Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26-11-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:7344, 22/1959

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26-11-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:7344, 22/1959

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
26 november 2024
Datum publicatie
4 december 2024
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2024:7344
Formele relaties
Zaaknummer
22/1959
Relevante informatie
Art. 8e Wet Vpb 1969, Art. 33 Wet Vpb 1969, Art. 3.2 Wet IB 2001, Art. 2 Wet Vpb 1969, Art. 4 Wet Vpb 1969

Inhoudsindicatie

VPB. Reclameactiviteiten en beheer hypotheekportefeuille gemeente zijn niet aan te merken als onderneming.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

nummer BK-ARN 22/1959

uitspraakdatum: 26 november 2024

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [plaats1] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 19 juli 2022, nummer AWB 20/6118 (ECLI:NL:RBGEL:2022:3670), in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Amsterdam (hierna: de Inspecteur)

en

de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid) te Den Haag

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is over het jaar 2016 een aanslag vennootschapsbelasting (Vpb) opgelegd berekend naar een belastbaar bedrag van € 1.150.182.

1.2.

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar gegrond verklaard en de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 465.302.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 418.505. Ook heeft de Rechtbank een vergoeding voor immateriële schade toegekend van € 500 en beslissingen gegeven over de proceskosten en het griffierecht.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juni 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. J. Batterink, als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [naam1] en [naam2] , alsmede mr. [naam3] en [naam4] namens de Inspecteur. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat bij deze uitspraak is gevoegd.

2 Vaststaande feiten

Met betrekking tot de reclameactiviteiten

2.1.

Op het grondgebied van belanghebbende is het verboden om zonder vergunning van het college van burgemeester en wethouders op of langs de weg aankondigingsborden, reclameborden of andere borden te plaatsen. In het onderhavige belastingjaar is dat verbod neergelegd in artikel 2:10 van de Algemene Plaatselijke Verordening [plaats1] 2011 (de APV). Uit de Verordening op de heffing en invordering van precariobelasting 2016 volgt dat precariobelasting niet is verschuldigd als een privaatrechtelijke vergoeding is overeengekomen voor het gebruik van de voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond waarop of waarboven de voorwerpen zich bevinden.

2.2.

Belanghebbende heeft voor verschillende typen reclamevoorzieningen overeenkomsten gesloten met diverse exploitanten (de exploitanten). Het betreft overeenkomsten met:

‐ [naam5] B.V. ( [naam5] ), ten behoeve van de exploitatie van ruim 100 abri's met reclamevakken. De overeenkomst is gesloten in maart 2010 en betreft een voortzetting van een eerder in 1989 gesloten overeenkomst;

‐ [naam6] B.V. (voorheen [naam7] B.V.; [naam6] ), ten behoeve van de exploitatie van reclameborden aan 200 lichtmasten. De overeenkomst is gesloten in juni 2013 en is voorafgegaan door een eerder in 1997 gesloten overeenkomst;

‐ [naam8] ( [naam8] ), ten behoeve van de exploitatie van 70 A0-reclamedisplays. De overeenkomst ("concessieovereenkomst") is gesloten in maart 2013 na een openbare aanbesteding.

2.3.

De in 2.2 vermelde overeenkomsten komen erop neer dat de exploitant tegen betaling van een vaste jaarlijkse vergoeding het exclusieve recht krijgt om in de openbare ruimte op eigendom van belanghebbende (grond en/of lichtmasten) een reclamedrager te plaatsen en te exploiteren. Exploitatie vindt plaats doordat de exploitant reclameovereenkomsten sluit met derden. De kosten van levering, plaatsing, beheer en onderhoud en exploitatie van de reclamedragers zijn voor rekening van de exploitanten. De exploitant is ten opzichte van belanghebbende aansprakelijk voor alle aan de exploitant toerekenbare schade voortvloeiend uit (de uitvoering van) de overeenkomst en vrijwaart belanghebbende tegen vorderingen van derden voortvloeiende uit of verband houdende met (de uitvoering van) de overeenkomst.

2.4.

Verschillende gemeenteambtenaren voeren werkzaamheden uit met betrekking tot de reclameactiviteiten. Het gaat dan om werkzaamheden op het gebied van beleid, werkzaamheden rond een aanbestedingsprocedure waarvoor een extern adviesbureau wordt ingehuurd, het voeren van overleg met contractspartners, het eventueel herplaatsen van lichtmasten die geschikt zijn voor de reclameobjecten, het herstellen van schade en verontreiniging als een contractspartner dat verzuimt, voor zover nodig inspanningen om de eventueel benodigde ontheffingen en vergunningen te verlenen die noodzakelijk zijn voor de plaatsing van de reclameobjecten, en het administreren en factureren van de overeenkomsten en de jaarlijkse vergoedingen. Het totale tijdsbeslag van de verschillende gemeenteambtenaren dat hiermee is gemoeid, bedroeg in 2016 naar schatting 0,5 tot 1,0 fte.

2.5.

In 2016 heeft belanghebbende in totaal een bedrag van € 293.603 exclusief btw ontvangen uit de reclameovereenkomsten. Aan hiermee samenhangende kosten heeft belanghebbende een bedrag van € 3.203 verantwoord, dat geheel bestaat uit de uren van de beheerder openbare ruimte (38 uur).

Met betrekking tot de hypotheekportefeuille

2.6.

Tot 2007 bood belanghebbende als secundaire arbeidsvoorwaarde aan haar personeel de mogelijkheid aan om een hypothecaire lening ten behoeve van de eigen woning bij haar af te sluiten. De leningen financierde zij deels door middel van eigen vermogen en deels met financiering van de [naam9] ( [naam9] ). De rente op de leningen werd vastgesteld op de rente die belanghebbende betaalde aan [naam9] met een opslag van 0,5%. Belanghebbende is vanaf 2007, vooruitlopend op de Wet financiering decentrale overheden, gestopt met het verstrekken van (nieuwe) hypothecaire leningen.

2.7.

Begin 2016 bedraagt de waarde in het economisch verkeer van de hypotheekportefeuille ruim € 35 miljoen en de nominale waarde € 33 miljoen, verdeeld over 322 leningen. Belanghebbende heeft in 2016 de leningnemers actief benaderd om hen te wijzen op gunstigere hypotheekregelingen bij andere aanbieders in de markt. Ultimo 2016 bedraagt het uitstaande bedrag nog ruim € 19 miljoen. De verhouding vreemd vermogen/eigen vermogen was in 2016 36% vreemd vermogen en 64% eigen vermogen. In 2016 heeft belanghebbende € 1,15 miljoen aan rente ontvangen.

2.8.

In de jaren voorafgaand aan 2016 werd aan het beheer van de hypotheekportefeuille jaarlijks ongeveer 0,28 fte besteed. In 2016 was de tijdbesteding ongeveer 0,88 fte vanwege de extra werkzaamheden als gevolg van het fictieve rentevoordeel dat belanghebbende op de loonbelasting moest inhouden.

Aangifte Vpb 2016

2.9.

Belanghebbende heeft op 22 mei 2018 haar aangifte Vpb 2016 ingediend naar een belastbaar bedrag van € 1.150.182. Dat is het resultaat van de activiteiten "Exploitatie Afval", "Reclame", "Hypotheken" en "Straatparkeren". Hiervan is € 290.400 toe te rekenen aan de reclameactiviteiten en € 792.752 aan het beheer van de hypotheekportefeuille.

2.10.

De Inspecteur heeft de aanslag Vpb 2016 met dagtekening 14 december 2019 overeenkomstig de aangifte vastgesteld. Daartegen heeft belanghebbende tijdig bezwaar gemaakt, dat op 16 januari 2020 is ontvangen.

2.11.

Bij de uitspraak op bezwaar van 9 september 2020 is het belastbaar bedrag verminderd tot € 465.302 als gevolg van een tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst over de berekening van het resultaat uit het beheer van de hypotheekportefeuille. Op grond daarvan is het resultaat in 2016 bepaald op € 107.873.

2.12.

De Rechtbank heeft – kort gezegd – geoordeeld dat voor de beantwoording van de vraag of belanghebbende een onderneming drijft de reclameactiviteiten onvoldoende samenhangen met de activiteiten inzake het beheer van de openbare ruimte, zodat de reclameactiviteiten op zichzelf dienen te worden beoordeeld. Met betrekking tot die reclameactiviteiten heeft de Rechtbank vervolgens geoordeeld dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een duurzame organisatie van arbeid en kapitaal en dat sprake is van een winststreven bij belanghebbende. Tot slot heeft de Rechtbank geoordeeld dat de overheidstakenvrijstelling niet van toepassing is. Omdat partijen ter zitting overeen zijn gekomen dat, als de reclameactiviteiten belast zijn, de aan die activiteit toe te rekenen kosten op € 50.000 moeten worden gesteld, heeft de Rechtbank het beroep in zoverre gegrond verklaard en het belastbare bedrag dienovereenkomstig lager vastgesteld. De Rechtbank heeft de activiteiten met betrekking tot het beheer van de hypotheekportefeuille eveneens aangemerkt als een duurzame organisatie van arbeid en kapitaal zodat de Inspecteur ook het resultaat daaruit terecht tot het belastbare bedrag heeft gerekend. Tot slot heeft de Rechtbank een vergoeding voor immateriële schade toegekend van € 500 omdat de redelijke termijn met (afgerond) zes maanden is overschreden, waarvan een deel aan de Inspecteur en een deel aan de Staat is toegerekend. Ook heeft de Rechtbank een proceskostenvergoeding toegekend van in totaal € 2.056 en bepaald dat het griffierecht moet worden vergoed.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of de aanslag Vpb 2016 tot een juist bedrag is opgelegd.

