Home

Gerechtshof Arnhem, 20-10-2009, BK1754, 08-00523

Gerechtshof Arnhem, 20-10-2009, BK1754, 08-00523

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
20 oktober 2009
Datum publicatie
2 november 2009
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2009:BK1754
Zaaknummer
08-00523

Inhoudsindicatie

BPM.

Bezwaar tegen naheffingsaanslag en boetebeschikking terecht niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belastingrecht

nummer 08/00523

uitspraakdatum: 20 oktober 2009

uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (hierna: belanghebbende),

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) van 24 september 2008, nummer AWB 08/1502, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Douane P(hierna: de Inspecteur).

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag (nr. 0000000.01) in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM), met dagtekening 11 april 2007, opgelegd van € 1.255. Daarbij is een boete opgelegd van € 627.

1.2. Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag en de boete bezwaar gemaakt.

1.3. De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 25 februari 2008 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard vanwege overschrijding van de bezwaartermijn.

1.4. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Bij uitspraak van 24 september 2008, nummer AWB 08/1502, heeft de Rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

1.5. Belanghebbende heeft bij brief, ingekomen bij het Hof op 17 oktober 2008, tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2009 te Arnhem. De Inspecteur is daar verschenen. Belanghebbende is ter zitting niet verschenen, hoewel uitgenodigd bij aangetekende brief van 20 augustus 2009, verzonden aan het door belanghebbende opgegeven adres a-straat 1 te Z, welke uitnodiging hem ook heeft bereikt zoals blijkt uit de ondertekende en van de TPG-Post retour ontvangen ontvangstbevestiging. Het Hof heeft ter zitting het onderzoek gesloten.

1.7. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. Feiten

2.1. De Inspecteur heeft de onderhavige naheffingsaanslag aan belanghebbende opgelegd omdat, naar hij stelt, op 27 juni 2006 medewerkers van de Belastingdienst/P, Team Fysiek Toezicht (hierna: de douane) hebben geconstateerd dat belanghebbende met een motorrijtuig van het merk Jeep, type Grand Cherokee 4.0i Limited, voorzien van een zogenoemd grijs kenteken 01-AA-BB (hierna: de auto), gebruik maakte van de openbare weg in Nederland, te weten de parkeerplaats Boermark aan de rijksweg A1 te Lochem. Daarbij is verder geconstateerd dat op de laadvloer van de auto een achterbank was geplaatst.

2.2. De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat door de plaatsing van die achterbank de auto niet voldoet aan de in artikel 3, lid 3, van de Wet op de BPM (tekst 2006) opgenomen omschrijving van een bestelauto, doch een personenauto is waarvoor BPM dient te worden voldaan. Bij de onderhavige naheffingsaanslag, gedagtekend 11 april 2007, heeft hij deze belasting nageheven.

2.3. Op 10 mei 2007 is aan belanghebbende een schriftelijke aanmaning gestuurd voor de openstaande vordering ter zake van de onderhavige naheffingsaanslag.

2.4. Op 13 juni 2007 is aan belanghebbende een dwangbevel betekend tot betaling van de onderhavige naheffingsaanslag.

2.5. Op 20 september 2007 heeft belastingdeurwaarder A, werkzaam bij Belastingdienst/Q belanghebbende bezocht. Ter zake daarvan heeft hij de volgende ambtsedige verklaring opgesteld:

“Heden bel.sch. bezocht en in zijn bijzijn gebeld met Dhr. B van de Belastingdienst Douane R (…).

X verklaarde mij n.l. dat hij op 16 april 2007 (onmiddellijk na ontvangst aanslagbiljet) een bezwaarschrift heeft ingediend, gelijkluidend, maar op de P.C. aangemaakt, aan het handgeschreven exemplaar hetwelk ik aan dit dossier heb toegevoegd.

X is mij uit het verleden niet bekend, maar zijn verhaal komt geloofwaardig bij mij over. B verklaarde geen bezwaarschrift te hebben ontvangen en ging akkoord met toezending van het gememoreerde exemplaar dat als zodanig zal worden behandeld. (…)”

2.6. In voornoemd, handgeschreven bezwaarschrift is het volgende vermeld:

“ 16-04-2007

Aan Belastingdienst Douane Noord

Kantoor S cluster bezwaar en beroep

Postbus 0001 1111 BB S

Betr. Naheffingsaansl. B.P.M. knm

Aanslagnr. 0000000.01

Van X

a-straat 1

0001 AB Z

Geachte Dames Heren,

Hierbij dien ik bezwaar tegen de door u opgelegde aanslag met de volgende reden.

Ik heb op 28 augustus 2006 bezoek gehad van de douane en werd mijn auto merk Jeep, kenteken 01-AA-BB, gecontroleerd. Deze auto stond op eigen terrein en werd er geconstateerd dat er een achterbank in stond, deze stond er los in. Ik had namelijk de voornemens indien die er in paste de auto over te laten zetten van grijs naar geel. De achterbank paste moeilijk en heb daarvan ook afgezien en de auto is gewoon grijs gebleven. Ik heb nooit met de achterbank op de openbare weg gereden. Ik ben ook nooit aangehouden met een achterbank in de auto en ben me derhalve van geen kwaad bewust. Ik heb diverse malen gebeld om een toelichting te geven. Helaas kwam daarop geen reactie, dus kan er van opzet mijnerzijds geen sprake zijn. Tevens wens ik uitstel van betaling van de aanslag. (…)”

2.7. Op 23 oktober 2007 heeft de Inspecteur dit bezwaarschrift - dat op 20 september 2007 door de belastingdeurwaarder van belanghebbende was verkregen – ontvangen.

2.8. De Inspecteur heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard vanwege overschrijding van de bezwaartermijn.

2.9. Ter zitting van de Rechtbank heeft belanghebbende verklaard dat hij niet binnen zes weken nadat hij de naheffingsaanslag had ontvangen, schriftelijk bezwaar heeft gemaakt.

3. Geschil

In geschil is of de Inspecteur het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Ingevolge artikel 6:7 Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. De dagtekening van het aanslagbiljet is 11 april 2007. De bezwaartermijn eindigt derhalve op 23 mei 2007. Het handgeschreven bezwaarschrift, gedagtekend op 16 april 2007, is op 20 september 2007 via de belastingdeurwaarder bij de Belastingdienst ingekomen.

4.2. Het Hof stelt voorop dat de ontvankelijkheid van het bezwaar tegen de naheffingsaanslag en de ontvankelijkheid van het bezwaar tegen de boetebeschikking, afzonderlijk beoordeeld dienen te worden (vgl. HR 25 april 2008, nr. 43.871, LJN BD0469, BNB 2008/175).

4.3. Artikel 6 EVRM is niet van toepassing op de procedure met betrekking tot de naheffingsaanslag. Dit brengt mee dat in die procedure belanghebbende, anders dan in de boeteprocedure, de bewijslast draagt van zijn stelling dat het bezwaarschrift tijdig ter post is bezorgd. In de boeteprocedure kan de niet-ontvankelijkheid slechts worden uitgesproken indien de Inspecteur de onjuistheid van belanghebbendes stelling heeft bewezen (vgl. HR 10 april 2009, nr. 08/02908, LJN BI0550, BNB 2009/148).

Naheffingsaanslag

4.4. In hoger beroep stelt belanghebbende dat het bezwaarschrift binnen de zeswekentermijn is verstuurd. De Inspecteur heeft dit betwist. Alsdan is het aan belanghebbende om zijn stelling aannemelijk te maken. Nu belanghebbende geen enkel relevant bewijsmiddel – bijvoorbeeld een bewijs van aangetekende verzending - heeft overgelegd, acht het Hof belanghebbende niet geslaagd in zijn bewijs.

4.5. Het bezwaar tegen de naheffingsaanslag is derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard vanwege termijnoverschrijding.

Boete

4.6. Ook in de boeteprocedure heeft belanghebbende gesteld dat het bezwaarschrift tijdig is verstuurd. In deze procedure is het, anders dan in de procedure over de naheffingsaanslag, aan de Inspecteur om te bewijzen dat de stelling van belanghebbende onjuist is. De Inspecteur heeft daartoe aangevoerd dat hij het bezwaarschrift nimmer per post heeft ontvangen, dat hij het bezwaarschrift ver buiten de zeswekentermijn via de belastingdeurwaarder heeft ontvangen, dat op 10 mei 2007 een aanmaning naar belanghebbende is gestuurd waarop deze niet heeft gereageerd, dat op 13 juni 2007 een dwangbevel is betekend waarop belanghebbende eveneens niet heeft gereageerd, dat het opmerkelijk is dat belanghebbende het bezwaarschrift – waarin is verzocht om uitstel van betaling - heeft ingediend zonder dat hij reageert op een aanmaning of dwangbevel, dat het verder opmerkelijk is dat belanghebbende tegen de belastingdeurwaarder heeft gezegd een bezwaarschrift te hebben ingediend dat is aangemaakt op de computer om vervolgens een handgeschreven exemplaar aan de deurwaarder te overhandigen, en dat belanghebbende op de zitting van de rechtbank heeft verklaard dat hij niet binnen zes weken schriftelijk bezwaar heeft gemaakt. Nu belanghebbende voor deze door de Inspecteur geconstateerde opmerkelijkheden geen enkele verklaring heeft gegeven, en bovendien ter zitting van de Rechtbank zelf heeft verklaard niet binnen zes weken bezwaar te hebben gemaakt, acht het Hof het aannemelijk dat belanghebbende het bezwaarschrift in het geheel niet heeft verstuurd. De Inspecteur heeft derhalve de onjuistheid van belanghebbendes stelling bewezen.

4.7. Ook het bezwaar tegen de boetebeschikking is derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard vanwege termijnoverschrijding.

Getuigenbewijs

4.8. In zijn hogerberoepschrift heeft belanghebbende opgemerkt dat een kennis ervan getuige is geweest dat het bezwaarschrift binnen zes weken is verstuurd en dat deze kennis hierover, indien gevraagd, onder ede kan verklaren.

4.9. Het Hof heeft deze opmerking opgevat als een voorwaardelijk bewijsaanbod. Om die reden heeft de Griffier bij brief van 24 augustus 2009 belanghebbende erop gewezen dat hij een getuige mag meebrengen naar de mondelinge behandeling. Gelet op deze mededeling heeft het Hof belanghebbende de gelegenheid geboden tot uitvoering van zijn (voorwaardelijke) bewijsaanbod (vgl. HR 17 december 2004, nr. 38.831, LJN AR7741, BNB 2005/152). Belanghebbende heeft echter geen gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid tot uitvoering van het bewijsaanbod ter zitting.

5. Kosten

De Inspecteur heeft ter zitting verzocht om belanghebbende op grond van artikel 8:75, eerste lid, derde volzin, Awb, wegens kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht te veroordelen in de door de Inspecteur gemaakte reis- en verblijfkosten van € 55. De Inspecteur heeft daartoe aangevoerd dat belanghebbende uitsluitend hoger beroep heeft ingesteld om de betaling van de naheffingsaanslag en de boete uit te stellen. De Inspecteur heeft deze stelling echter op generlei wijze onderbouwd. Het Hof acht deze stelling te meer niet bewezen, nu belanghebbende in hoger beroep griffierecht van € 216 heeft betaald, hetgeen allesbehalve erop duidt dat het hoger beroep uitsluitend is ingesteld om de betaling te vertragen. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende niet kennelijk onredelijk gebruik van het proces-recht gemaakt door hoger beroep in te stellen. Het Hof ziet dan ook geen aanleiding voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Deze uitspraak is gedaan te Arnhem door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter, mr. J.A. Monsma en mr. J. van de Merwe en, in tegenwoordigheid van mr. W.J.N.M. Snoijink als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2009.

De griffier, De voorzitter,

(W.J.N.M. Snoijink) (A.J.H. van Suilen)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 22 oktober 2009.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

postbus 20303, 2500 EH Den Haag

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.