Gerechtshof Arnhem, 30-06-2009, BJ2155, 08/00081
Gerechtshof Arnhem, 30-06-2009, BJ2155, 08/00081
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 30 juni 2009
- Datum publicatie
- 9 juli 2009
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2009:BJ2155
- Zaaknummer
- 08/00081
Inhoudsindicatie
Rioolrecht.
Verwijzingsprocedure HR 15 februari 2008, nr. 41036. Woning en drie bedrijfsgebouwen vormen afzonderlijke onroerende zaken.
Uitspraak
Gerechtshof Arnhem
eerste meervoudige belastingkamer
nummer 08/00081
U i t s p r a a k
op het beroep van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Oss (hierna: de ambtenaar) op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem voor het jaar 2000 opgelegde aanslag in het rioolrecht van die gemeente.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een aanslag in het rioolrecht voor eigenaren van op de riolering aangesloten eigendommen opgelegd van ƒ 834.
1.2. Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. De ambtenaar heeft de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch, dat het beroep bij uitspraak van 23 januari 2004, nr. 00/03150, ongegrond heeft verklaard. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het gerechtshof beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 15 februari 2008, nr. 41.036 (hierna: het verwijzingsarrest) de uitspraak van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch vernietigd en het geding verwezen naar het gerechtshof te Arnhem (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het arrest.
1.4. De ambtenaar heeft, daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, naar aanleiding van het verwijzingsarrest een schriftelijke conclusie ingediend. Belanghebbende heeft, daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, op de inhoud van die conclusie gereageerd.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2009 te Arnhem. Daar zijn verschenen de gemachtigde van belanghebbende en de gemachtigde van de ambtenaar.
1.6. De gemachtigde van de ambtenaar heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De pleitnota behoort tot de stukken van het geding.
2. De vaststaande feiten
2.1. Het Hof verwijst voor de feiten naar de onderdelen 2.1 tot en met 2.3 van de uitspraak van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch.
Voorts stelt het Hof op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.2 Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van een perceel grond met daarop een woning en drie bedrijfsgebouwen. Uitsluitend de woning is aangesloten op het buizenstelsel van de gemeentelijke riolering. Daarop mag geen hemelwater worden afgevoerd. Het hemelwater van het gehele perceel wordt afgevoerd deels in een achter de woning en de bedrijfsgebouwen gelegen, aan belanghebbende toebehorende sloot en deels in de grond. De woning en de bedrijfsgebouwen zijn via afzonderlijke toegangswegen te bereiken.
2.3. De achter de woning en de bedrijfsgebouwen gelegen sloot staat in verbinding met oppervlaktewater in beheer bij het waterschap, doch niet met tot het gemeentelijke rioolstelsel behorend oppervlaktewater.
3. Het geschil, de standpunten en de conclusies van partijen
3.1. Na verwijzing moet worden beoordeeld of de woning en de bedrijfsgebouwen voor de heffing van het onderhavige rioolrecht afzonderlijke onroerende zaken zijn of (zelfstandige) gedeelten van één zaak.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Namens belanghebbende is daaraan ter zitting toegevoegd dat de woning en de bedrijfsgebouwen zowel kadastraal als juridisch en feitelijk van elkaar gesplitst en afzonderlijk in eigendom overgedragen zouden kunnen worden. De ambtenaar acht niet van belang dat splitsing mogelijk is, maar of splitsing in de praktijk ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Naar de mening van de gemachtigde van de ambtenaar moet, uitgaande van de feitelijke situatie aan de hand van de kadastrale registratie, de verkeersopvattingen en de bedoeling van de gebruiker, in onderlinge samenhang bezien, worden bepaald of sprake is van afzonderlijke onroerende zaken dan wel van één zaak bestaande uit verschillende (zelfstandige) gedeelten.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak. De ambtenaar concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Het onderhavige rioolrecht wordt ingevolge de gemeentelijke verordening geheven per eigendom dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering. Onder eigendom wordt blijkens artikel 1, aanhef en onderdeel c, van de verordening verstaan een roerende of onroerende zaak. In het onderhavige geval is sprake van één of meer onroerende zaken.
Zoals in het verwijzingsarrest is overwogen dient ingevolge vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (o.a. Hoge Raad 30 september 2005, LJN AU3550 en Hoge Raad 17 november 2006, LJN AZ2380) het begrip onroerende zaak, indien er geen aanwijzingen zijn voor een andere (welbepaalde) betekenis, te worden verstaan in de civielrechtelijke betekenis. Dat van dergelijke aanwijzingen in het onderhavige geval sprake zou zijn, is niet gebleken.
4.2. Het voorgaande brengt met zich mee dat onder een eigendom in de zin van de verordening een bouwsel moet worden verstaan dat onafhankelijk van andere bouwsels kan worden gebruikt en zich naar verkeersopvatting leent voor verticale splitsing door afzonderlijke overdracht van de eigendom.
4.3. De stukken van het geding en het verhandelde ter zitting laten geen andere gevolgtrekking toe dan dat de woning en de bedrijfsgebouwen fysiek van elkaar gescheiden bouwsels zijn. Naar het oordeel van het Hof lenen zij zich hierom alleen al naar verkeersopvattingen voor verticale splitsing. De stelling van de gemachtigde van de ambtenaar dat de woning en de bedrijfsgebouwen één zaak zijn omdat ze tot één kadastraal perceel behoren en niet gesplitst zijn, wijst het Hof als onjuist van de hand. Uit voormelde arresten van de Hoge Raad volgt immers dat niet van belang is of de bouwsels zijn gesplitst, maar of splitsing mogelijk is.
4.4. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de woning en de bedrijfsgebouwen voor de toepassing van de verordening afzonderlijke onroerende zaken zijn en geen gedeelten van een eigendom als bedoeld in artikel 3 van de verordening.
4.5. Vaststaat dat het van de bedrijfsgebouwen afkomstige hemelwater niet op de gemeentelijke riolering wordt geloosd. Dat van de bedrijfsgebouwen ander water dan hemelwater afkomstig zou zijn en dat dit water op de riolering zou worden geloosd, is niet gesteld of gebleken. De bedrijfsgebouwen zijn naar het oordeel van het Hof derhalve niet aan te merken als een eigendom dat direct of indirect op de gemeentelijke riolering is aangesloten. Dat brengt met zich mee dat de bedrijfsgebouwen niet in de heffing van het onderhavige rioolrecht kunnen worden betrokken.
4.6. Partijen hebben ter zitting het standpunt ingenomen dat indien het Hof belanghebbende volgt in zijn stelling dat de woning en de bedrijfsgebouwen afzonderlijke onroerende zaken zijn, dit betekent dat alleen de woning in de heffing kan worden betrokken en dat de aanslag dienovereenkomstig moet worden verminderd. Het Hof zal partijen in dit standpunt volgen.
5 Conclusie
Uit het voorgaande volgt dat het gelijk aan belanghebbende is.
6. Proceskosten
Het Hof acht termen aanwezig de ambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van zijn beroep bij het Hof en bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten wat betreft de procedure voor het gerechtshof te ’s Hertogenbosch vast op 3 punten (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor de nadere schriftelijke toelichting, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het verschijnen op de nadere zitting × wegingsfactor 1) × € 322,-- ofwel € 966,-- en wat betreft de procedure voor het gerechtshof Arnhem op 1,5 punten (0,5 punt voor het indienen van een conclusie na verwijzing en 1 punt voor het verschijnen ter zitting × wegingsfactor 1) ×
€ 322,– ofwel € 483,–.
7. Beslissing
Het Hof:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt de bestreden uitspraak van de heffingsambtenaar;
-vermindert de aanslag tot € 94,61 (ƒ 208,50);
-bepaalt dat de gemeente Oss aan belanghebbende het door hem gestorte griffierecht ten bedrage van € 27,23 (ƒ 60,–) dient te vergoeden;
-veroordeelt de ambtenaar in de proceskosten van belanghebbende voor een totaalbedrag van € 1.449,--;
-wijst de gemeente Oss aan als de in artikel 8:75, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde rechtspersoon die de proceskosten dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan te Arnhem door mr. J.A. Monsma, voorzitter, mr. J. van de Merwe en mr. A.J.H. van Suilen, in tegenwoordigheid van mr. W.J.N.M. Snoijink als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2009.
De griffier, De voorzitter
(W.J.N.M. Snoijink) (J.A. Monsma)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 3 juli 2009
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.