanslagen met dagtekening 25 september 2020 (2016) en 27 juli 2021 (2017) heeft de Inspecteur hiervan respectievelijk € 58.494 en € 59.599 gecorrigeerd, omdat deze rente volgens de Inspecteur geen verband houdt met een schuld die behoort tot de eigenwoningschuld.

2.12.

Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de Rechtbank nadat de bezwaren tegen de correcties door de Inspecteur zijn afgewezen. De Rechtbank heeft de beroepen met betrekking tot de aanslagen IB/PVV gegrond verklaard en de gecorrigeerde rentebedragen alsnog in aftrek gebracht op het inkomen uit werk en woning. Hiertoe heeft de Rechtbank overwogen dat de paardenaccommodatie als aanhorigheid bij de woning moet worden aangemerkt. Redengevend daarvoor is dat de paardenaccommodatie als één geheel is gebouwd met de woning en in de directe nabijheid daarvan ligt, dat de accommodatie in gebruik is bij de bewoners van de woning en dat de accommodatie dienstbaar is aan de woning omdat het wordt gebruikt in de functie van hobbyuitoefening en dat is een functie van de woning. De Rechtbank heeft als gevolg hiervan ook de beschikkingen belastingrente vernietigd. De Rechtbank heeft een vergoeding voor immateriële schade toegekend van € 4.500 en die volledig toegerekend aan de Inspecteur. Ook heeft de Rechtbank een proceskostenvergoeding toegekend van € 3.084 en bepaald dat de Inspecteur het betaalde griffierecht van € 98 moet vergoeden.

2.13.

Naar aanleiding van een op de zitting bij het Hof gesloten compromis heeft de Inspecteur ten behoeve van de feitenvaststelling de paardenaccommodatie bezocht en heeft belanghebbende nadere vragen beantwoord. De Inspecteur heeft zijn bevindingen neergelegd in een nader stuk van 1 juli 2024 (hierna: de feitenvaststelling).

3 Geschil

3.1.

In geschil is of de schuld ter financiering van de paardenaccommodatie kan worden aangemerkt als een eigenwoningschuld in de zin van artikel 3.120, eerste lid, van de Wet IB 2001 waarvan de rente in aftrek kan worden gebracht. In dat verband is tussen partijen met name in geschil of de paardenaccommodatie een aanhorigheid van de woning is in de zin van artikel 3.111 Wet IB 2001. Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend, de Inspecteur ontkennend.

3.2.

Verder is de belastingrente en de door de Rechtbank toegekende proceskostenvergoeding van € 3.084 nog in geschil.

3.3.

Ter uitvoering van het door partijen ter zitting bij het Hof gesloten compromis heeft de Inspecteur naar aanleiding van de feitenvaststelling aangegeven de hoger beroepen inzake de jaren 2012, 2013 en 2015 (BK-ARN 23/1, 23/2 en 23/3) in te trekken.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing