Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 01-04-2025, ECLI:NL:GHARL:2025:2063, 23/714 en 23/715

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 01-04-2025, ECLI:NL:GHARL:2025:2063, 23/714 en 23/715

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
1 april 2025
Datum publicatie
11 april 2025
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2025:2063
Formele relaties
Zaaknummer
23/714 en 23/715
Relevante informatie
Art. 10a Wet Vpb 1969

Inhoudsindicatie

Uitspraak na verwijzing. VPB. Renteaftrekbeperking art. 10a Wet VPB 1969. Tegenbewijsregeling. Dubbele zakelijkheidstoets. Strijd met vrijheid van vestiging?

Uitspraak

locatie Arnhem

nummers BK-ARN 23/714 en 23/715

uitspraakdatum: 1 april 2025

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op de hoger beroepen van

[belanghebbende] B.V. te [vestigingsplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 april 2014, nummers AWB 13/570 (2005), ECLI:NL:RBZWB:2014:2734, en AWB 13/4836 (2008), ECLI:NL:RBZWB:2014:2735, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Breda (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is over het jaar 2005 een navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 78.409.620. Bij beschikking is heffingsrente berekend.

1.2.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 een aanslag in de Vpb opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 38.103.069. Bij beschikking is heffingsrente berekend.

1.3.

De Inspecteur heeft bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar de – onder 1.1 en 1.2 vermelde – belastingaanslagen en beschikkingen gehandhaafd.

1.4.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen bij afzonderlijke uitspraken ongegrond verklaard.

1.5.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch.

1.6.

Het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch heeft bij uitspraak van 18 december 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:4019, de uitspraak van de Rechtbank inzake het jaar 2005 (AWB 13/570) vernietigd, de uitspraak op bezwaar tegen de navorderingsaanslag Vpb 2005 vernietigd, de navorderingsaanslag Vpb 2005 verminderd naar een belastbaar bedrag van € 68.653.545, de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd, en de Inspecteur veroordeeld in de kosten van het bezwaar, beroep en hoger beroep van in totaal € 5.769 en gelast aan belanghebbende de betaalde griffierechten te vergoeden, alsmede de uitspraak van de Rechtbank inzake het jaar 2008 (AWB 13/4836) bevestigd.

1.7.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft bij arrest van 3 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:330 (hierna: het verwijzingsarrest), het beroep in cassatie van belanghebbende gegrond verklaard, de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch vernietigd, behalve de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten, en het geding verwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het verwijzingsarrest.

1.8.

Het Hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld een schriftelijke conclusie na verwijzing in te dienen. Zowel belanghebbende als de Inspecteur heeft daarvan gebruik gemaakt en een conclusie na verwijzing ingediend. Voor de zitting hebben partijen nadere stukken ingediend.

1.9.

Mr. E.C.C.M. Kemmeren heeft een verschoningsverzoek ingediend. De meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken van dit Hof heeft dit verzoek bij beslissing van 7 november 2023 toegewezen. Bij bericht van 7 november 2023 is aan partijen meegedeeld dat de samenstelling van de zetel is gewijzigd.

1.10.

Het onderzoek ter zitting is aangevangen op 14 november 2023. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. M. Sanders en mr. D.L. Heijtel, als de gemachtigden van belanghebbende, alsmede namens de Inspecteur, [naam1] , [naam2] en [naam3] . Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst om belanghebbende in de gelegenheid te stellen een reactie te geven op het tiendagenstuk van de Inspecteur en om de Inspecteur in de gelegenheid te stellen alle op de zaak betrekking hebbende stukken in te sturen. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat naar partijen is gezonden.

1.11.

Partijen hebben meerdere malen nadere stukken ingediend.

1.12.

Het onderzoek ter nadere zitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. M. Sanders en mr. D.L. Heijtel-Jurrema, als de gemachtigden van belanghebbende, bijgestaan door [naam4] , en de tolken [naam5] en [naam6] , alsmede namens de Inspecteur, [naam1] , [naam2] en [naam7] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat bij deze uitspraak is gevoegd.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende is als Nederlandse tussenhoudstervennootschap onderdeel van een groep van vennootschappen (hierna: het concern) waarvan de tophoudstervennootschap, [naam8] (hierna: [naam8] ), is gevestigd in Zweden. Belanghebbende maakt als moedervennootschap deel uit van een fiscale eenheid in de zin van artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (tekst voor de onderhavige jaren; hierna: de Wet; voor zover de tekst voor elk van die jaren anders is en voor zover van belang, wordt dat hierna vermeld). In de onderhavige jaren was belanghebbende met [naam8] verbonden in de zin van artikel 10a, lid 4, van de Wet. [naam8] hield in deze jaren alle aandelen in belanghebbende.

2.2.

Tot 2005 werden de treasury -activiteiten van het concern voor rekening en risico van [naam8] uitgeoefend door een in Zweden gevestigde concernvennootschap, [naam9] AB (hierna: [naam9] ). Vanaf 2005, nadat daartoe de activa en passiva van die vennootschap aan [naam8] waren overgedragen, maken deze treasury-activiteiten als een aparte operationele afdeling deel uit van [naam8] . Hierna worden zowel [naam9] als de aparte operationele afdeling van [naam8] ook aangeduid met [naam10] .

2.3.

Op 26 april 2004 heeft het concern een persbericht uitgegeven waarin het voornemen werd geuit om de Italiaanse concernvennootschap [naam11] (hierna: de [naam11] ) van de Italiaanse beurs te halen. Op dat moment was via de beurs 28,81 procent (7.416.000 aandelen) van de aandelen in de [naam11] in handen van derden. De rest van de aandelen was in bezit van [naam8] . Uitgaande van een prijs per aandeel van € 32 was in totaal een bedrag van € 237.312.000 nodig voor het verwerven van de 7.416.000 aandelen.

2.4.

Op 29 april 2004 heeft de Italiaanse adviseur van het concern, [naam12] (hierna: [naam12] ), de Italiaanse vennootschap [naam13] opgericht (hierna: [naam13] ). Bij de oprichting heeft deze vennootschap een geplaatst aandelenkapitaal van € 10.000. Op 3 mei 2004 heeft zij aan belanghebbende aandelen uitgegeven met een nominale waarde van € 110.000. Op die aandelen is door belanghebbende een bedrag gestort van € 237.302.000. Belanghebbende heeft die kapitaalstorting in [naam13] gefinancierd met een van [naam9] op 30 april 2004 verkregen lening ten bedrage van € 237.302.000 (hierna: lening 1).

2.5.

[naam12] heeft op de uitbreiding van kapitaal van 3 mei 2004 niet ingeschreven en op diezelfde dag zijn aandelen in [naam13] overgedragen aan belanghebbende voor een bedrag van € 10.000. [naam13] heeft na twee openbare biedingen, in 2004 en 2005, het grootste gedeelte van de hiervoor in 2.3 bedoelde, door derden gehouden aandelen in de [naam11] verworven.

2.6.

Belanghebbende heeft op 24 juni 2004 een tweede ‘Credit Facility Agreement’ bij [naam9] afgesloten ter grootte van € 100.000.000, bedoeld voor de rechtstreekse verwerving van aandelen in de [naam11] . Belanghebbende heeft na de openbare biedingen door [naam13] in 2004 en 2005 het overige deel van de door derden gehouden aandelen in de [naam11] rechtstreeks verworven, deels in 2004 en deels in 2005. Zij heeft deze aandelen gekocht tegen een prijs van in totaal € 50.881.278 en heeft deze aankopen gefinancierd door trekking onder voormelde kredietfaciliteit (hierna: lening 2). Op 22 december 2005 heeft belanghebbende deze aandelen ten titel van kapitaalstorting op de aandelen in [naam13] overgedragen aan [naam13] . Eind 2005 heeft [naam8] kapitaalstortingen in [naam13] gedaan en daartegenover aandelen in haar verkregen. Hierdoor was belanghebbende eind 2005 houder van 46,99 procent van de aandelen in [naam13] en [naam8] van 53,01 procent. Tot in elk geval 22 december 2005 was belanghebbende houder van 95 procent van de aandelen in [naam13] .

2.7.

Belanghebbende heeft de rente verschuldigd ter zake van lening 1 en lening 2 in haar aangiften voor de Vpb voor de jaren 2005 en 2008 in aftrek gebracht bij het bepalen van de belastbare winst. De Inspecteur heeft de rente ter zake van beide leningen niet in aftrek toegelaten, zij het wat lening 2 betreft vanaf het moment van de kapitaalstorting in [naam13] op 22 december 2005. Daartoe heeft hij met dagtekening 3 december 2011 de onderhavige navorderingsaanslag over het jaar 2005 opgelegd, en heeft hij bij de onderhavige aanslag voor het jaar 2008, met dagtekening 19 januari 2013, de aangegeven belastbare winst met de in aftrek gebrachte rentebedragen gecorrigeerd. Cijfermatig kan een en ander als volgt worden weergegeven:

Navorderingsaanslag Vpb 2005

Aangegeven en vastgestelde belastbare winst (tevens belastbaar bedrag)

€ 68.322.810

- correctie rente over lening 1

€ 10.030.894

- correctie rente over lening 2 vanaf 22 december 2005

€ 55.916

Vastgestelde belastbare winst (tevens belastbaar bedrag)

€ 78.409.620

Aanslag Vpb 2008

Aangegeven belastbare winst (tevens belastbaar bedrag)

€ 17.152.245

- correctie rente over lening 1

€ 16.098.825

- correctie rente over lening 2

€ 3.528.532

- correctie afwaardering te vorderen bronbelasting (niet meer in geschil)

€ 1.323.467

Vastgestelde belastbare winst (tevens belastbaar bedrag)

€ 38.103.069

2.8.

Voor het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch was in geschil of aan lening 1 en lening 2 in overwegende mate zakelijke overwegingen ten grondslag liggen als bedoeld in artikel 10a, lid 3, letter a, van de Wet. Bij de beoordeling daarvan is het Hof veronderstellenderwijs ervan uitgegaan dat de hiervoor in 2.4 en 2.6 bedoelde kapitaalstortingen in [naam13] een zakelijk doel hebben gediend.

2.9.

Het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch heeft, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 5 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1460 (hierna: het Mauritius-arrest), vooropgesteld dat een belastingplichtige voor leningen in verband met de verkrijging van aandelen, in beginsel erin slaagt het van hem gevergde bewijs te leveren dat aan een geldlening in overwegende mate zakelijke overwegingen ten grondslag liggen indien hij feiten en omstandigheden aannemelijk maakt die tot de conclusie leiden dat geen sprake is geweest van een onzakelijke omleiding. Dit beginsel geldt, aldus het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, in het geval dat de rechtshandeling waarop de geldlening ziet, zakelijk is. Het geldt naar het oordeel van het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch ook in dit geval, waarin de kapitaalstortingen worden gefinancierd met concernleningen van een verbonden lichaam. Van een onzakelijke omleiding is dan geen sprake als de rechtstreekse (concern)crediteur het vermogen benodigd voor de leningen niet heeft aangetrokken met het oog op de kapitaalstorting, aldus het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

2.10.

Vervolgens heeft het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat geen sprake is van een onzakelijke omleiding. Daartoe heeft het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch als volgt overwogen. Belanghebbende heeft “geen inzicht gegeven in hoe en vanwaar de benodigde gelden die door [ [naam10] ] zijn verstrekt, zijn verkregen”. Belanghebbende schept daarover zelfs verwarring. Enerzijds stelt zij dat [naam10] geen vermogen hoefde aan te trekken om de leningen te verstrekken. Anderzijds vermeldt zij dat, gegeven de nagenoeg afwezigheid van eigen vermogen, het niet anders kan zijn dan dat de rente die [naam10] ontvangt, in de vorm van te betalen rente nagenoeg geheel doorstroomt naar andere lichamen. Dit betekent dat onduidelijk is of lening 1 en lening 2 zijn verstrekt uit middelen die bij [naam10] zijn opgekomen als eigen vermogen zonder dat deze middelen zijn verworven met het oog op het doen van de kapitaalstortingen. Daarom liggen aan beide leningen niet in overwegende mate zakelijke overwegingen ten grondslag, aldus nog steeds het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

2.11.

Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft voorts – onder meer – geoordeeld dat de in geschil zijnde renteaftrek die ziet op de periode 1 januari 2005 tot 22 december 2005, in welke periode belanghebbende in elk geval houder was van 95 procent van de aandelen in [naam13] , op grond van de zogenoemde per-elementbenadering niet kan worden uitgesloten op grond van artikel 10a van de Wet, daarbij verwijzend naar het eindarrest inzake de procedure van belanghebbende over het jaar 2004 (HR 19 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1968). Dit leidt het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch tot de conclusie dat de – onder 2.7 genoemde – rentecorrectie met betrekking tot lening 1 dient te worden beperkt tot € 274.819 (periode 22 december 2005 tot en met 31 december 2005) en dat de navorderingsaanslag Vpb 2005 aldus dient te worden verminderd tot een naar een belastbaar bedrag van € 68.653.545.

2.12.

Het onder 2.10 gegeven oordeel is in cassatie door belanghebbende bestreden (middel 2). In het verwijzingsarrest heeft de Hoge Raad hierover het volgende overwogen:

“3.2 Middel 2 is gericht tegen het hiervoor [Hof: in 2.10] weergegeven oordeel van het Hof. Het middel herhaalt het voor het Hof gehouden, en volgens het middel onweersproken gebleven, betoog dat de voor de biedingen benodigde liquide middelen voorhanden waren bij [naam10] en dat derhalve voor de verstrekking van lening 1 en lening 2 aan belanghebbende door het concern geen vermogen – eigen of vreemd – hoefde te worden aangetrokken en ook niet is aangetrokken, met het oog op de kapitaalstortingen. Voor het Hof heeft belanghebbende dit nader toegelicht met de stelling dat [naam10] in Zweden substantiële treasury-activiteiten verricht en nagenoeg geen eigen vermogen heeft; de rente die [naam10] ontvangt op door haar aan verbonden lichamen verstrekte leningen stroomt kennelijk daarom nagenoeg geheel door naar zowel andere verbonden lichamen als naar derden in de vorm van rente betaald op door [naam10] opgenomen leningen.

Verder betoogt het middel in dit verband dat leningen die worden verstrekt door lichamen die zich bezighouden met reële financieringsactiviteiten en op dat gebied een spilfunctie vervullen in het concern waarvan zij deel uitmaken, in beginsel als zakelijk moeten worden beschouwd. Dit is anders als zulke lichamen niet in voldoende mate over zogenoemde substance beschikken of als zij bij het verstrekken van leningen handelen als ‘doorgeefluik’. Het middel wijst erop dat belanghebbende voor het Hof heeft gesteld dat [naam10] een dergelijke spilfunctie vervult, dat [naam10] beschikt over een uitgebreide en deskundige staf, met eigen management, administratie en rapportagelijnen, en dat [naam10] niet heeft gehandeld als doorgeefluik bij het verstrekken van lening 1 en lening 2. Daarom moeten beide leningen als zakelijk worden beschouwd, aldus – nog steeds – het middel.

3.3

Bij de beoordeling van dit middel wordt het volgende vooropgesteld.

3.3.1

Indien een schuld binnen het bereik van artikel 10a, lid 1, aanhef en letter c, van de Wet (tekst vanaf 2007) valt, komt de rente ter zake van die schuld bij het bepalen van de winst in beginsel niet in aftrek. Aftrek is – voor zover hier van belang – wel mogelijk indien het beroep van de belastingplichtige op de tegenbewijsregeling van artikel 10a, lid 3, aanhef en letter a, van de Wet (tekst vanaf 2007) slaagt. Op grond van die regeling vindt het eerste lid geen toepassing indien de belastingplichtige aannemelijk maakt dat aan de schuld en de daarmee verband houdende rechtshandeling in overwegende mate zakelijke overwegingen ten grondslag liggen. [Hof: noot 3: Zie HR 15 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1085 (hierna: het arrest van 15 juli 2022), rechtsoverweging 4.5.1.] Voor de toepassing van artikel 10a, lid 2, aanhef en letter b, en lid 3, aanhef en letter a, van de Wet (tekst tot en met 2006) is het voorgaande niet anders.

3.3.2

Met betrekking tot het onderzoek naar de beweegredenen voor de desbetreffende rechtshandeling en de schuld heeft te gelden dat slechts de overwegingen die aan die rechtshandeling en die schuld ten grondslag liggen, relevant zijn. Bij dat onderzoek is van belang dat in het systeem van de Wet ligt besloten dat de belastingplichtige in beginsel keuzevrijheid heeft bij de wijze van financiering van een vennootschap waarin hij deelneemt.

Voor zover artikel 10a, lid 1, aanhef en letter c, van de Wet (tekst vanaf 2007), in samenhang gelezen met lid 3, aanhef en letter a, van dat artikel, een inbreuk vormt op deze keuzevrijheid door het niet in aftrek toelaten van verschuldigde rente, moet deze regeling, mede gelet op de totstandkomingsgeschiedenis en de daarin gebruikte voorbeelden, beperkt worden uitgelegd. [Hof: noot 4: Zie het arrest van 15 juli 2022, rechtsoverweging 4.5.2.] Dit een en ander geldt eveneens voor de toepassing van artikel 10a, lid 2, aanhef en letter b, van de Wet (tekst tot en met 2006).

3.3.3

In beginsel liggen aan een schuld in overwegende mate zakelijke overwegingen ten grondslag als de voor de externe acquisitie aangewende middelen niet zijn omgeleid. [Hof: noot 5: Zie het arrest van 15 juli 2022, rechtsoverweging 4.5.3, en het Mauritius-arrest, rechtsoverweging 3.1.3.] Ditzelfde geldt, anders dan de Staatssecretaris in cassatie betoogt, voor een schuld die verband houdt met een andere rechtshandeling dan een externe acquisitie, die valt binnen de werkingssfeer van artikel 10a van de Wet – zoals een kapitaalstorting –, indien in overwegende mate zakelijke overwegingen ten grondslag liggen aan de desbetreffende andere rechtshandeling. Dat is zo voor zowel de tot en met 2006 geldende regeling van artikel 10a van de Wet als de met ingang van 2007 geldende regeling daarvan. Voor zover deze beide regelingen rente op een schuld die verband houdt met zo’n andere rechtshandeling – zoals een kapitaalstorting – niet in aftrek toelaten, moeten deze regelingen beperkt worden uitgelegd. Ook in zoverre vormen die regelingen immers een inbreuk op de hiervoor in 3.3.2 bedoelde keuzevrijheid bij de wijze van financiering van de vennootschap waarin wordt deelgenomen.

3.3.4

Naast die keuzevrijheid heeft een belastingplichtige, en in het onderhavige geval een concern, de vrijheid zijn economische belangen en (financiële) middelen onder te brengen in een in Nederland gevestigde vennootschap, ook al wordt die keuze bepaald door omstandigheden die zijn gelegen in de sfeer van de belastingheffing. Uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 10a van de Wet blijkt niet dat met de invoering van die bepaling is beoogd deze tweede vrijheid te beperken. [Hof: noot 6: Vgl. HR 8 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1350, rechtsoverweging 2.6.3, vierde alinea.] Die vrijheid geldt voor de inrichting van een concern, dat wil zeggen dat geen bepaling van de Wet of een daaraan ten grondslag liggend beginsel normen behelst met betrekking tot de vraag op welke plaats binnen het concern werkzaamheden worden ondergebracht en op welke plaats houdster- en tussenhoudsteractiviteiten of financieringsactiviteiten worden uitgevoerd. [Hof: noot 7: Vgl. HR 9 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1102, rechtsoverweging 3.3.2.]

3.3.5

In de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 10a, lid 1, van de Wet zijn voorbeelden gegeven van gevallen waarin de belastingplichtige een schuld als bedoeld in die bepaling is aangegaan bij een met hem verbonden lichaam dat reële financieringsactiviteiten uitvoert en daarbij dus niet louter als doorgeefluik van gelden fungeert. Deze voorbeelden komen erop neer dat aan zo’n schuld in overwegende mate zakelijke overwegingen ten grondslag kunnen liggen indien de met hem verbonden geldgever over voldoende substance beschikt en met zijn financieringsactiviteiten een actieve financieringsfunctie vervult binnen de groep van met hem in de zin van artikel 10a, lid 4, van de Wet verbonden lichamen (hierna: financiële spilfunctie). [Hof: noot 8: Vgl. Kamerstukken II 1996/97, 24 696, nr. 8, blz. 7-8 en blz. 17-18, Kamerstukken I 1996/97, 24 696, nr. 52b, blz. 4-5, en Kamerstukken I 1996/97, 24 696, nr. 52d, blz. 2-3.] Het is dan in overeenstemming met het vervullen van zo’n financiële spilfunctie, en daarmee een zakelijke, niet-fiscale overweging, dat dit lichaam middelen van dergelijke groepslichamen en van derden aantrekt en vervolgens uit deze middelen leningen aan andere groepslichamen (zoals de belastingplichtige) verstrekt. Dat geldt ook indien de lening voor de belastingplichtige een schuld vormt als bedoeld in artikel 10a, lid 1, van de Wet.

3.3.6

Gelet op hetgeen hiervoor in 3.3.4 en 3.3.5 is overwogen, liggen in beginsel aan een schuld in overwegende mate zakelijke overwegingen ten grondslag als het verbonden lichaam bij wie de belastingplichtige de schuld is aangegaan, zodanige financieringsactiviteiten uitvoert dat het daarmee een financiële spilfunctie vervult. In een zodanig geval kan niet worden gezegd dat gelden zijn omgeleid. Uit hetgeen hiervoor in 3.3.5 is overwogen, volgt dat dit een en ander niet anders wordt door het enkele feit dat het verbonden lichaam de voor die schuld aangewende middelen heeft verkregen van een ander lichaam uit dezelfde groep. Het vervullen van een financiële spilfunctie binnen de groep zal daartoe juist veelal aanleiding geven. Indien het verbonden lichaam een financiële spilfunctie vervult, is het voor een succesvol beroep op de tegenbewijsregeling van artikel 10a, lid 3, aanhef en letter a, van de Wet dan ook niet vereist, en doorgaans ook niet mogelijk, om een verband te leggen tussen de – van tijd tot tijd – uitstaande gelden in de vorm van verstrekte leningen (de actiefzijde van zijn balans) en de – van tijd tot tijd – aangetrokken gelden in de vorm van opgenomen leningen en verkregen deposito’s (de passiefzijde van zijn balans).

3.3.7

Bij de beoordeling van de vraag of een verbonden lichaam met zijn financieringsactiviteiten een financiële spilfunctie vervult, moeten de omstandigheden van het geval in onderlinge samenhang worden beschouwd. Centraal daarbij staat dat het lichaam of zelfstandige bedrijfsonderdeel een actieve financieringsfunctie vervult binnen de groep van met hem verbonden lichamen. Voorts geldt dat het desbetreffende lichaam of zelfstandige bedrijfsonderdeel zich in hoofdzaak bezighoudt met het uitvoeren van financiële transacties ten behoeve van tot de groep behorende lichamen, zoals het in- en uitlenen van gelden en het beheren van overtollige groepsmiddelen. Verder zal dat (bedrijfsonderdeel van het) lichaam zelfstandig moeten zijn in de dagelijkse bedrijfsvoering, waaronder het beheer van de uitstaande gelden, en daartoe moeten beschikken over voldoende en deskundig personeel en, als het gaat om een zelfstandig bedrijfsonderdeel, een eigen administratie. Indien dat (bedrijfsonderdeel van het) lichaam gebonden is aan een centraal voor het concern vastgestelde strategie, staat die enkele omstandigheid niet in de weg aan zijn zelfstandigheid.

3.3.8

Indien het lichaam of het zelfstandige bedrijfsonderdeel daarvan een financiële spilfunctie vervult, moet het in beginsel ervoor worden gehouden dat aan de door hem verstrekte lening en dus aan de daaruit voor de belastingplichtige voortvloeiende schuld in overwegende mate zakelijke overwegingen ten grondslag liggen. Dat is anders voor zover het lichaam bij het verstrekken van de lening louter als doorgeefluik van die gelden fungeert. De inspecteur heeft de stelplicht en bewijslast ter zake van deze uitzondering.

3.4

Met zijn hiervoor [Hof: in 2.10] weergegeven oordeel heeft het Hof ervan blijk gegeven hetgeen hiervoor in 3.3.6 tot en met 3.3.8 is overwogen, te hebben miskend. Uit de gedingstukken volgt dat belanghebbende, zoals hiervoor in 3.2 is weergegeven, voor het Hof heeft gesteld dat [naam10] binnen het concern een financiële spilfunctie vervult. Het Hof heeft verzuimd deze essentiële stelling van belanghebbende te behandelen. In het geval van een financiële spilfunctie van [naam10] staat de omstandigheid dat belanghebbende geen inzicht kan geven in de herkomst van de middelen voor lening 1 en lening 2 – zoals hiervoor in 3.3.6 is overwogen en anders dan het Hof tot uitgangspunt heeft genomen – niet in de weg aan een geslaagd beroep op de tegenbewijsregeling van artikel 10a, lid 3, aanhef en letter a, van de Wet. Middel 2 slaagt.

3.5

Gelet op hetgeen hiervoor in 3.4 is overwogen, kan de uitspraak van het Hof niet in stand blijven. Middel 3 behoeft geen behandeling. Verwijzing moet volgen.”

2.13.

Tot de stukken van het geding behoort het (vertaalde) gepubliceerde jaarverslag over 2004 van [naam9] , waarin – voor zover van belang – het volgende is vermeld (bedragen in Zweedse kronen x 1.000, van www.wisselkoers.nl afkomstige koers tussen de Zweedse kroon en de Euro op 31 december 2004: 11,5138):

MANAGEMENTRAPPORT

[ [naam9] ] is een volle dochteronderneming van [ [naam8] ]

(…)

Met ingang van 1 januari 1994 heeft het bedrijf activa en passiva overgedragen aan de moedermaatschappij en blijft het op commissiebasis voor de moedermaatschappij werken. De overeenkomst tussen de commissarissen zal in 2005 ophouden en het bedrijf zal worden geïntegreerd in de moedermaatschappij.

(…)

WINST- EN VERLIESREKENING

Januari-december kSEK

2004

BEDRIJFSOPBRENGSTEN

(…)

Totaal opbrengsten

0

BEDRIJFSKOSTEN

Personeelskosten Noot 2

-204

(…)

JAARRESULTAAT

-204

(…)

BALANSREKENING

31 december kSEK

ACTIVA

2004

(…)

Langlopende vorderingen moedermaatschappij

917

Overige langlopende vorderingen

5.928

(…)

Kortlopende vorderingen moedermaatschappij

600

(…)

TOTAAL ACTIVA

7.445

(…)

SCHULDEN EN EIGEN VERMOGEN

2004

EIGEN VERMOGEN Noot 3

Aandelenkapitaal

500

Reservefonds

100

Ingehouden winst

2.726

Jaarresultaat

-204

Som eigen vermogen

3.122

(…)

Overige langlopende schulden

2.964

(…)

TOTAAL SCHULDEN EN EIGEN VERMOGEN

7.445

POSTEN BINNEN DE LIJN

Gestelde zekerheden en voorwaardelijke verplichtingen

2004

Voorwaardelijke verplichtingen Noot 5

66.683.392

Gestelde zekerheden

Geen

(…)

TOELICHTINGEN OP DE BALANS

(…)

Noot 2 Aantal werknemers

Sinds 1994 worden het aantal werknemers en de loonkosten opgenomen in de moedermaatschappij in overeenstemming met de overeenkomst tussen de commissarissen.

Optieprogramma

Er is een optieprogramma opgezet als aanvullend onderdeel van het beloningssysteem voor sleutelfunctionarissen.

(…)

2004

Toegerekende kosten, fair value, voor optieprogramma 2001

204

(…)

Noot 3 Eigen vermogen

Op 31 december 2004 bestond het aandelenkaptaal uit 500 uitstaande vrije aandelen met een nominale waarde van SEK 1000 per aandeel.

(…)

Noot 5

Aansprakelijkheidsverplichtingen

2004

Voor schulden met betrekking tot de commissiehandel heeft [ [naam8] ] het volgende opgenomen

66.683.392

(…)”

2.14.

Tot de stukken van het geding behoort een door belanghebbende overgelegde productie, volgens haar inhoudende (in de archieven teruggevonden) uit de interne systemen van het concern geëxporteerde interne jaarstukken van [naam9] over 2004. Daarin is – onder meer – het volgende vermeld (bedragen in Zweedse kronen):

“Compa

Group accoun

Account Num

Text for B/S P&L item

Total of reporting period

BALANCE SHEET

0,00

(…)

18000 TOTAL PROPERTY PLANT AND EQUIPMENT

98.175,00

======================

(…)

15000 TOTAL NONCURRENT ASSETS

37.048.048.547,40

==================

(…)

11000 TOTAL CURRENT ASSETS

96.083.802.114,69

================

10000 TOTAL ASSETS

133.131.948.837,09

==============

2513

93100

208101

208101 Capital stock, par value common stock

-500.000

93100 Capital stock

-500.000

2513

93200

208601

208601 Statutory reserve

-100.000

93200 Legal and oth restricted reserves

-100.000

2513

93300

208618

208618 Free reserves, Stock option plan

-40.796,01

2513

99999

S20911

S20911 S Balance carried forward on retained earnings

3.202.032,00

2513

99999

S28620

S28620 Free reserves, Millenium Stock Option plan

-2.964.240,00

93300 Retained earnings

196.995,99

NET INCOME - LOSS

204.341,41

30000 TOTAL EQUITY

-198.662,60

===========

(…)

23000 TOTAL FINANCIAL L-T LIABILITIES

-19.861.525.774,80

=======================

(…)

21000 TOTAL CURRENT LIABILITIES

-113.270.224.399,69

===================

40000 TOTAL LIABILITIES AND STOCKH. EQUITY

-133.131.948.837,09

=================================

INCOME STATEMENT

0,00

(…)

72000 GROSS MARGIN

-4.458,22

============

(…)

52100 TOTAL OTH OPERATING REVENUES

75.250,00

====================

(…)

2513

99999

721101

721101 Salaries

14.377.850,20

(…)

2513

99999

721103

721103 Short-term variable compensation

5.623.247,11

(…)

2513

99999

S74121

S74121 Compensation expense, Stock Option plan

204.341,36

(…)

63000 TOTAL OPERATING EXPENSES

55.511.989,83

==================

73000 OPERATING INCOME

55.582.781,61

=============

(…)

56700 Interest from [belanghebbende] companies

-1.248.259.297,13

(…)

56720 Interest from others

-2.218.833.265,24

(…)

2513

56730

834102

834102 Realised loss on fx on fin assets, internal (OLD)

9.479.230.198,16

2513

56730

834103

834103 Unrealised gain on fx on fin assets internal (OLD)

-6.597.635.777,15

2513

56730

834105

834105 Realised gain on fx on fin assets external (OLD)

-14.548.114.302,73

2513

56730

834106

834106 Realised loss on fx on fin assets external (OLD)

11.516.493.181,82

2513

56730

834107

834107 Unrealised gain on fx on fin assets external (OLD)

2.557.239.909,73

(…)

56000 TOTAL FINANCIAL INCOME

-4.151.822.471,07

================

(…)

66700 Interest to [belanghebbende] companies

4.364.074.036,28

(…)

66720 Interest to others

14.726.444,90

(…)

66000 TOTAL FINANCIAL EXPENSES

4.442.248.832,09

==================

75000 INCOME AFTER FINANCIAL NET

346.009.142,63

===================

2513

57900

889301

889301 Group contributions received

-345.804.801,22

57900 Contributions [belanghebbende] companies

-345.804.801,22

76000 INCOME BEFORE TAXES

204.341,41

===============

TOTAL NET INCOME

204.341,41

=============

NET INCOME

-204.341,41

=================

0,00”

2.15.

Tot de stukken van het geding behoort een schriftelijke verklaring van [naam4] van 19 juli 2023. In deze verklaring is het volgende vermeld:

“This is a statement regarding my work at [naam9] in 1998-2010. (…)

I was employed in 1998 in [naam9] as a Senior Portfolio Manager within Markets in [naam10] and became Head of Markets in 2001 until my departure. In that role I was responsible for the Markets unit in [naam10] , reporting to the Head of [naam10] and part of the Leading Team. [naam10] was run as a separate unit, managed by the Head of [naam10] ( [naam14] ) who was reporting to the CFO and operated under mandates delegated by the Board. [naam10] was acting as the internal bank with the group responsibility for funding, FX risk management, investment and liquidity management, global cash-pool setup, core bank relations and other corporate finance activities. Acting as the internal bank of [belanghebbende] meant that thousands of transactions were executed on a daily basis in order to manage FX risk, funding and liquidity on behalf of all subsidiaries.

As an independent unit, [naam10] had it's own cost center with set budget, cost and income targets, an HR function and IT support for the dedicated treasury systems. There was a legal entity change when [naam10] moved into the mother company [ [naam8] ] around 2005. However, there was no change in the operational dimension, which meant that the [naam10] unit was still operating with the same management structure, Board mandates and reporting and performance measurement structures after as before this legal entity change. The organization had ca 75 employees when I started in [plaats1] and in three regional [naam10] Centers in [plaats2] , [plaats3] and [plaats4] . However, due to needed cost savings, all activities were centralized to [plaats1] around 2003 and staff was reduced to ca 40.

All internal and external financial transactions were registered in a [naam10] Management system called Finance Kit which is still used in [naam10] . Accounting entries were generated directly from this system. We were managing the group funding programs, including issuance of bonds and commercial papers, and the setup of the Revolving Credit Facility with the core banking group. Group funding was done through the issuance of bonds in Sweden, in Europe or in the US. There were a few exceptions where local funding was done in some countries like India or Brazil due to local regulations or other very special circumstances. There was no other funding done in other European legal entities and all subsidiaries were required by policy to borrow centrally from [naam10] at "arms-length" pricing.

My Markets team was directly responsible for pricing of all internal transactions from the subsidiaries and then hedging them externally with banks. We were also managing the liquidity needs in all currencies and investment of excess cash according to set investment mandates and risk limits. Risks and financial results were measured and reported daily internally, while the external accounting reporting was done on a monthly basis.

Most employees in [naam10] had very specialized competence and were experts in the fields of financial risk management, foreign exchange hedging, funding, cash management, treasury accounting etc. Besides managing core treasury activities, we were also advising other group companies in treasury related matters.”

2.16.

Tot de stukken van het geding behoort een stuk genaamd “Commissionaire Agreement”, met dagtekening 30 december 1993, waarin het volgende is bepaald:

“[ [naam8] ], (…) [plaats1] , and its wholly owned subsidiary [ [naam9] ], (…) [plaats1] have entered into the following Commissionaire Agreement

1. As from 1 January 1994 and onwards [naam9] transfers to [naam8] its entire business.

2. As per 1 January 1994 [naam8] is assuming assets and liabilities at book value, with the exception of certain taxes.

It is noted that [naam8] already 31 December 1993 have taken over the pension liability of [naam9] .

The net amount hereby arising should remain as a receivable in the balance sheet of [naam9] for as long as this commissionaire agreement is valid.

There shall be no interest charges between the companies until otherwise is agreed.

3. In connection herewith [naam9] agrees to continue the business on behalf of [naam8] from the same date as a commissionaire. Through this [naam9] also agrees to employ, administer and remunerate the personnel that is active in the business.

The commissionaire fee shall be determined at each year end considering achieved result and shall be adjusted so that it allows for [naam9] to cover [naam9] ' potential administrative costs, interest, taxes etc.”

2.17.

Tot de stukken van het geding behoort een interne presentatie van [belanghebbende] van 21 juni 2005, met als titel “Group function finance – [naam10] ”. In de sheets van de PowerPointpresentatie is – onder meer – het volgende vermeld:

Sheet 2:

One Global [naam10] Centre

 RTC’s [Hof: Regional [naam10] Centre] in [plaats2] , [plaats3] and [plaats4] closed down

 Corporate office in [plaats5] moved to [plaats1]

 Accounting included in [naam10] ’ responsibility

 Focus on operational excellence

One database, one legal entity and one organization”

Sheet 3:

“Group Function Finance – [naam10] 2005

(…)

40 people in total”

Sheet 5:

“Mission [naam10]

Support operations by

 Managing financial risks

 Providing the Group with required funding and liquidity

 Managing the Group’s financial assets and liabilities

 Managing Group Bank Relations and Rating Agencies

 Providing treasury competence

 Driving improvements within the areas of financial risk management and treasury processes”

2.18.

Belanghebbende heeft in haar schrijven van 14 februari 2024 geciteerd uit door de onafhankelijke accountant goedgekeurde jaarrekeningen 2003, 2004 en 2005 op groepsniveau, waarin respectievelijk het volgende is vermeld:

“ [belanghebbende] has a treasury function with the principal role to ensure that sufficient financing is in place through loans and committed credit facilities, to actively manage the group's liquidity as well as financial assets and liabilities, and to manage and control financial exposures in a manner consistent with underlying business risks and financial policies. Cash management and handling of hedging activities are centralized to the consolidated subsidiary [ [naam9] ] in [plaats1] ”

en

“ [naam16] business consists mainly of corporate management and holding company functions. It also includes activities performed on a commission basis by [ [naam9] ] and [naam15] regarding internal banking and customer credit management. The commission agreement with [naam9] AB has been cancelled as per January 1, 2005, and the internal banking activities have been transferred to [naam16] .”

en

“ [naam16] business consists mainly of corporate management, holding company functions and, from January 1, 2005, internal banking activities previously performed on a commission basis by [ [naam9] ]. [naam16] business also includes customer credit management performed on a commission basis by [naam15] .”

3 Geschil

3.1.

In geschil is of de Inspecteur terecht heeft geweigerd de rente verschuldigd ter zake van lening 1 en lening 2 in aftrek toe te laten.

3.2.

In hoger beroep na verwijzing houden de volgende vragen partijen verdeeld:

-

i) Is voldaan aan de dubbele zakelijkheidstoets van artikel 10a, lid 3, aanhef en letter a, van de Wet: liggen aan zowel de leningen 1 en 2 als de daarmee verband houdende rechtshandelingen in overwegende mate zakelijke overwegingen ten grondslag?

-

ii) Bij bevestigende beantwoording van vraag (i): dient de aftrek van de rente te worden geweigerd op grond van toepassing van fraus legis dan wel het at arm's length beginsel (subsidiaire standpunten Inspecteur)?

-

iii) Bij ontkennende beantwoording van vraag (i): komt de weigering van de renteaftrek (die ziet op de periode vanaf 22 december 2005) in strijd met het EU-recht (vrijheid van vestiging)? Dit betreft twee subsidiaire standpunten van belanghebbende: renteaftrek kan niet worden uitgesloten op grond van artikel 10a van de Wet 1) op grond van de per-elementbenadering in de moeder/zustersituatie (cassatiemiddel 3, klacht A), en 2) omdat geen sprake is van een volstrekt kunstmatige constructie in de zin van het arrest Cadburry Schweppes van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU), waardoor in dit geval belemmering van het vrije verkeer door artikel 10a van de Wet niet wordt gerechtvaardigd door de noodzaak misbruik te bestrijden (cassatiemiddel 3, klacht B).

-

iv) Bij bevestigende beantwoording van vraag (iii) dient vraag (ii) te worden beantwoord (subsidiaire standpunten Inspecteur).

3.3.

Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de renteaftrek ten onrechte is geweigerd en concludeert tot vermindering van de navorderingsaanslag Vpb 2005 en aanslag Vpb 2008.

3.4.

De Inspecteur heeft ter nadere zitting van het Hof zijn (eerder ingenomen) standpunt ingetrokken dat de gehele rentecorrectie met betrekking tot lening 1 dient te worden gehandhaafd, terwijl hij geen (principaal of incidenteel) cassatieberoep heeft ingesteld zodat het onder 2.11 genoemde oordeel van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch definitief is komen vast te staan. Dit betekent dat de Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de Inspecteur inzake de navorderingsaanslag Vpb 2005 en tot vermindering van de navorderingsaanslag Vpb 2005 naar een belastbaar bedrag van € 68.653.545, en tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de aanslag Vpb 2008.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing