Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 04-02-2025, ECLI:NL:GHARL:2025:587, 23/340

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 04-02-2025, ECLI:NL:GHARL:2025:587, 23/340

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
4 februari 2025
Datum publicatie
14 februari 2025
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2025:587
Formele relaties
Zaaknummer
23/340
Relevante informatie
Art. 3.153 Wet IB 2001, Art. 17a Uitv besl IB 2001, Art. 12a Wet LB, Art. 27e AWR

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Vereiste aangifte. Omkering en verzwaring van de bewijslast. Redelijke schatting.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer BK-ARN 23/340

uitspraakdatum: 4 februari 2025

Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 7 december 2022, nummer AWB 20/5284, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)

en

en de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Aan belanghebbende is voor het jaar 2016 ambtshalve een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 71.269. Daarbij is een verzuimboete opgelegd van € 369 en is bij beschikking € 1.859 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.2

Op het bezwaar van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 64.085. De Inspecteur heeft daarbij de belastingrente verminderd tot € 927 en de verzuimboete gehandhaafd.

1.3

Het tegen deze uitspraken op bezwaar door belanghebbende ingestelde beroep is door de Rechtbank bij uitspraak van 7 december 2022 ongegrond verklaard. Wel heeft de Rechtbank de verzuimboete, in verband met overschrijding van de redelijke termijn van berechting, met 15% gematigd tot € 313,65.

1.4

Belanghebbende heeft op 17 januari 2023 tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5

Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord [naam1] namens belanghebbende, alsmede [naam2] en [naam3] namens de Inspecteur.

1.6

De Inspecteur heeft vóór de zitting een pleitnota ingezonden. Belanghebbende heeft ter zitting – zonder bezwaar van de Inspecteur – nadere stukken overgelegd.

1.7

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat bij deze uitspraak is gevoegd.

2 De vaststaande feiten

2.1

Belanghebbende is actief op de [gemeentelijke] vastgoedmarkt en daarnaast is hij betrokken bij diverse vennootschappen die (deels) ook op de [gemeentelijke] vastgoedmarkt actief zijn. In het jaar 2016 was belanghebbende onder meer (indirect) directeur-grootaandeelhouder van [naam4] B.V. ( [naam4] ) en haar 50% (klein)dochtervennootschappen [naam5] B.V. ( [naam5] ), [naam6] B.V. ( [naam6] ), [naam7] en van haar 100% deelnemingen [naam8] B.V. ( [naam8] ) en [naam9] B.V. Van de 50%-deelnemingen is het overige 50%-belang in handen van [naam10] B.V. ( [naam10] ).

2.2

De [gemeente] heeft van 37 onroerende zaken waarvan belanghebbende in 2016 volgens de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) eigenaar en/of gebruiker was bij de Belastingdienst opgave gedaan van de vastgestelde WOZ-waarden. Deze in Utrecht gelegen onroerende zaken vertegenwoordigen, blijkens de opgaaf van de gemeente, een totale WOZ-waarde van € 5.562.000.

2.3

Daarnaast hebben verschillende banken in het kader van hun renseigneringsverplichting informatie over betaal-, spaar- en leenproducten en beleggingen van belanghebbende aan de Belastingdienst verstrekt. Uit die gegevens volgt dat belanghebbende een saldo aan leenproducten had van € 2.858.983 per eind 2015 en € 3.766.193 per eind 2016. Daarnaast vermelden de gegevens over het jaar 2016 een bedrag aan betaalde rente van per saldo € 162.430.

2.4

Op 12 april 2017 heeft [naam4] een aangifte vennootschapsbelasting (Vpb) 2015 ingediend. De aangifte bevat onder meer de geconsolideerde balans en winst- en verliesrekening van de vennootschap per 31 december 2015. De balans vermeldt onder meer:

Overige vorderingen € 154.726

Winstreserves € 136.990

Ondernemingsvermogen € 154.990

Langlopende schulden aan particip/mijen waarin wordt deelgenomen € 278.620

De resultatenrekening vermeldt onder meer:

Saldo fiscale winstberekening -/- € 9.687 (verlies)

Verder vermeldt de aangifte in de bijlage “Gegevens aandeelhouders” geen vordering op de aandeelhouder maar wel een schuld van € 278.620 aan de aandeelhouder, waarover in dat jaar een bedrag van € 5.260 aan rente is betaald.

2.5

Op 12 april 2017 heeft [naam5] een aangifte Vpb 2015 ingediend. Daarin zijn vier balansen en vier winst- en verliesrekeningen opgenomen: de geconsolideerde cijfers, de cijfers van [naam5] zelf, de cijfers inzake [naam6] en de cijfers inzake [naam7] . De aangifte bevat onder meer de geconsolideerde balans en winst- en verliesrekening van [naam5] per 31 december 2015. De balans vermeldt onder meer de volgende posten:

Gebouwen en terreinen € 4.021.310

Vorderingen op particip/mijen waarin wordt deelgenomen € 526.264

Activa (totaal) € 4.790.910

Winstreserves -/- € 703.425

Ondernemingsvermogen -/- € 5.831

Langlopende schulden particip/mijen waarin wordt deelgenomen € 445.000

De winst- en verliesrekening vermeldt onder meer:

(Overige) personeelskosten € 80.000

Saldo fiscale winstberekening -/- € 41.276 (verlies)

Verder vermeldt de aangifte in de bijlage “Gegevens aandeelhouders” schulden aan de aandeelhouders ( [naam4] en [naam10] ) van ieder € 198.753, derhalve in totaal € 397.506.

2.6

Op 19 november 2017 heeft [naam4] een aangifte Vpb 2016 ingediend. De aangifte bevat onder meer de geconsolideerde balans en winst- en verliesrekening van de vennootschap per 31 december 2016. De balans vermeldt onder meer:

Vorderingen particip/mijen waarin wordt deelgenomen € 159.118

Winstreserves € 130.714

Ondernemingsvermogen € 148.714

Langlopende schulden aan particip/mijen waarin wordt deelgenomen € 284.177

De resultatenrekening vermeldt onder meer:

Saldo fiscale winstberekening -/- € 6.276 (verlies)

Verder vermeldt de aangifte in de bijlage “Gegevens aandeelhouders” geen vordering op de aandeelhouder maar wel een schuld aan de aandeelhouder van € 284.177, waarover in dat jaar rente ten bedrage van € 5.557 is betaald.

2.7

Op 20 november 2017 heeft [naam5] een aangifte Vpb 2016 ingediend. De aangifte bevat onder meer de geconsolideerde balans en winst- en verliesrekening van de vennootschap per 31 december 2016. De balans vermeldt onder meer de volgende posten:

Gebouwen en terreinen € 4.021.310

Vorderingen op particip/mijen waarin wordt deelgenomen € 557.465

Activa (totaal) € 4.811.075

Winstreserves -/- € 723.630

Ondernemingsvermogen -/- € 26.036

Langlopende schulden particip/mijen waarin wordt deelgenomen € 445.000

De winst- en verliesrekening vermeldt onder meer:

Lonen en salarissen € 88.000

Saldo fiscale winstberekening -/- € 20.205 (verlies)

2.8

[naam6] heeft in het belastingjaar 2016 een post personeelslasten van € 88.000 in haar vennootschappelijke resultatenrekening opgenomen. Verder heeft deze vennootschap voor de loonbelasting voor 2016 een loonsom van nihil aangegeven.

2.9

Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV 2013 onder de post “Resultaat uit ter beschikking gestelde vermogensbestanddelen” bij ‘totale waarde roerende zaken’ een bedrag van € 222.500 en bij ‘totale schulden/geldleningen’ een lening van [naam11] ten bedrage van € 246.617 vermeld, waarover in dat jaar € 11.658 aan rente betaald moest worden. De helft van die rente is blijkens de aangifte voor rekening van belanghebbende gekomen. Belanghebbende heeft ter zake van deze terbeschikkingstelling geen opbrengst in aanmerking genomen.

2.10

Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV 2014 onder de post ‘Resultaat uit ter beschikking gestelde vermogensbestanddelen’ dezelfde bedragen als in de aangifte over 2013 opgevoerd. Daarnaast is daarin voor dat een bedrag aan opbrengst vermeld van € 4.450 met als omschrijving “rente 2% rekening courant 222500”.

2.11

Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV 2015 onder de post ‘Resultaat uit ter beschikking gestelde vermogensbestanddelen’ dezelfde bedragen als in de aangifte over 2013 opgevoerd. Daarnaast is een bedrag aan opbrengst opgenomen van € 2.225 met als omschrijving “Lening [naam6] b.v. 1%x 141500” respectievelijk “Lening [naam6] b.v. 1%x 81000”.

2.12

De Inspecteur heeft belanghebbende op 28 februari 2017 uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV 2016. In deze uitnodiging is 1 mei 2017 als uiterste reactiedatum vermeld. Op 6 juni 2017 heeft de Inspecteur een herinnering tot het doen van aangifte naar belanghebbende verzonden. Deze herinnering heeft als uiterste reactiedatum 20 juni 2017. Op 7 juli 2017 heeft de Inspecteur een aanmaning tot het doen van aangifte naar belanghebbende verzonden. De aanmaning heeft als uiterste reactiedatum 21 juli 2017.

2.13

Belanghebbende heeft vóór het verstrijken van de voormelde reactietermijnen geen aangifte IB/PVV 2016 gedaan. Daarom heeft de Inspecteur met dagtekening 23 januari 2019 ambtshalve een aanslag IB/PVV 2016 aan belanghebbende opgelegd, berekend naar een loon (verwerkt als resultaat uit overige werkzaamheden) van € 88.000, een resultaat uit ter beschikking gesteld vermogen van € 25.297, een saldo van inkomen uit eigen woning ten bedrage van -/- € 26.535 en een verrekend verlies van voorgaande jaren ten bedrage van € 15.493. Het door de Inspecteur vastgestelde verzamelinkomen bedraagt € 86.752. De in totaal op deze aanslag verschuldigde IB/PVV (het bedrag van de aanslag) bedraagt € 28.116. Op het aanslagbiljet is onder meer vermeld:

“U kunt bezwaar maken tegen het totaalbedrag van het verrekende verlies uit werk en woning. Dit bedrag is op grond van artikel 3.153 van de Wet inkomstenbelasting 2001 vastgesteld op € 15.493, waarvan € 0 ondernemingsverlies.”

2.14

Vervolgens heeft belanghebbende op 31 januari 2019 alsnog een aangifte IB/PVV 2016 gedaan. Deze aangifte vermeldt een loon van [naam6] van € 44.000. Daarnaast zijn in de rubriek “Resultaat uit ter beschikking gestelde vermogensbestanddelen”, evenals in de aangiften over de voorgaande belastingjaren, een vordering van € 222.500 en een schuld van € 246.617 opgevoerd. Daarop aansluitend is, evenals in de aangifte over het belastingjaar 2015 een opbrengst uit hoofde van de leningen aan [naam6] ten bedrage van € 2.225 opgevoerd. Daarnaast staat in de aangifte een eigenwoningschuld per 31 december 2016 van € 897.500, waarover € 45.324 aan hypotheekrente is betaald. Het door belanghebbende in de aangifte vermelde inkomen uit werk en woning bedraagt € 3.093. Als bezittingen in box 3 (sparen en beleggen) zijn diverse in [plaats1] gelegen onroerende zaken in de aangifte vermeld met een aangegeven waarde van € 1.129.000 en een tweede woning in Spanje met een aangegeven waarde van € 125.000.

2.15

De Inspecteur heeft de aangifte van belanghebbende aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de aanslag IB/PVV 2016. In de bezwaarfase is onder meer naar voren gekomen dat nog meer onroerende zaken in box 3 moesten worden aangegeven, maar dat dat ten onrechte is nagelaten.

2.16

In de uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende de voor het jaar 2016 vereiste aangifte niet heeft gedaan en dat de bewijslast dat de aanslag onjuist is dientengevolge dient te worden omgekeerd (en verzwaard). In die uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur zich verder beroepen op het leerstuk van de ‘interne compensatie’ en de volgende bedragen in aanmerking genomen (alles in euro’s):

Werk en woning (Box 1)

Gebruikelijk loon

44.000

Opbrengst t.b.s. 6% van (€ 222.500 + € 284.177)

30.400

Terbeschikkingstellingsvrijstelling

-/-3.648

Resultaat ter beschikking gesteld vermogen

26.752

Eigenwoning forfait

5.100

Rente eigen woning

-/- 45.324

-/- 40.224

Inkomen uit werk en woning

30.528

Verrekening verlies voorgaande jaren

-/- 30.528

Vastgesteld belastbaar inkomen Box 1

0

Sparen en Beleggen (Box 3)

Saldo waarde bezittingen

4.458.122

Totaal bedrag van de schulden

2.858.983

Drempelbedrag schulden

3.000

Aftrekbare schulden

2.855.983

Grondslag voordeel uit sparen en beleggen

1.602.139

Aandeel aangever in de grondslag

1.602.139

Voordeel sparen en beleggen Box 3

4%

64.085

Verzamelinkomen

94.613

De in totaal op de aanslag verschuldigde IB/PVV (het bedrag van de aanslag) bedraagt na de uitspraak op bezwaar € 14.279, mede doordat de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar een bedrag van € 30.528 aan verliezen uit voorgaande jaren heeft verrekend.

Uit de uitspraak op bezwaar blijken met betrekking tot de verliezen de navolgende bedragen:

Te verrekenen verlies bij begin belastingjaar € 79.516

In dit belastingjaar verrekend verlies € 30.528

Nog te verrekenen verlies bij einde belastingjaar € 48.988

2.17

De Rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan zodat de bewijslast dient te worden omgekeerd en, voor zover de bewijslast niet al rust op belanghebbende, verzwaard. De Rechtbank heeft verder geoordeeld dat de Inspecteur een redelijke schatting heeft gemaakt van het inkomen van belanghebbende en dat belanghebbende zijn stellingen, voor zover de bewijslast ook volgens de normale regels van bewijslastverdeling op belanghebbende rust, niet aannemelijk heeft gemaakt en voor het overige niet overtuigend heeft aangetoond. Wel heeft de Rechtbank de verzuimboete, in verband met overschrijding van de redelijke termijn van berechting, met 15% gematigd tot € 313,65. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

3 Het geschil

3.1

In geschil is de hoogte van het belastbare inkomen uit werk en woning en het belastbare inkomen uit sparen en beleggen.

3.2

Belanghebbende stelt in hoger beroep dat:

a. voor een correctie uit hoofde van een bijtelling vanwege gebruikelijk loon in 2016 geen plaats is nu [naam5] in 2016 blijkens haar aangifte Vpb een verlies heeft geleden van € 20.205, en indien rekening zou worden gehouden met de door de Inspecteur in aanmerking genomen rentecorrectie - zie hierna onder b. – zelfs een verlies van € 50.605. Er is sprake van een structurele verliessituatie;

b. de Inspecteur ter zake van de terbeschikkingstelling aan [naam4] en [naam5] :

- ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de schulden van belanghebbende aan [naam4] van € 159.118 en aan [naam5] van € 278.732 (50% van € 557.465); deze dienen voor de berekening van resultaat uit terbeschikkingstelling te worden gesaldeerd, en

- de rente op de vorderingen van belanghebbende niet op zakelijke gronden heeft bepaald: de marktrente is 2% en geen 6 % zoals de Inspecteur voorstaat, en

- bij de aanslagregeling inkomstenbelasting 2014 en 2015 het door belanghebbende gehanteerde rentepercentage heeft geaccepteerd en dat belanghebbende daaraan het in rechte te honoreren vertrouwen kan ontlenen dat dit rentepercentage ook bij de vaststelling van zijn aanslag IB/PVV 2016 door de Inspecteur zal worden gehanteerd;

c. de rendementsgrondslag voor het jaar 2016 rekening houdend met de van toepassing zijnde leegwaarderatio’s van de onroerende zaken, dient te worden vastgesteld op nihil;

d. als de rente op schulden in box 3 ook op 6% wordt gesteld, belanghebbende in box 3 een verlies maakt op zijn onroerend goed van € 95.000. Dat is een buitensporige last en daarmee een schending van artikel 1 van het Eerste Protocol van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EP);

e. de interne compensatie door de Inspecteur niet goed is toegepast. In de uitspraak op bezwaar is het verzamelinkomen hoger vastgesteld dan in de ambtshalve aanslag. Dat is niet toegestaan. Een verlies uit een ander jaar mag ook niet op deze wijze intern verrekend worden.

3.3

De Inspecteur stelt zich daarentegen op het standpunt dat de aanslag zoals deze na uitspraak op bezwaar is vastgesteld nog te laag is, zodat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is en de uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd. Het beroep op interne compensatie is toegestaan omdat het bedrag van de aanslag na uitspraak op bezwaar niet hoger, maar juist lager is dan het bedrag van de aanslag bij de vaststelling van (primitieve) aanslag.

3.4

Belanghebbende concludeert – zo begrijpt het Hof belanghebbende – primair tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot vermindering van de aanslag IB/PVV 2016 berekend naar een inkomen uit werk en woning van nihil, en een inkomen uit sparen en beleggen van nihil en vaststelling van het verlies uit werk en woning voor het jaar 2016 op € 37.573, subsidiair tot vermindering van de aanslag IB/PVV 2016 berekend naar een inkomen uit werk en woning van € 10.117 vóór verliescompensatie en een inkomen uit sparen en beleggen van € 36.646 en meer subsidiair tot vermindering van de aanslag tot één berekend naar een inkomen uit werk en woning van € 10.117 vóór verliescompensatie en een inkomen uit sparen en beleggen op basis van het werkelijk door belanghebbende behaalde rendement.

3.5

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing