Gerechtshof Den Haag, 17-04-2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:950, BK-17/00837 tm BK-17/00851 BK-17/00853 t/m BK-17/00862
Gerechtshof Den Haag, 17-04-2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:950, BK-17/00837 tm BK-17/00851 BK-17/00853 t/m BK-17/00862
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 17 april 2018
- Datum publicatie
- 26 april 2018
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2018:950
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNHO:2014:8000, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- BK-17/00837 tm BK-17/00851 BK-17/00853 t/m BK-17/00862
Inhoudsindicatie
Het verzoek van belanghebbenden strekt tot vergoeding van immateriële schade die zij hebben geleden doordat de redelijke termijn voor de beslissing op het geschil in de bezwaarfase en in de hogerberoepsfase is overschreden.
Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers: BK-17/00837 tot en met BK-17/00851
BK-17/00853 tot en met BK-17/00862
Uitspraak van 17 april 2018
in het geding tussen:
de erven [X], laatstelijk gewoond hebbend te [Z] , hierna: belanghebbenden,
(gemachtigde: S. Bharatsingh)
en
de directeur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam, hierna: de Inspecteur,
(vertegenwoordigers T.W. van der Veen en K.H. Kippersluis)
en
de Staat, de minister van Justitie en Veiligheid te Den Haag, door tussenkomst van de Raad voor de Rechtspraak, de Minister,
op het verzoek van belanghebbenden tot het toekennen van na te melden immateriële schadevergoeding.
Navorderingsaanslagen, aanslagen, beschikkingen, bezwaar en voorafgaande gedingen
De Inspecteur heeft aan [X] (erflaatster) respectievelijk belanghebbenden over de jaren 1990 tot en met 2000 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) en over de jaren 1991 tot en met 2000 navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting (VB) opgelegd. Over de jaren 2001 tot en met 2004 zijn aanslagen in de IB/PVV opgelegd.
De navorderingsaanslagen IB/PVV 1990 tot en met het jaar 1997 en VB 1991 tot en met het jaar 1997 zijn opgelegd met een verhoging van honderd percent van de nagevorderde belasting, van welke verhoging geen kwijtschelding is verleend. Bij de overige navorderingsaanslagen is een vergrijpboete opgelegd van 100 percent. Voormelde (navorderings)aanslagen zijn opgelegd met dagtekening 31 december 2002 (IB/PVV 1990 en VB 1991), 31 mei 2003 (IB/PVV 1991 tot en met 2000 en VB 1992 tot en met 2000), 31 december 2004 (IB/PVV 2001 en 2002) en 29 december 2006 (IB/PVV 2003 en 2004).
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar, 20 juni 2013, de verhogingen volledig kwijtgescholden, de boetebeschikkingen vernietigd en de (navorderings)aanslagen verminderd.
De rechtbank Noord-Holland (de Rechtbank) heeft bij uitspraak van 26 augustus 2014 in de zaken IB/PVV 1990 tot en met IB/PVV 2003 met kenmerken HAA 13/2996 tot en met 13/3009 de beroepen ongegrond en in de zaak IB 2004 met kenmerk HAA 13/3010 het beroep niet-ontvankelijk verklaard alsmede in alle zaken het verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn (verzoek) voor de bezwaar- en beroepsfase afgewezen. Bij uitspraak van 26 augustus 2014 heeft de Rechtbank ook de beroepen in de zaken VB 1991 tot en met VB 2000 met kenmerken HAA 13/3011, 13/3013 tot en met 13/3020 en 13/3023 ongegrond verklaard en het verzoek om immateriële schadevergoeding afgewezen.
Het Hof Amsterdam heeft op 3 januari 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:784, de uitspraken van de Rechtbank bevestigd en het verzoek om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de hoger beroepsfase afgewezen.
De Hoge Raad heeft op het beroep in cassatie van belanghebbenden bij arrest van 13 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2600, BNB 2017/219, de uitspraak van het Hof Amsterdam vernietigd ”doch uitsluitend voor zover deze de schadevergoeding betreft” en de zaak verwezen naar het gerechtshof Den Haag ter verdere behandeling en beslissing.
Loop van het geding na verwijzing
Beide partijen hebben gebruik gemaakt van de gelegenheid een reactie naar aanleiding van het arrest in te dienen. De reacties zijn in kopie aan de wederpartij gezonden.
De minister van Justitie en Veiligheid (hierna: de Minister) is niet om een reactie op het verwijzingsarrest gevraagd en is evenmin uitgenodigd voor het onderzoek ter zitting. Gelet op hetgeen hierna omtrent de vergoeding van immateriële schade door de Staat wordt overwogen en beslist, is het Hof, gelet op de beleidsregel van de Minister van 8 juli 2014, nr. 436935 (Stcrt. 2014, 20210) waarin deze afziet van verweer en aanwezigheid tijdens de mondelinge behandeling in het geval de te vergoeden schade een bedrag van € 5.000 niet te boven gaat, ervan uitgegaan dat de Minister afziet van het voeren van schriftelijk of mondeling verweer.
De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 6 maart 2018, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Alle zaken zijn gezamenlijk behandeld en de griffier heeft van het verhandelde ter zitting één proces-verbaal opgemaakt.