Home

Gerechtshof Den Haag, 31-07-2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:1913, 000977-18

Gerechtshof Den Haag, 31-07-2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:1913, 000977-18

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
31 juli 2018
Datum publicatie
15 augustus 2018
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2018:1913
Formele relaties
Zaaknummer
000977-18

Inhoudsindicatie

Afwijzing wrakingsverzoek: weigering uitstel mondelinge behandeling en 100% vrouwelijke samenstelling van de zittingscombinatie leveren geen schijn van partijdigheid op.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Zaaknummer: 000977-18

Rolnummer hoofdzaak: 17/00244

Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken van 31 juli 2018

inzake het verzoek tot wraking, als bedoeld in artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in de hoofdzaak met genoemd rolnummer van:

[X]

wonende te [Z] ,

verzoeker.

Het geding

1. De bestuursrechtelijke procedure waarin verzoeker het bovenvermelde wrakingsverzoek heeft gedaan, is ter zitting van 26 juni 2018 door de meervoudige belastingkamer van het hof Amsterdam (hof Amsterdam) behandeld. Zitting hadden mrs. [A] , voorzitter, [B] en [C] , raadsheren.

2. Bij mondeling verzoek van 26 juni 2018 heeft verzoeker een verzoek tot wraking van genoemde voorzitter en raadsheren gedaan (hierna ook: het verzoek).

3. Verzoeker heeft bij geschrift van 26 juni 2018, voorgelezen en overgelegd bij de mondelinge behandeling, het verzoek gemotiveerd.

4. Bij schriftelijke reacties van 18 en 19 juli 2018 hebben de genoemde voorzitter en raadsheren de wrakingskamer meegedeeld niet te berusten in het verzoek tot wraking en een reactie gegeven op het wrakingsverzoek. Voorts hebben zij laten weten dat zij niet aanwezig zullen zijn bij de mondelinge behandeling van het verzoek en dat zij niet wensen te worden gehoord op het verzoek.

5. De wrakingskamer van het hof Den Haag, bestaande uit mrs. J.M.T. van der Hoeven-Oud, voorzitter, F.R. Salomons en W.M.G. Visser, raadsheren, heeft de mondelinge behandeling van het verzoek bepaald op 27 juli 2018. Verzoeker, de wederpartij in de hoofdzaak, alsmede de voorzitter en raadsheren wier wraking is verzocht, zijn van de behandeling op deze datum op de hoogte gebracht.

6. De wrakingskamer heeft het verzoek ter zitting van 27 juli 2018 behandeld. Verzoeker is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen. Verzoeker is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden aan verzoeker op 23 juli 2018 naar het adres [Y] , [Z] onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om ter zitting te verschijnen. Blijkens de informatie op de website van PostNL, trof de bezorger verzoeker niet thuis aan, waarna de brief is bezorgd op een PostNL-locatie. Volgens de informatie op de website is de brief op 26 juli 2018 aldaar afgehaald.

Het wrakingsverzoek

7. Verzoeker heeft aan het verzoek tot wraking ten grondslag gelegd dat in de onderliggende procedure zijn verzoek om de mondelinge behandeling van 26 juni 2018 te annuleren en aan te houden tot een later tijdstip ter zitting van 26 juni 2018 is afgewezen. Hierbij heeft verzoeker aangevoerd dat hij van 23 juli 2018 tot en met 16 november 2018 om zakelijke redenen in het buitenland zal verblijven. Nu verzoeker gedurende deze periode niet in staat zal zijn brieven, processtukken en andere documenten te ontvangen en/of in te dienen, stelt verzoeker dat hij – indien het hof Amsterdam in die periode uitspraak doet – wordt beroofd van zijn recht om een cassatieverzoek bij de Hoge Raad in te dienen. Voorts heeft verzoeker gesteld dat de vrouwelijke rechter in eerste aanleg een dubieuze, vooringenomen en niet objectieve uitspraak heeft gewezen en de drie vrouwelijke raadsheren in hoger beroep onderbewust kunnen zijn beïnvloed door een gevoel van zogenaamde ‘vrouwensolidariteit’, waardoor geen sprake is van onpartijdigheid.

8. Voorafgaand aan de behandeling van het verzoek door de wrakingskamer hebben de raadsheren wier wraking is verzocht, schriftelijk hun reactie naar voren gebracht. Hierin hebben zij aangegeven niet in de wraking te berusten. De beslissing van de belastingkamer om de zitting niet uit te stellen is een beslissing van procedurele aard die zij ter zitting aan verzoeker hebben gemotiveerd. Volgens de raadsheren valt niet in te zien dat door deze beslissing de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Voorts stellen de raadsheren dat het feit dat zij allen vrouw zijn, niet de schijn van partijdigheid – zowel in objectieve als in subjectieve zin – opwekt.

Beoordeling van het wrakingsverzoek

Beslissing