;;
Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 29-10-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:6690, 23/75

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 29-10-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:6690, 23/75

cassatie ingesteld (rolnr HR: 24/04540)

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
29 oktober 2024
Datum publicatie
8 november 2024
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2024:6690
Formele relaties
Zaaknummer
23/75
Relevante informatie
Art. 3.84 Wet IB 2001, Art. 3.146 Wet IB 2001, Art. 9.2 Wet IB 2001, Art. 11 Wet LB, Art. 13a Wet LB

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Rijnvarende. Premieheffing volksverzekeringen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

nummer BK-ARN 23/75

uitspraakdatum: 29 oktober 2024

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 2 november 2022, nummer LEE 20/2805, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Eindhoven (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2017 een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.367. Bij beschikking is belastingrente berekend.

1.2.

De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslag en de beschikking gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank NoordNederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en een vergoeding toegekend voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn, proceskosten en griffierecht.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Bij brief van 17 juli 2023 heeft de griffier van het Hof partijen in kennis gesteld van het voornemen om ook deze zaak aan te houden in afwachting van de arresten van de Hoge Raad in de zaken met de nummers 21/05322, 22/00139, 22/00064 en 22/01270, betreffende de verrekening van in Liechtenstein geheven socialezekerheidspremies.

1.6.

Naar aanleiding hiervan heeft belanghebbende bij brief van 20 juli 2023 aangegeven zich tegen aanhouding te verzetten. Het Hof heeft in hetgeen belanghebbende daarvoor heeft aangevoerd geen aanleiding gezien de zaken niet aan te houden.

1.7.

De Hoge Raad heeft in voornoemde zaken arresten gewezen op 27 oktober 2023 (ECLI:NL:HR:2023:1407, 1483, 1485 en 1487).

1.8.

Bij brief van 30 oktober 2023 heeft de griffier partijen in de gelegenheid gesteld om tot 28 november 2023 te reageren op de door de Hoge Raad gewezen arresten.

1.9.

De Inspecteur heeft gereageerd bij brief van 31 oktober 2023.

1.10.

Belanghebbende heeft gereageerd bij brief van 27 november 2023.

1.11.

Bij brief van 27 februari 2024 heeft de griffier de Inspecteur verzocht een recente verklaring van de Sociale verzekeringsbank (SVB) over te leggen waaruit blijkt of de in Liechtenstein geheven socialezekerheidspremies inmiddels zijn overgemaakt aan de SVB en, zo nee, welke acties zijn ondernomen om te bewerkstelligen dat dit alsnog gebeurt.

1.12.

De Inspecteur heeft gereageerd bij brief van 15 maart 2024.

1.13.

Op 5 april 2024 heeft belanghebbende een nader stuk ingediend.

1.14.

De dag voor de zitting heeft belanghebbende een pleitnota ingediend.

1.15.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 april 2024. Namens belanghebbende is verschenen zijn gemachtigde mr. M.J. van Dam. Namens de Inspecteur zijn verschenen [naam1] , [naam2] , [naam3] en [naam4] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende was in 2017 woonachtig in Nederland.

2.2.

Belanghebbende is in 2017 in dienstbetrekking werkzaam geweest bij de in Liechtenstein gevestigde vennootschap [naam5] (hierna: [naam5] ). In dat verband heeft belanghebbende als rijnvarende werkzaamheden verricht aan boord van een binnenvaartschip.

2.3.

Bij besluit van 10 april 2018 heeft de SVB een A1-verklaring afgegeven waarin is vermeld dat op belanghebbende van 1 februari 2016 tot en met 31 maart 2019 de socialezekerheidswetgeving van Nederland van toepassing is. Deze A1-verklaring staat thans onherroepelijk vast (zie HR 22 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:610).

2.4.

Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV 2017 verzocht om vrijstelling van premie volksverzekeringen voor het gehele jaar. Ook heeft belanghebbende verzocht om voorkoming van dubbele belasting voor zijn buitenlandse inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking.

2.5.

Bij brief van 25 november 2019 heeft de Inspecteur belanghebbende in kennis gesteld van zijn voornemen om, overeenkomstig de door de SVB afgegeven A1-verklaring (zie 2.3), premie volksverzekeringen te heffen. Aftrek ter voorkoming van dubbele belasting is niet verleend.

2.6.

De aanslag IB/PVV 2017 is overeenkomstig het voornemen opgelegd. Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag IB/PVV 2017 gehandhaafd.

2.7.

Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft dat beroep ongegrond verklaard. De Rechtbank heeft zich gebonden geacht aan A1-verklaring die door de SVB is afgegeven en waarin de Nederlandse socialezekerheidswetgeving op belanghebbende van toepassing is verklaard. De Rechtbank heeft beslist dat aan de belastingrechter geen rol toekomt in een regularisatieprocedure. De Rechtbank achtte niet aannemelijk dat is uitgegaan van een te hoog loon. Verder heeft de Rechtbank geen grond gezien voor verrekening van de in Liechtenstein geheven socialezekerheidspremies door de Inspecteur. Die premies kunnen volgens de Rechtbank evenmin op het belastbare loon van belanghebbende in aftrek worden gebracht of als voorheffing worden aangemerkt.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of aan belanghebbende terecht de vrijstelling premie volksverzekeringen is geweigerd voor het jaar 2017. Verder is tussen partijen in geschil of terecht verrekening van de in Liechtenstein geheven premies is geweigerd en of de hoogte van het belastbare loon juist is bepaald.

3.2.

Belanghebbende beantwoordt die vragen ontkennend, de Inspecteur bevestigend.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing

;;