Home

Rechtbank Gelderland, 13-10-2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:5768, AWB - 21 _ 3563

Rechtbank Gelderland, 13-10-2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:5768, AWB - 21 _ 3563

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
13 oktober 2022
Datum publicatie
7 november 2022
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2022:5768
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3563
Relevante informatie
Art. 3.111 Wet IB 2001, Art. 3.120 Wet IB 2001

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Aftrekbare kosten eigen woning. Belastingjaren 2012, 2013, 2015, 2016 en 2017. Voor alle jaren is in geschil of verweerder de aftrek kosten eigen woning terecht heeft gecorrigeerd.

In het bijzonder is in geschil of de paardenbak met stallen en de weidegronden zijn aan te merken als ‘aanhorigheid’ in de zin van artikel 3.111, eerste lid, van de Wet IB 2001. Daarnaast is de hoogte van de in rekening gebrachte belastingrente voor het jaar 2016 in geschil. De term aanhorigheden wordt niet in de Wet IB 2001 gedefinieerd. Volgens de Hoge Raad is sprake van een aanhorigheid indien een gebouw behoort bij, in gebruik is bij en naar de omstandigheden beoordeeld dienstbaar is aan de woning (vergelijk Hoge Raad 16 juli 1993, ECLI:NL:1993:ZC 5412). De rechtbank oordeelt dat in dit geval voor zowel de paardenbak met stallen als de weidegronden sprake is van aanhorigheden. Beroepen gegrond.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummers: AWB 21/3563 tot en met AWB 21/3566 en AWB 21/5405

in de zaken tussen

(gemachtigde: [gemachtigde] ),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor de onderhavige jaren aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) en beschikkingen belastingrente opgelegd:

jaar

dagtekening van de aanslag en beschikking belastingrente

belastbaar

inkomen uit werk en woning

(box 1)

belastbaar inkomen aanmerkelijk belang

(box 2)

belastbaar inkomen uit sparen en beleggen

(box 3)

belastingrente

2012

22 juli 2016

€ 111.351

nihil

nihil

€ 5

2013

23 november 2016

€ 131.498

nihil

nihil

€ 2.856

2015

11 oktober 2019

€ 128.979

€ 200.000

nihil

€ 4.081

2016

25 september 2020

€ 223.482

nihil

nihil

€ 3.663

2017

27 juli 2021

€ 70.168

nihil

nihil

€ 3.107

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 8 juni 2021 de aanslagen en de beschikkingen belastingrente over 2012, 2013, 2015 en 2016 gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen bij brief van 16 juli 2021 beroep ingesteld.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 8 oktober 2021 de aanslag 2017 en de beschikking belastingrente 2017 gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen bij brief van 27 oktober 2021 beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en voor elk jaar een verweerschrift ingediend.

Beide partijen hebben voorafgaande aan de zitting een nader stuk ingediend. De rechtbank heeft deze stukken doorgezonden naar de respectieve wederpartij.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juli 2022.

Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen [persoon A] en [persoon B] .

Eiser heeft ter zitting een pleitnota met bijlagen overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij.

Overwegingen

Feiten

1. Eiser is sinds 1986 eigenaar van een woning gelegen aan de [adresgegevens] . Gedurende de jaren 2012 tot en met 2017 wordt de woning bewoond door eiser, zijn echtgenote en zijn volwassen dochter. De echtgenote is paardenliefhebster. De dochter is actief in de landelijke paardensport.

2. Het perceel waar de woning op staat had oorspronkelijk een oppervlakte van 6.500 m2. In 2008 heeft eiser naast en achter de woning percelen bijgekocht met een oppervlakte van in totaal 13.365 m2. De aankoopkosten van deze bijgekochte percelen bedroegen € 250.000. In de periode 2008 tot 2010 is op de percelen een accommodatie voor het houden van paarden gebouwd. Deze accommodatie omvat een binnenbak met 13 stallen, een keuken met zitgelegenheid, een buitenbak, een stapmolen, diverse paddocks, een longeerbaan, een wasbak (samen: de paardenbak met stallen) en zes weides (de weidegronden). De paardenbak met stallen ligt achter de woning en is enerzijds bereikbaar via een oprit die voert langs de voortuin, de woning en de achtertuin en anderzijds via een oprit naast de woning die loopt tot aan de buitenbak, die achter de binnenbak ligt. Aan het begin van de laatstgenoemde oprit ligt een parkeerplaats. De binnenbak ligt op 29 meter afstand van de woning. Vanuit de woning en de tuin is direct zicht op de paardenbak met stallen. De paardenbak met stallen heeft geen eigen aansluiting op de nutsvoorzieningen en geen eigen aansluiting op het riool. Het gehele complex is omheind. De paardenbak met stallen is gebouwd in eenzelfde stijl als de woning.

3. De aankoop van de percelen en de bouw van de paardenbak met stallen heeft samen € 1.088.477 gekost. Ten behoeve van de bouw daarvan heeft eiser een hypothecaire lening verkregen van de [bank] (de lening).

4. Vóór de bouw van de paardenbak met stallen had eiser het plan de paardenbak met stallen op beperkte schaal bedrijfsmatig te gaan exploiteren in die zin dat gelegenheid zou worden geboden tot stalling en training van paarden van derden. In het kader van de verkrijging van de voor de bouw vereiste omgevingsvergunning heeft [bedrijf] een haalbaarheidsonderzoek verricht. Daaruit kwam naar voren dat voor een levensvatbare onderneming minimaal 50 stallen moesten worden gerealiseerd.

5. Verweerder heeft bij eiser een boekenonderzoek ingesteld. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2011. Onderzocht is onder meer de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV 2007 tot en met 2010 van eiser. In het boekenonderzoek is de bouw van de paardenbak met stalling betrokken. Van dit boekenonderzoek is op 26 september 2013 een rapport (het Rapport) opgemaakt. In het Rapport is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:

“6.1 Bouw manege

(…)

Volgens plan van de heer [eiser] was het de bedoeling dat zijn echtgenote en zijn dochter in de manege paarden gaan fokken en trainen. De dochter van de heer [eiser] is op landelijk niveau actief in de paardensport. Zij en haar moeder, mevrouw [persoon C] , zijn meerdere dagen in de week actief met paarden. Voorafgaand aan de bouw van de manege is, volgens verklaring van de heer [eiser] , geen haalbaarheidsonderzoek gedaan of de gemoeide investering van de grond € 250.000 en de manege € 838.447 samen € 1.088.477 kan renderen.

(…)

Omzetbelasting

(…)

Dochter is met haar paard activiteiten niet in betekende mate buiten de familiesfeer getreden. Feitelijk heeft dochter haar paardenhobby, gefinancierd door de ouders, voortgezet.

Aangaande de vraag of de bouw van de manege en de daaropvolgende verhuur aan de dochter een OB-onderneming vormt, menen wij dat de ouders ook niet voldoen aan het criterium "deelname economisch verkeer" nu de dochter feitelijk alleen voor haar eigen hobby de manege gebruikt.

(…)

Omgevingsvergunning

Bij de [gemeente] hebben wij naar de omgevingsvergunning (bouwvergunning) een onderzoek ingesteld. De [gemeente] heeft als eis gesteld dat bij de bouwaanvraag een ondernemingsplan moest worden ingediend. Uit het ondernemingsplan (haalbaarheidsonderzoek) dd. 17 juni 2008 is vast komen te staan dat voor de levensvatbaarheid minimaal 50 boxen zijn benodigd. Uiteindelijk zijn slechts 13 box gerealiseerd in de overdekte rijbak. (…) Er is (…) een haalbaarheidsonderzoek gedaan, uitgevoerd door [bedrijf] , vestiging [plaatsnaam] , mevrouw [persoon D] , bedrijfsadviseur paardenhouderij.

(…)

Inkomstenbelasting

Voor de heffing van de inkomstenbelasting sluiten wij aan bij het standpunt van de omzetbelasting dat geen sprake is van ondernemerschap, ergo geen bron van inkomen omdat geen deelneming plaats vindt in het economisch verkeer. Ook merken wij op dat redelijkerwijs geen voordeel kan worden verwacht mede gelet op de hoogte van de investering. (…)

De manege vormt naar onze mening geen onderdeel van de eigen woning. De manege beschikt over een eigen inrit met parkeerruimte voor meerdere auto's. De manege heeft eigen aansluitingen op de nutsvoorzieningen. De bouwstijl van de manege verschilt sterk van het woonhuis en is veel groter dan het woonhuis. De manege kan daarom niet als aanhorigheid bij het woonhuis worden aangemerkt. Hierdoor vormt de manege een zelfstandige onroerende zaak welke voor de heffing van de inkomstenbelasting wordt geplaatst in box 3.

In aangiften inkomstenbelasting 2008, 2009 en 2010 is rente van schulden, verband houdend met de bouw van de manege, in aftrek gebracht als aftrekbare hypotheekrente. Zie hierna onder hypotheek.

Wij zijn dus van mening dat de grond en de manege met bijbehorende financiering belast moeten worden in box 3. Wij stellen voor om gedurende de bouwfase per saldo (bezitting minus schuld) geen correctie aan te brengen. Voor het eerst in 2011 moet aangifte worden gedaan:

- waarde grond € 250.000 en waarde opstal € 1.000.000

- schuld hypotheek € 709.000 en lening bij B.V. € 400.000

(…)

Standpunt adviseur

De adviseur is het eens met ons standpunt dat voor de heffing van de inkomstenbelasting geen sprake is van een onderneming. Hij is wel van mening dat de manege een aanhorigheid vormt van de eigen woning en dat daardoor recht blijft bestaan op aftrek van hypotheekrente.

Alleen met betrekking tot dit onderdeel van de controle bestaat dus geen overeenstemming. (…)”

6. In de aangiften IB/PVV 2011 tot en met 2017 heeft eiser de rente van hypothecaire schulden verband houdende met de bouw van de paardenbak met stallen in aftrek op zijn inkomen uit werk en woning (box I) gebracht als kosten eigen woning.

7. Op 30 april 2014 heeft eiser de aangifte 2012 ingediend, waarin onder meer het volgende is aangegeven:

Eigenwoningschuld per 31 december

€ 1.670.000

WOZ-waarde eigen woning

€ 730.000

Totale inkomsten eigen woning (eigenwoningforfait)

€ 4.380

Totale aftrekpost eigen woning

(aftrekbare eigenwoningrente)

€ 89.660

Saldo inkomsten en aftrekposten eigen woning

- € 85.280

Aandeel eiser inkomsten en aftrekposten eigen woning

- € 76.172

8. Op 1 augustus 2014 heeft eiser de aangifte 2013 ingediend, waarin onder meer het volgende is aangegeven:

Eigenwoningschuld per 31 december

€ 1.664.557

WOZ-waarde eigen woning

€ 707.000

Totale inkomsten eigen woning (eigenwoningforfait)

€ 4.242

Totale aftrekpost eigen woning

(aftrekbare eigenwoningrente)

€ 89.608

Saldo inkomsten en aftrekposten eigen woning

- € 85.366

Aandeel eiser inkomsten en aftrekposten eigen woning

- € 85.366

9. Op 24 april 2017 heeft eiser de aangifte 2015 ingediend, waarin onder meer het volgende is aangegeven:

Eigenwoningschuld per 31 december

€ 1.753.049

WOZ-waarde eigen woning

€ 643.000

Totale inkomsten eigen woning (eigenwoningforfait)

€ 4.822

Totale aftrekpost eigen woning (aftrekbare

eigenwoningrente)

€ 89.624

Saldo inkomsten en aftrekposten eigen woning

- € 84.802

Aandeel eiser inkomsten en aftrekposten eigen woning

- € 84.802

10. Op 22 januari 2018 heeft eiser de aangifte 2016 ingediend, waarin het volgende is aangegeven:

Eigenwoningschuld per 31 december

€ 1.705.753

WOZ-waarde eigen woning

€ 644.000

Totale inkomsten eigen woning (eigenwoningforfait)

€ 4.980

Totale aftrekpost eigen woning (aftrekbare

eigenwoningrente)

€ 90.235

Saldo inkomsten en aftrekposten eigen woning

- € 85.255

Aandeel eiser inkomsten en aftrekposten eigen woning

- € 85.255

11. Op 10 april 2019 heeft eiser de aangifte 2017 ingediend, waarin het volgende is aangegeven:

Eigenwoningschuld per 31 december

€ 1.693.055

WOZ-waarde eigen woning

€ 664.000

Totale inkomsten eigen woning (eigenwoningforfait)

€ 4.980

Totale aftrekpost eigen woning (aftrekbare

eigenwoningrente)

€ 92.665

Saldo inkomsten en aftrekposten eigen woning

- € 87.685

Aandeel eiser inkomsten en aftrekposten eigen woning

- € 87.685

12. Verweerder is van de aangiften afgeweken. Bij het opleggen van de aanslagen 2012, 2013, 2015, 2016 en 2017 (de aanslagen) heeft verweerder de onderstaande correcties doorgevoerd:

jaar

correctie saldo inkomsten en aftrekpost eigenwoning (kosten eigen woning)

correctie eigenwoningschuld

2012

-/- € 54.860

-/- € 1.070.000

2013

-/- € 54.682

-/- € 1.064.000

2015

-/- € 58.949

-/- € 1.153.000

2016

-/- € 58.494

-/- € 1.105.753

2017

-/- € 59.599

-/- € 1.093.055

13. Eiser heeft tegen de opgelegde aanslagen bezwaar gemaakt. De bezwaren die zien op de aanslagen 2012 en 2013 zijn in overleg met eiser door verweerder aangehouden, omdat tijdens de bezwaarfase (nog) een beroepsprocedure liep bij de rechtbank en later een hogerberoepsprocedure bij Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden over de jaren 2008, 2009 en 2010. Over de jaren 2008, 2009 en 2010 heeft de rechtbank op 28 maart 2017 en het hof op 27 februari 20181uitspraak gedaan.

14. Op 11 januari 2019 heeft verweerder een informatieverzoek eigenwoningschuld aan eiser verzonden. Op 20 februari 2019 heeft eiser daarop gereageerd.

15. Op 26 maart 2021 heeft verweerder de vooraankondiging uitspraken op bezwaar 2011, 2012, 2013, 2015 en 2016 verzonden. Naar aanleiding van deze vooraankondiging heeft eiser verzocht om een hoorgesprek. Op 23 april 2021 heeft het hoorgesprek plaatsgevonden.

16. Gedurende de periode 2016 tot en met medio 2022 bestond een vrij toegankelijke website die voornamelijk weergaf welke activiteiten de dochter met betrekking tot paarden ontplooide (de website). Op de website was vermeld dat de dochter actief was in de paardensport en dat op het woonadres van eiser trainingen en clinics werden gegeven. Ook werd op de website vermeld dat er paarden werden gefokt en verkocht.

Geschil

17. Voor alle onderhavige jaren is in geschil of verweerder de aftrek kosten eigen woning terecht heeft gecorrigeerd. In het bijzonder is in geschil of de paardenbak met stallen en de weidegronden zijn aan te merken als ‘aanhorigheid’ in de zin van artikel 3.111, eerste lid, van de Wet IB 2001. Daarnaast is de hoogte van de in rekening gebrachte belastingrente voor het jaar 2016 in geschil.

18. Eiser is - kort weergegeven - primair van mening dat de paardenbak met stallen een aanhorigheid van de eigen woning is. Als de rechtbank van oordeel is dat de paardenbak met stalling geen aanhorigheid in de zin van artikel 3.111, eerste lid van de Wet IB 2001 is, is eiser subsidiair van mening dat de weidegronden als aanhorigheid moeten worden aangemerkt. Daarnaast vindt eiser dat de belastingrente over 2016 te hoog is vastgesteld, omdat de behandeling in bezwaarfase regelmatig langere tijd heeft stil gelegen door toedoen van verweerder. Eiser verzoekt de rechtbank de aanslagen conform de aangiften vast te stellen en de belastingrechte over 2016 te verminderen. Ook heeft hij verzocht om een proceskostenvergoeding in bezwaar en beroep. Daarnaast heeft eiser de rechtbank in zijn pleitnota verzocht een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn (imsv) in bezwaar aan hem toe te kennen.

19. Verweerder is - kort weergegeven - primair van mening dat de paardenbak met stallen niet is aan te merken als aanhorigheid in de zin van artikel 3.111, eerste lid, van de Wet IB 2001 en subsidiair dat de weidegronden niet zijn aan te merken als aanhorigheid. Hij ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen reden de belastingrente over 2016 te verminderen.

Beoordeling van het geschil

20. De aftrekbare kosten met betrekking tot de eigen woning zijn het gezamenlijke bedrag van de renten van schulden, kosten van geldleningen daaronder begrepen, die behoren tot de eigenwoningschuld.2 Daarbij rust op eiser de last om aannemelijk te maken dat voldaan is aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de door hem in de aangiften geclaimde aftrek kosten eigen woning.

21. Ingevolge artikel 3.111, eerste lid, en onder a, van de Wet IB 2001 is een eigen woning, in de zin van afdeling 3.6 van de Wet IB 2001, voor zover hier van belang, een gebouw, of een gedeelte van een gebouw, met de daartoe behorende aanhorigheden, voor zover dat de belastingplichtige of personen die behoren tot zijn huishouden, anders dan tijdelijk, als hoofdverblijf ter beschikking staat op grond van eigendom.

22. De term ‘aanhorigheden’ wordt niet in de Wet IB 2001 gedefinieerd. De Hoge Raad heeft in een arrest van 16 juli 19933 onder meer overwogen:

“(…) Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een dergelijke aanhorigheid is van belang of de stal behoort bij de als woning in gebruik zijnde boerderij, daarbij in gebruik is, en daaraan dienstbaar is. Of de stal behoort bij deze woning hangt daarbij weer af van diverse omstandigheden, zoals de afstand tussen de stal en de woning, de bouwkundige situatie, en de bereikbaarheid van de stal vanuit de woning of vanaf de daarbij behorende grond.(…)”.

23. Volgens de Hoge Raad is dus sprake van een aanhorigheid indien een gebouw behoort bij (eerste vereiste), in gebruik is bij (tweede vereiste) en naar de omstandigheden beoordeeld dienstbaar is aan de woning (derde vereiste). Of in een bepaald geval sprake is van een aanhorigheid, moet aan de hand van de feiten en omstandigheden worden beoordeeld.

Paardenbak met stallen

24. Eiser is van mening dat aan alle drie hiervoor genoemde vereisten is voldaan. Met betrekking tot het eerste vereiste wijst eiser op de ligging van de paardenbak met stallen ten opzichte van de woning, de goede bereikbaarheid van de paardenbak met stallen vanuit de woning, de vergelijkbare bouwstijl van de paardenbak met stallen en de woning en het feit dat de paardenbak met stallen geen eigen aansluiting op de nutsvoorzieningen en geen eigen rioolaansluiting heeft. Met betrekking tot het tweede vereiste heeft eiser naar voren gebracht dat de paardenbak met stallen enkel hobbymatig wordt gebruikt door zijn echtgenote en dochter, dat zij hun eigen paarden houden, verzorgen en trainen in de paardenbak met stallen en dat de paardenbak met stallen niet ter beschikking staat van derden. Er is geen sprake van commercieel gebruik. Met betrekking tot het derde vereiste heeft eiser aangevoerd dat de functie van de paardenbak met stallen ten opzichte van de functie van de woning van ondergeschikte betekenis is en dat het hobbymatige gebruik met zich meebrengt dat de paardenbak met stallen dienstbaar is aan de woning.

25. De rechtbank is van oordeel dat de paardenbak met stallen behoort bij de woning. Eiser heeft aannemelijk gemaakt dat de paardenbak met stallen als één geheel met de woning is gebouwd. De paardenbak met stallen is in dezelfde bouwstijl als de woning opgetrokken en bevindt zich in de directe nabijheid van de woning en is vanaf de woning direct bereikbaar. De afstand tussen de paardenbak met stallen en de woning is gering. Dat de paardenbak met stallen groter is dan de woning (met tuin) en een eigen oprit heeft, vindt de rechtbank van onvoldoende gewicht om anders te oordelen. Aan het eerste vereiste is dus voldaan.

26. De paardenbak met stallen is ook in gebruik bij de woning. Er worden immers enkel paarden gehouden, verzorgd en getraind door de bewoners van de woning. In zoverre wijkt de situatie ook af van die in de jaren 2008, 2009 en 2010, aangezien de dochter tot 19 maart 2011 eigen woonruimte had. Daarmee is ook voldaan aan het tweede vereiste.

27. Met betrekking tot het derde vereiste, namelijk dat het gebouw dienstbaar is aan de woning, overweegt de rechtbank het volgende. Wil sprake zijn van een aanhorigheid, dan dient de paardenbak met stallen in overwegende mate ondergeschikt en dienstbaar te zijn aan de woning. Tot de functies van een woning behoren niet alleen het bieden van beschermde gelegenheid tot het slapen, eten/drinken en verblijf, maar ook onder meer het bieden van gelegenheid tot het uitoefenen van hobby’s.4

28. Naar het oordeel van de rechtbank is de paardenbak met stallen dienstbaar aan de woning. Eiser heeft aannemelijk gemaakt dat de paardenbak met stallen gedurende de jaren 2012 tot en met 2017 enkel hobbymatig werd gebruikt door zijn echtgenote en zijn dochter en dat in die jaren geen sprake is geweest van commerciële activiteiten. Uit het Rapport volgt dat de Belastingdienst voor de omzetbelasting heeft geconcludeerd dat geen sprake is van ondernemerschap. Voor de heffing van de IB/PVV is hierbij aangesloten: er is geen sprake van een bron van inkomen, omdat geen deelneming plaatsvindt in het economische verkeer en redelijkerwijs geen voordeel kan worden verwacht gelet op de hoogte van de investering. Dat vooropgesteld, heeft verweerder onvoldoende onderbouwd dat voor de jaren 2012 tot en met 2017 sprake is van commerciële activiteiten. Verweerder baseert zijn standpunt slechts op de informatie die in 2016 op de website stond, maar uit die informatie kan niet zonder meer worden geconcludeerd dat in de onderhavige jaren sprake is geweest van commerciële activiteiten. Gelet op de geloofwaardige verklaring van eiser ter zitting acht de rechtbank aannemelijk dat de website alleen is opgetuigd met het doel de dochter in ‘de paardenwereld’ te profileren, zodat zij serieus genomen zou worden als relatieve nieuwkomer, en dat de activiteiten die op de website stonden in werkelijkheid niet als zodanig plaatsvonden. Verweerder heeft dit, met uitzondering van de verkoop, niet weersproken. Dat er in de loop der jaren enkele paarden door de echtgenote zijn verkocht (waaronder een veulen in 2016) maakt niet zonder meer dat sprake is van commerciële activiteiten. Daarbij is met name van belang dat in het haalbaarheidsonderzoek, dat eiser voorafgaande aan de bouw van de paardenbak met stallen heeft laten uitvoeren, is vastgesteld dat voor de levensvatbaarheid van een onderneming minimaal 50 boxen waren benodigd. Gelet op het aantal gerealiseerde stallen (13) was er objectief geen voordeel te verwachten. Ook hieruit volgt dat de activiteiten in de hobbymatige sfeer zijn gebleven. De conclusie is dat ook aan het derde vereiste is voldaan.

29. De rechtbank oordeelt dat gelet op het voorgaande verweerder de paardenbak met stallen voor de onderhavige jaren ten onrechte niet als aanhorigheid van de woning heeft aangemerkt.

Weidegronden

30. De rechtbank is van oordeel dat ook de weidegronden bij de woning behoren, omdat ze zowel optisch als voor wat betreft de absolute afstand relatief dicht bij de woning zijn gelegen. De weidegronden worden, zo heeft eiser desgevraagd ter zitting verklaard, ook gebruikt voor de paarden die hij houdt. De paarden hebben op de weidegronden de mogelijkheid in de buitenlucht te lopen en te grazen. Dit is niet weersproken door verweerder. Dit gebruik brengt mee dat de weidegronden - in het verlengde van de paardenbak met stallen - behoren bij, in gebruik zijn bij en dienstbaar zijn aan de woning. Daaruit volgt dat verweerder ook de weidegronden ten onrechte niet als aanhorigheid van de woning heeft aangemerkt.

31. Gelet op het voorgaande dienen de beroepen gegrond te worden verklaard.

Belastingrente

32. Omdat de beroepen gegrond worden verklaard, dienen ook de beroepen tegen de beschikkingen belastingrente gegrond te worden verklaard. De separate beroepsgrond met betrekking tot de in rekening gebrachte belastingrente voor het jaar 2016 behoeft hiermee geen behandeling meer.

Imsv wegens overschrijding van de redelijke termijn

33. Eiser heeft in de pleitnota een opmerking gemaakt over de enorm lange doorlooptijd van de onderhavige dossiers. De rechtbank verstaat deze opmerking als de stelling dat eiser door die lange doorlooptijd schade heeft geleden en vat dit op als een verzoek om toekenning van vergoeding van geleden immateriële schade.

34. De rechtbank gaat bij de beoordeling van het verzoek om toekenning van een imsv uit van de regels die de Hoge Raad hiervoor heeft gegeven in het overzichtsarrest van 19 februari 2016.5 De redelijke termijn bedraagt in principe twee jaar voor de behandeling van het bezwaar en het beroep samen. Als de totale procedure langer heeft geduurd, geldt dat de bezwaarfase onredelijk lang heeft geduurd voor zover die langer dan zes maanden heeft geduurd en de beroepsfase voor zover deze meer dan 18 maanden heeft geduurd. Vervolgens wordt als uitgangspunt voor de schadevergoeding een tarief gehanteerd van € 500 per halfjaar dat de procedure langer dan de redelijke termijn heeft geduurd, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. Wanneer sprake is van samenhangende zaken, wordt in de regel volstaan met toekenning van één vergoeding, waarbij de periode waarover recht bestaat op een vergoeding begint te lopen op het moment van indienen van het eerste bezwaarschrift. Omdat de beroepen allen gaan over in de kern dezelfde vraag is de rechtbank van oordeel dat sprake is samenhang.

35. Verweerder heeft het eerste bezwaarschrift van eiser, dat betrekking heeft op de aanslag 2012, ontvangen op 22 augustus 2016. De periode tussen deze datum en de uitspraak van de rechtbank is afgerond 50 maanden langer dan twee jaar. De rechtbank ziet geen redenen om de redelijke termijn in dit geval langer of korter vast te stellen dan twee jaar. De redelijke termijn is dus met 50 maanden overschreden. Dat is afgerond 9 keer een half jaar. Dit betekent dat recht bestaat op een schadevergoeding van € 4.500. De uitspraak op bezwaar van verweerder dateert van 8 juni 2021. Dit is (naar boven afgerond) 52 maanden langer dan de termijn van zes maanden die geldt voor verweerder. Verweerder moet daarom de totale schadevergoeding betalen.

Proceskostenvergoeding

36. Omdat de beroepen gegrond zijn, bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van de bezwaren en de beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank zal de vergoeding vaststellen op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). Deze kosten zijn op de voet van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 3.084 (1 punt voor het indienen van het bezwaar, 1 punt voor de hoorzitting met een waarde per punt van € 269, 1 punt voor het indienen van het beroep, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759, wegingsfactor 1 en factor 1,5 vanwege meer dan vier samenhangende zaken).

Beslissing