Home

Gerechtshof Arnhem, 24-01-2012, BV2721, 11-00059

Gerechtshof Arnhem, 24-01-2012, BV2721, 11-00059

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
24 januari 2012
Datum publicatie
3 februari 2012
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2012:BV2721
Zaaknummer
11-00059

Inhoudsindicatie

BPM.

Naheffing voor pick-up met overkapping is niet terecht vanwege toepassing herstelbeleid.

Uitspraak

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

nummer 11/00059

Uitspraakdatum: 24 januari 2012

Eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X B.V. te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) van 16 december 2010, nummer AWB 10/643, in het geding tussen belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Douane P (hierna: de Inspecteur)

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is onder nummer 0001 een naheffingsaanslag in de belasting van perso-nenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd, die is berekend op € 11 104. Aan heffingsrente is € 299 berekend.

1.2. De bezwaren van belanghebbende zijn door de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspra-ken ongegrond verklaard.

1.3. Het beroep tegen de uitspraken van de Inspecteur is door de Rechtbank ongegrond verklaard.

1.4. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld. Tot de stukken van het geding behoren het verweerschrift in hoger beroep alsmede het nadere stuk dat op 7 december 2011 van de gemachtigde van belanghebbende is ontvangen en op 8 december 2011 in kopie doorgezonden aan de wederpartij.

1.5. Bij het onderzoek ter zitting op 15 december 2011 te Arnhem zijn gehoord belanghebbende bij monde van haar bestuurder X met haar gemachtigde alsmede de Inspecteur.

1.6. Van de zitting is het proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. Vaststaande feiten

2.1. Belanghebbende is een leasemaatschappij.

2.2. Zij is eigenares van een auto van het merk Dodge, type RAM, met het kenteken 00 VAA 1 (hierna: de auto) en voertuigidentificatienummer 2, een zogenoemde pick-up. De auto is voorzien van een dubbele cabine en een open laadbak. De auto heeft geen energielabel. De laadruimte is meer dan 150 cm lang en ongeveer 117 cm hoog. De auto is, voor het eerst op 19 februari 2008, als bestel-auto in het kentekenregister geregistreerd. Het geregistreerde gewicht is 3 500 kg.

2.3. Belanghebbende heeft de auto verhuurd aan A (hierna: de huurder), die een onderneming drijft onder de naam B. De huurder heeft in mei 2008 van C voor de laadbak van de auto een over-kapping van harde kunststof aangeschaft voor € 1 870,20 (inclusief omzetbelasting). De overkapping heeft een zijruit aan de linkerzijde.

2.4. Op 1 juli 2008 om 15.30 uur is de auto op de A1 bij de afslag naar Delden aangehouden door ambtenaren van het team fysiek toezicht van de Douane Noord Unit Hengelo. Op dat tijdstip was de overkapping op de laadbak van de auto geplaatst. De overkapping was aangebracht met bouten. Voor de auto was op dat moment geen BPM betaald.

2.5. Zonder dat aan belanghebbende de gelegenheid is geboden de auto te herstellen in de hoeda-nigheid van bestelauto, is naar aanleiding van de controlebevindingen de onder 1.1 genoemde nahef-fingsaanslag opgelegd met dagtekening 18 september 2009.

3. Geschil, standpunten en conclusies van partijen

3.1. Partijen houdt verdeeld, of de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd. In het bijzonder is in geschil of de Inspecteur het zogenoemde herstelbeleid op de auto terecht niet heeft toegepast. Belanghebbende beantwoordt beide vragen ontkennend, de Inspecteur be-vestigend.

3.2. Elk van de partijen heeft voor haar standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van haar afkomstige stukken.

3.3. Daaraan is mondeling toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.

3.4. Belanghebbende verzoekt in hoger beroep de naheffingsaanslag en de heffingsrentebe-schikking te vernietigen.

3.5. De Inspecteur concludeert dat het hoger beroep ongegrond is.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Volgens artikel 3, lid 3, aanhef en onderdeel d, van de Wet op de belasting van personen-auto’s en motorrijwielen 1992 in de voor het jaar 2008 geldende tekst (hierna: Wet BPM) wordt onder bestelauto verstaan een motorrijtuig met een laadruimte die in haar geheel is voorzien van een vlakke laadvloer en die – voor zover hier van belang –:

4.1.1. over ten minste 150 cm van de lengte en over ten minste 20 cm van de breedte een hoogte heeft van ten minste 130 cm; en

4.1.2. voor ten minste 40 percent van de lengte voor het hart van de achterste as is geplaatst en een lengte heeft van:

I. ten minste 150 cm; en

II. ten minste twee derde van de lengte die de laadruimte zou hebben indien de zitruimte achter de bestuurder zou ontbreken; en

III. ten minste twee maal die van de cabine, tenzij de cabine een hoogte heeft van ten minste 130 cm; en

4.1.3. van de cabine is afgescheiden door een vaste wand over ten minste de gehele breedte van de cabine, welke wand direct achter de zitruimte is aangebracht en ten minste dezelfde hoogte heeft als de cabine; en

4.1.4. niet is voorzien van zijruiten dan wel is voorzien van niet meer dan één aan de rechterzijde van de laadruimte aangebrachte zijruit.

4.2. Naar de eensluidende opvatting van partijen was de auto, voordat de laadbak daarvan werd overkapt, een bestelauto met dubbele cabine. Die opvatting is niet onverenigbaar met artikel 3, lid 3, van de Wet BPM. De auto heeft immers een eigen gewicht van 3 180 kg, een op het kenteken-bewijs vermeld gewicht – het Hof begrijpt dit, mede gelet op artikel 1, lid 3, van het Reglement kentekens en kentekenplaten als: toegestane maximum massa zoals omschreven in artikel 3, lid 4, van de Wet BPM – van 3 500 kg. In die opvatting zal het Hof partijen dan ook volgen.

4.3. Zoals is geoordeeld in de arresten van de Hoge Raad van 16 december 2011, nummers 10/03182 (LJN BU8238) en 11/02174 (LJN BU8269), is het herstelbeleid dat in de zo-even bedoelde Leidraad door de staatssecretaris van Financiën was neergelegd, herzien in het Kader-besluit bpm van de minister van Financiën (van 4 juni 2010, nr. DGB2010/1670M, Staatscourant 15 juni 2010, nr. 9057, nader gewijzigd bij Besluit van 14 december 2010, nr. DGB2010/7686M, Staatscourant 21 december 2010, nr. 20502), welk besluit op 16 juni 2010 in werking is getreden. In § 12.1 van het Kaderbesluit bpm is goedgekeurd dat als een bestelauto waarop geen BPM drukt, niet langer aan de inrichtingseisen voldoet en BPM is verschuldigd, niet direct bij eerste constate-ring van gebruik van de weg met dat voertuig een naheffingsaanslag in de BPM wordt opgelegd, maar aan de kentekenhouder de gelegenheid wordt geboden de geconstateerde onregelmatighe-den te herstellen, indien herstel in de hoedanigheid van bestelauto betrekkelijk eenvoudig kan worden gerealiseerd. In § 13 van het Kaderbesluit bpm is bepaald dat het bedoelde herstelbeleid van de staatssecretaris van Financiën wordt ingetrokken met ingang van de inwerkingtreding van het Kaderbesluit bpm. Krachtens § 13 van het Kaderbesluit bpm strekt de werking van dit besluit zich mede uit tot gevallen waarin de naheffingsaanslag in de BPM nog niet onherroepelijk is komen vast te staan, zoals voor de onderwerpelijke naheffingsaanslag het geval is.

4.4. In de wederzijdse stellingen van partijen ligt het eensluidende uitgangspunt besloten dat de auto niet meer aan de zo-even onder 4.1.1 en 4.1.4 genoemde vereisten voldoet doordat de onder 2.3 genoemde overkapping op de laadbak is gemonteerd.

4.5. Belanghebbende heeft zich evenwel beroepen op toepassing van het bedoelde herstelbe-leid.

4.6. Ter zitting is namens belanghebbende gesteld en door de Inspecteur erkend, dat de over-kapping na het losdraaien van enkele schroeven kon worden afgenomen, zoals ook door de huurder is gedaan. Gesteld noch gebleken is dat de auto bijkomende ingrepen noodzakelijkerwijs zou hebben moeten ondergaan vooraleer weer als zogenoemde pick-up te kunnen worden ge-bruikt. Hieruit maakt het Hof op, dat het herstel in de hoedanigheid van bestelauto betrekkelijk eenvoudig te realiseren was. Door deze ingreep kwamen immers de hiervoor onder 4.2.1 en 4.2.4 genoemde vereisten te vervallen. Dit strookt met hetgeen daarover in § 2.3.2, eerste alinea, en § 2.3.3, laatste alinea, van het Kaderbesluit bpm is vermeld:

(…) Bij een pick-up is het niet mogelijk om de hoogte te bepalen door ontbreken van een overkapping.

en:

(…) De hoogte van de laadruimte van een pick-up is fiscaalrechtelijk niet van betekenis.

4.7. Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat alvorens de bestreden naheffingsaanslag werd opgelegd, de gelegenheid tot herstel aan belanghebbende als kentekenhoudster had moeten wor-den geboden. Nu dit niet is gebeurd, kan de naheffingsaanslag niet in stand blijven.

5. Slotsom

Het hoger beroep is gegrond, evenals het beroep in eerste aanleg. De rechtsregel van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht en het algemene rechtsbeginsel dat een bestuursorgaan handelt overeenkomstig het vertrouwen dat door bekendmaking van beleidsregels is gewekt, zijn geschonden. De uitspraken van de Rechtbank en van de Inspecteur kunnen niet in stand blijven.

6. Kosten

De proceskosten van belanghebbende zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op 2? € 437 ?1= € 874 aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in hoger beroep en op de reis en verblijfkosten van haar in eerste aanleg en in hoger beroep verschenen bestuurder, begroot op 2× € 25,50, in totaal derhalve € 925.

7. Beslissing

Het Gerechtshof:

– vernietigt de uitspraken van de Rechtbank en van de Inspecteur alsmede de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente;

– gelast de Staat aan belanghebbende de door haar betaalde griffierechten van € 297 in eerste aanleg en € 448 in hoger beroep te vergoeden;

– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 925.

Aldus gedaan door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. M.G.J.M. van Kempen in tegenwoordigheid van mr. W.J.N.M. Snoijink als griffier. De beslissing is in het openbaar uitge-sproken op 24 januari 2012.

De griffier, De voorzitter,

(W.J.N.M. Snoijink) (A.J. Kromhout)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 24 januari 2012.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

postbus 20303, 2500 EH Den Haag

(bezoekadres: Kazernestraat 52).

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassa-tie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.