3.2.

Partijen houdt in de eerste plaats verdeeld het antwoord op de vragen:

a. of belanghebbende voor de toepassing van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) een onderneming drijft waar de reclameactiviteiten en het beheer van de hypotheekportefeuille deel van uitmaken, en of voor de beantwoording van die vraag wat betreft de reclameactiviteiten alleen die activiteiten zelf in aanmerking dienen te worden genomen, of dat deze samen met andere activiteiten (zoals het beheer van de openbare ruimte, een sterk verlieslatende activiteit) geclusterd dienen te worden beoordeeld, wat als gevolg zou hebben dat in dit laatste geval een winstoogmerk ontbreekt;

b. of, in het geval dat met betrekking tot vraag 3.2.a wordt geoordeeld dat sprake is van een onderneming van belanghebbende, de voordelen uit die onderneming buiten aanmerking dienen te blijven op grond van de objectvrijstelling van artikel 8e, eerste lid, onderdeel b, van de Wet Vpb.

3.3.

Indien sprake is van een onderneming en de objectvrijstelling niet van toepassing is dan is tussen partijen verder de hoogte van de belastbare winst in geschil.

3.4.

Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat bij de beoordeling van de vraag of zij een onderneming drijft de reclameactiviteiten geclusterd met een dienst van algemeen belang dienen te worden bezien en dat reeds op die grond geen sprake is van het drijven van een onderneming omdat voor die geclusterde activiteiten een winststreven ontbreekt. Verder zijn, zo stelt belanghebbende, de door haar verrichte diensten naar aard een werkzaamheid vergelijkbaar met de verhuur van onroerende zaken en omvatten de werkzaamheden niet meer dan normaal vermogensbeheer. Dat geldt ook voor het beheer van de hypotheekportefeuille, omdat ook daarbij volgens belanghebbende geen sprake is van een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid. Voor zover sprake is van een onderneming ten aanzien van de reclameactiviteiten, dan is de objectvrijstelling op de winst van toepassing, omdat de gemeente met de reclameactiviteiten handelt als overheid en niet aan het concurrentiecriterium wordt voldaan. Bovendien dienen de reclamecontracten op de openingsbalans per 1 januari 2016 te worden geactiveerd tegen de waarde in het economisch verkeer, aldus belanghebbende. Artikel 33 van de Wet Vpb is niet van toepassing omdat geen sprake is van een immaterieel activum. Belanghebbende concludeert tot vermindering van de belastbare winst met de resultaten van de reclameactiviteiten en het beheer van de hypotheekportefeuille. Tot slot heeft de Rechtbank volgens belanghebbende de vergoeding voor immateriële schade te laag vastgesteld en had die op € 1.000 moeten worden bepaald.

3.5.

De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat bij de beoordeling van de vraag of belanghebbende een onderneming drijft alleen acht dient te worden geslagen op de reclame- activiteiten en dat deze niet geclusterd met een dienst van algemeen belang dienen te worden bezien. Alsdan is naar de mening van de Inspecteur de (reclame)dienstverlening door belanghebbende aan te merken als een onderneming in de zin van artikel 2, eerste lid, onder g, van de Wet Vpb jo. artikel 3.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Van normaal vermogensbeheer is geen sprake, aldus de Inspecteur. Dit geldt ook voor het beheer van de hypotheekportefeuille. Wat de reclameactiviteiten betreft is volgens de Inspecteur ook geen sprake van een activiteit die wordt verricht in verband met de uitoefening van een overheidstaak of publiekrechtelijke bevoegdheid, zodat de overheidstakenvrijstelling niet van toepassing is. De per 1 januari 2016 bestaande reclameovereenkomsten kunnen (primair) niet op de openingsbalans worden geactiveerd, dan wel (subsidiair) moeten op de openingsbalans worden gewaardeerd met inachtneming van de bepalingen van artikel 33 van de Wet Vpb, dan wel zijn (meer subsidiair) door belanghebbende te hoog gewaardeerd. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

3.6.

Ter zitting zijn partijen overeengekomen dat, in het geval het Hof tot het oordeel komt dat de waarde van de reclamecontracten op de openingsbalans zou moeten worden geactiveerd, die waarde op € 1.224.038 moet worden gesteld.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing