Gerechtshof Den Haag, 01-03-2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:961, BK-15/01097
Gerechtshof Den Haag, 01-03-2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:961, BK-15/01097
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 1 maart 2017
- Datum publicatie
- 19 april 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2017:961
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:2778
- Zaaknummer
- BK-15/01097
Inhoudsindicatie
Partijen houdt verdeeld het antwoord op de volgende vragen: Heeft de rechtbank met juistheid beslist dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan en daaraan terecht de gevolgtrekking verbonden dat de bewijslast dient te worden omgekeerd en verzwaard?; Bij bevestigende beantwoording van de vragen onder 1: Heeft de Inspecteur aannemelijk gemaakt dat de aanslagen berusten op een redelijke schatting van het door belanghebbende in 2003 behaalde belastbare inkomen uit werk en woning?; Heeft de Rechtbank terecht beslist dat belanghebbende niet heeft doen blijken dat de aanslag IB/PVV 2003 op een te hoog bedrag is vastgesteld?; Heeft de Rechtbank de vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn terecht vastgesteld op € 3.000?; Dient de Inspecteur te worden veroordeeld in de werkelijke proceskosten die belanghebbende in verband met de verwijzingsprocedure bij de rechtbank en de hoger beroepsprocedure voor dit Hof heeft gemaakt?
Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-15/01097
uitspraak van 1 maart 2017
in het geding tussen:
[X] -te [Z] , belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Den Haag, de Inspecteur,
inzake het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 16 november 2015, nummer SGR 15/1465, betreffende de hierna te melden aanslag en beschikkingen.
Aanslag, beschikkingen, bezwaar en geding in eerste aanleg
De Inspecteur heeft op 14 december 2006 aan belanghebbende voor het jaar 2003 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV 2003) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 810.000 en een inkomen uit sparen en beleggen van € 28.496. Voorts is bij beschikking een verzuimboete van € 113 opgelegd en is, eveneens bij beschikking, € 31.108 heffingsrente in rekening gebracht.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 3 januari 2008 de bezwaren verworpen en de aanslag gehandhaafd.
De rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 28 april 2009, AWB 08/8422 niet ontvankelijk verklaard. Het Hof heeft bij uitspraak van 9 oktober 2009, BK-09/00283 de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Bij arrest van 24 december 2010, nummer 09/04800, ECLI:NL:HR:2010:BO8479 is het cassatieberoep door de Hoge Raad gegrond verklaard en is de zaak verwezen naar het gerechtshof te Amsterdam.
Het gerechtshof Amsterdam heeft op 17 oktober 2013, nummer 10/00961, ECLI:NL:GHAMS:2013:3468, het beroep ontvankelijk verklaard en de zaak voor een inhoudelijke behandeling teruggewezen naar de rechtbank Den Haag.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam beroep in cassatie ingesteld. Bij arrest van 25 april 2014, nummer 13/05573, ECLI:NL:HR:2014:1004, heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie, met toepassing van artikel 81 Wet op de Rechterlijke Organisatie, ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft bij de thans bestreden uitspraak het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard en de Staat, de Minister van Veiligheid en Justitie, veroordeeld tot betaling van een immateriële schadevergoeding van € 3.000.