Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 29-10-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:6695, 23/2186 en 23/2187

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 29-10-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:6695, 23/2186 en 23/2187

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
29 oktober 2024
Datum publicatie
8 november 2024
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2024:6695
Formele relaties
Zaaknummer
23/2186 en 23/2187
Relevante informatie
Art. 3.13 Wet IB 2001, Art. 6 Uitv reg IB 2001

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Vrijstelling in verband met regeling ten behoeve van ontwikkeling en instandhouding van bos en natuur.

Uitspraak

locatie Leeuwarden

nummers BK-ARN 23/2186 en 23/2187

uitspraakdatum: 29 oktober 2024

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 21 april 2023, nummer LEE 21/1189 en 21/1191, ECLI:NL:RBNNE:2023:1688, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Almere (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2017 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.016.266. Tegelijk met dit besluit heeft de Inspecteur bij beschikking een bedrag van € 16 belastingrente vergoed en is een verzuimboete ten bedrage van € 369 opgelegd.

1.2.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2017 een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: ZVW) opgelegd, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 53.701.

1.3.

De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de bezwaren ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.

1.5.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Belanghebbende heeft voor de zitting nadere stukken ingestuurd.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. E.H.E.F. Sloot, als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [naam1] , alsmede [naam2] namens de Inspecteur, bijgestaan door [naam3] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende en zijn ex-echtgenote exploiteerden sinds 1 mei 1997 in maatschapsverband een melkveebedrijf.

2.2.

Belanghebbende pachtte tot medio 2016 een boerderij met 38.87.50 ha cultuurgrond van het Rijksvastgoedbedrijf. De cultuurgrond behoorde tot het buitenmaatschappelijke ondernemingsvermogen van belanghebbende.

2.3.

In het kader van het programma Nieuwe Natuur (hierna: pNN) van de provincie Flevoland (hierna: de provincie) hebben belanghebbende en zijn ex-echtgenote een projectvoorstel genaamd ‘ [naam4] ’ (hierna: het projectvoorstel) ingediend om hun melkveebedrijf om te zetten in een natuurboerderij met landbouwkundig medegebruik. Het projectvoorstel is door de provincie goedgekeurd.

2.4.

Ten behoeve van de uitvoering van het projectvoorstel heeft de provincie de boerderij en de cultuurgrond geruild met het Rijksvastgoedbedrijf, zodat de provincie de verpachter werd van de boerderij en de cultuurgrond.

2.5.

Belanghebbende heeft met de provincie op 14 juni 2016 een realisatieovereenkomst gesloten waarin belanghebbende zich heeft verplicht om het projectvoorstel uit te voeren.

2.6.

Bij besluit van 14 juni 2016 is de uitvoering van het projectvoorstel door de Gedeputeerde Staten van Flevoland aangewezen als een Dienst van Algemeen Economisch Belang (hierna: DAEB).

2.7.

Voor de realisatie heeft belanghebbende van de provincie een vergoeding voor beheerskosten ontvangen van € 188.000 en een bijdrage in de inrichtingskosten van € 492.000. Ook heeft belanghebbende van de provincie een vergoeding van € 3.040.025 ontvangen voor de waardevermindering van de cultuurgrond als gevolg van de functiewijziging van deze grond van agrarische grond naar natuurgrond.

2.8.

Op 20 juli 2016 heeft belanghebbende de cultuurgrond en de boerderij geleverd gekregen van de provincie. De boerderij en de cultuurgrond heeft belanghebbende gekocht voor de waarde in verpachte staat van € 2.532.900, waarvan een bedrag van € 2.145.900 is toe te rekenen aan de cultuurgrond. De koopprijs van de boerderij en de cultuurgrond zijn verrekend met de door belanghebbende van de provincie ontvangen subsidie.

2.9.

In de jaarrekening over het gebroken boekjaar 2016/2017 van de onderneming van belanghebbende en bij het bepalen van de belastbare winst uit onderneming, is op de door belanghebbende ontvangen vergoeding voor de waardedaling van de cultuurgrond van € 3.040.025 een bedrag van € 1.824.015 in mindering gebracht. Dit betreft een afwaardering van 85% van de waarde van de koopprijs van de cultuurgrond in verpachte staat naar de natuurwaarde (85% * € 2.145.900 = € 1.824.015). Het restant van de vergoeding voor de waardedaling van de cultuurgrond, zijnde € 1.216.010, is in de berekening van de belastbare winst meegenomen als buitengewone bate.

2.10.

Voor de vergoeding van de beheerskosten van € 188.000 heeft belanghebbende een voorziening gevormd die vanaf het boekjaar 2016/2017 in tien jaren ten gunste van de winst vrijvalt. Gelet hierop is in de aangifte een bedrag van € 18.800 tot de belastbare winst gerekend van boekjaar 2016/2017.

2.11.

Belanghebbende heeft aangifte IB/PVV en ZVW over het jaar 2017 gedaan naar een belastbare winst uit onderneming van € 1.044.426. In deze winst zijn de in 2.9. en 2.10. genoemde bedragen meegenomen.

2.12.

De Inspecteur heeft de aanslagen IB/PVV en ZVW voor het jaar 2017 vastgesteld overeenkomstig de door belanghebbende ingediende aangifte.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of de aanslagen IB/PVV en ZVW voor het jaar 2017 niet tot een te hoog bedrag zijn vastgesteld en of de Inspecteur terecht een (impliciete) verliesvaststellingsbeschikking van nihil heeft vastgesteld. Meer specifiek is in geschil of de Inspecteur in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld door de vergoeding voor de waardedaling van de cultuurgrond en de vrijval uit de voorziening voor de beheerskosten niet vrij te stellen op grond van artikel 3.13, eerste lid, aanhef en onderdeel g, Wet IB 2001. Tussen partijen is de verzuimboete niet in geschil.

3.2.

Belanghebbende heeft deze vragen bevestigend beantwoord. Hierbij heeft hij erop gewezen dat vergoedingen op grond van het pNN gelijk zijn aan vergoedingen op grond van de Subsidieregeling Kwaliteitsimpuls Natuur en Landbouw (hierna: SKNL). Vergoedingen op grond van de SKNL worden van inkomstenbelasting vrijgesteld, terwijl de vergoedingen uit het pNN bij belanghebbende wel worden belast. Volgens belanghebbende is er voor deze ongelijke behandeling geen objectieve en redelijke rechtvaardiging. Dat alleen subsidieregelingen die zijn genoemd in artikel 6 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 (hierna: UR IB) worden vrijgesteld, is geen rechtvaardiging voor de ongelijke behandeling maar juist de oorzaak daarvan. Daarnaast heeft belanghebbende erop gewezen dat het projectvoorstel is aangewezen als een DAEB, zodat er geen sprake kan zijn van staatssteun. Aangezien de fiscale vrijstelling van vergoedingen op grond van de SKNL is goedgekeurd door de Europese Commissie, ligt het volgens belanghebbende voor de hand dat ook de fiscale vrijstelling van de vergoedingen die hij op grond van het pNN heeft ontvangen, zal worden goedgekeurd door de Europese Commissie.

3.3.

De Inspecteur heeft de bedoelde vragen ontkennend beantwoord. Volgens de Inspecteur bestaat er een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor de ongelijke behandeling. De Inspecteur heeft er hierbij op gewezen dat de wetgever de keuze heeft gemaakt om de vrijstelling te beperken tot die gevallen waarvoor de Europese Commissie heeft geoordeeld dat de toepassing van de fiscale vrijstelling geen ongeoorloofde staatssteun vormt. Nu deze keuze niet van redelijke grond is ontbloot, heeft de wetgever bij het vormgeven van de natuurvrijstelling volgens de Inspecteur niet de grenzen van de hem toekomende ruime beoordelingsbevoegdheid overschreden. Tot slot heeft de Inspecteur opgemerkt dat het feit dat het projectvoorstel van belanghebbende is aangemerkt als een DAEB niet automatisch betekent dat ook de fiscale vrijstelling van de vergoedingen niet zou leiden tot staatssteun.

3.4.

Niet in geschil is dat de aanslagen tot de juiste bedragen zijn vastgesteld als het hoger beroep ongegrond wordt verklaard. Indien het Hof het standpunt van belanghebbende volgt en het hoger beroep gegrond verklaart, is tussen partijen niet in geschil dat er een verlies uit werk en woning moet worden vastgesteld ten bedrage van € 4.677.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing