Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 29-10-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:6689, 22/2250 en 22/2251

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 29-10-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:6689, 22/2250 en 22/2251

cassatie ingesteld (rolnr HR: 24/04538)

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
29 oktober 2024
Datum publicatie
8 november 2024
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2024:6689
Formele relaties
Zaaknummer
22/2250 en 22/2251
Relevante informatie
Art. 3.84 Wet IB 2001, Art. 3.146 Wet IB 2001, Art. 9.2 Wet IB 2001, Art. 11 Wet LB, Art. 13a Wet LB

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Rijnvarende. Premieheffing volksverzekeringen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

nummers BK-ARN 22/2250 en 22/2251

uitspraakdatum: 29 oktober 2024

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op de hoger beroepen van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland van 30 september 2022, nummer LEE 21/966, en van 30 september 2022, nummer LEE 20/1618, in de gedingen tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Eindhoven (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

22/2251 (2016):

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2016 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.131. Bij beschikking is belastingrente berekend.

1.2.

De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslag en de beschikking gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en een vergoeding toegekend voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn, proceskosten en griffierecht.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

22/2250 (2017):

1.5.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2017 een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.023. Bij beschikking is belastingrente berekend.

1.6.

De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.871 en de beschikking dienovereenkomstig verminderd. Daarbij is een proceskostenvergoeding van € 530 toegekend.

1.7.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en een vergoeding toegekend voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn, proceskosten en griffierecht.

1.8.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

Beide zaken:

1.9.

Bij brief van 17 juli 2023 heeft de griffier van het Hof partijen in kennis gesteld van het voornemen om deze zaken aan te houden in afwachting van de arresten van de Hoge Raad in de zaken met de nummers 21/05322, 22/00139, 22/00064 en 22/01270, betreffende de verrekening van in Liechtenstein geheven socialezekerheidspremies.

1.10.

Naar aanleiding hiervan heeft belanghebbende bij brief van 20 juli 2023 aangegeven zich tegen aanhouding te verzetten. Het Hof heeft in hetgeen belanghebbende daarvoor heeft aangevoerd geen aanleiding gezien de zaken niet aan te houden.

1.11.

De Hoge Raad heeft in voornoemde zaken arresten gewezen op 27 oktober 2023 (ECLI:NL:HR:2023:1407, 1483, 1485 en 1487).

1.12.

Bij brief van 30 oktober 2023 heeft de griffier partijen in de gelegenheid gesteld om tot 28 november 2023 te reageren op de door de Hoge Raad gewezen arresten.

1.13.

De Inspecteur heeft gereageerd bij brief van 31 oktober 2023.

1.14.

Belanghebbende heeft gereageerd bij brief van 27 november 2023.

1.15.

Bij brief van 27 februari 2024 heeft de griffier de Inspecteur verzocht een recente verklaring van de Sociale verzekeringsbank (SVB) over te leggen waaruit blijkt of de in Liechtenstein geheven socialezekerheidspremies inmiddels zijn overgemaakt aan de SVB en, zo nee, welke acties zijn ondernomen om te bewerkstelligen dat dit alsnog gebeurt.

1.16.

De Inspecteur heeft gereageerd bij brief van 15 maart 2024.

1.17.

Op 5 april 2024 heeft belanghebbende een nader stuk ingediend.

1.18.

Bij nader stuk van 9 april 2024 heeft de Inspecteur hierop gereageerd.

1.19.

De dag voor de zitting heeft belanghebbende een pleitnota ingediend.

1.20.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 april 2024. Namens belanghebbende is verschenen zijn gemachtigde mr. M.J. van Dam. Namens de Inspecteur zijn verschenen [naam1] , [naam2] , [naam3] en [naam4] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende heeft de Nederlandse nationaliteit en was in 2016 en 2017 woonachtig in Nederland.

2.2.

Belanghebbende was van 1 januari tot en met 30 juni 2016 in dienst bij [naam5] B.V. te [plaats1] en van 7 maart tot en met 31 oktober 2016 bij [naam6] te [woonplaats] . Hij is vanaf 1 juli 2016 en gedurende het gehele jaar 2017 in dienstbetrekking werkzaam geweest bij de in Liechtenstein gevestigde vennootschap [naam7] (hierna: [naam7] ). In dat verband heeft belanghebbende als rijnvarende werkzaamheden verricht aan boord van het binnenvaartschip [naam8] en [naam9] (hierna: de schepen). Eigenaar en exploitant van de schepen is een in Nederland gevestigde vennootschap.

2.3.

Bij besluit van 22 maart 2018 heeft de SVB een A1-verklaring afgegeven waarin is vermeld dat op belanghebbende van 1 juli 2016 tot en met 31 maart 2019 de socialezekerheidswetgeving van Nederland van toepassing is. Deze A1-verklaring staat thans onherroepelijk vast (zie HR 22 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:652).

Aanslagregeling IB/PVV 2016

2.4.

Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV 2016 verzocht om vrijstelling van premie volksverzekeringen voor het tijdvak 1 juli tot en met 31 december 2016.

2.5.

Bij brief van 21 februari 2019 heeft de Inspecteur belanghebbende in kennis gesteld van zijn voornemen om, overeenkomstig de door de SVB afgegeven A1-verklaring (zie 2.3), belanghebbende niet vrij te stellen van premieheffing.

2.6.

Bij brief van 4 april 2019 heeft belanghebbende op dit voornemen gereageerd.

2.7.

De aanslag IB/PVV 2016 is overeenkomstig het voornemen opgelegd. Voor het hele jaar is premie volksverzekeringen geheven. Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag IB/PVV 2016 gehandhaafd.

2.8.

Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft dat beroep ongegrond verklaard. De Rechtbank heeft zich gebonden geacht aan de A1-verklaring die door de SVB is afgegeven en waarin de Nederlandse socialezekerheidswetgeving op belanghebbende van toepassing is verklaard. De Rechtbank heeft beslist dat aan de belastingrechter geen rol toekomt in een regularisatieprocedure. De Rechtbank achtte niet aannemelijk dat is uitgegaan van een te hoog loon. Verder heeft de Rechtbank geen grond gezien voor verrekening van de in Liechtenstein geheven socialezekerheidspremies door de Inspecteur. Die premies kunnen volgens de Rechtbank evenmin op het belastbare loon van belanghebbende in aftrek worden gebracht of als voorheffing worden aangemerkt.

Aanslagregeling IB/PVV 2017

2.9.

Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV 2017 verzocht om een vrijstelling van premie volksverzekeringen voor het gehele jaar.

2.10.

Bij brief van 16 januari 2020 heeft de Inspecteur belanghebbende in kennis gesteld van zijn voornemen om, overeenkomstig de door de SVB afgegeven A1-verklaring (zie 2.3), premie volksverzekeringen te heffen.

2.11.

De aanslag IB/PVV 2017 is overeenkomstig het voornemen opgelegd. Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag IB/PVV 2017 verminderd in verband met toepassing van de werkkostenregeling.

2.12.

Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft dat beroep ongegrond verklaard. De Rechtbank heeft zich gebonden geacht aan de A1-verklaring die door de SVB is afgegeven en waarin de Nederlandse socialezekerheidswetgeving op belanghebbende van toepassing is verklaard. De Rechtbank heeft beslist dat aan de belastingrechter geen rol toekomt in een regularisatieprocedure. Verder heeft de Rechtbank geen grond gezien voor verrekening van de in Liechtenstein geheven socialezekerheidspremies door de Inspecteur. Die premies kunnen volgens de Rechtbank evenmin op het belastbare loon van belanghebbende in aftrek worden gebracht of als voorheffing worden aangemerkt.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of aan belanghebbende terecht de vrijstelling premie volksverzekeringen is geweigerd voor de jaren 2016 en 2017. Verder is tussen partijen in geschil of terecht verrekening van de in Liechtenstein geheven premies is geweigerd en of de hoogte van het belastbare loon juist is bepaald.

3.2.

Belanghebbende beantwoordt die vragen ontkennend, de Inspecteur bevestigend.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing