Gerechtshof Den Haag, 15-03-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:821, BK-18/01129
Gerechtshof Den Haag, 15-03-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:821, BK-18/01129
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 15 maart 2019
- Datum publicatie
- 18 april 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2019:821
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:1502
- Zaaknummer
- BK-18/01129
Inhoudsindicatie
In hoger beroep is in geschil, net als bij de Rechtbank, of de hoorplicht is geschonden. Belanghebbende heeft zich, zo begrijpt het Hof, ook gekant tegen de naheffingsaanslag. Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken.
Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-18/01129
Uitspraak van 15 maart 2019
in het geding tussen:
mevrouw [X] te [Z] , belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland, de heffingsambtenaar,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 4 december 2018, nr. SGR 18/6312.
Overwegingen
1. De auto van belanghebbende staat op 16 juni 2018 om 10.16 uur, zo blijkt uit een controle, op een door parkeerapparatuur gereguleerde parkeerplaats aan de [Y] in [Z] . Naar aanleiding van de ten tijde van de controle gedane bevinding dat niet blijkt dat parkeerbelasting is voldaan, is belanghebbende een naheffingsaanslag van € 64,90 (€ 2,90 belasting en € 62 kosten) opgelegd.
2. In haar bezwaarschrift van 23 juli 2018 geeft belanghebbende aan:
"Met deze brief dien ik bezwaar in tegen uw boete met aanslagnummer […] , met inachtneming van 7:2 Awb en bijbehorend kenteken: […] . Volledigheidshalve voeg ik een afschrift van uw boete toe. Ik ben het om de volgende reden(en) niet eens met de boete:
- Er was sprake van een in- en uitlaten stappen van personen.
Ik verzoek u de boete niet uit te voeren totdat u een beslissing op mijn bezwaarschrift hebt genomen."
3. Bij brief van 2 augustus 2018 ("Uitnodiging voor hoorzitting") en bij brief van 23 augustus 2018 ("Uitnodiging voor hoorzitting / Herhaald verzoek") heeft de heffingsambtenaar - die ervan uitgaat dat belanghebbende in haar bezwaarschrift heeft aangegeven dat zij gehoord wenst te worden - belanghebbende verzocht binnen twee weken respectievelijk één week contact op te nemen om een afspraak te maken voor een hoorgesprek. In de brieven zijn de dagen en tijdstippen vermeld dat de hoorgesprekken tijdens kantooruren worden gehouden. Voorts is de locatie aangegeven en is te kennen gegeven dat ook telefonisch horen mogelijk is. Belanghebbende heeft niet gereageerd op de brieven.
4. Bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 3 september 2018, heeft de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.
5. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Een griffierecht van € 46 is geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
6. Belanghebbende is tegen de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Een griffierecht van € 126 is geheven. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Een mondelinge behandeling van de zaak heeft het Hof niet nodig gevonden. Belanghebbende heeft te kennen gegeven dat, gelet op de aard van de zaak, geen bezwaar bestaat de zaak zonder mondelinge behandeling af te doen. De heffingsambtenaar heeft aangegeven dat, als wordt gekozen een mondelinge behandeling achterwege te laten, met die keuze wordt ingestemd.
7. De Rechtbank heeft overwogen:
"(…)
4. In geschil is of [belanghebbende] in bezwaar had moeten worden gehoord. [Belanghebbende] verzoekt om terugwijzing naar [de heffingsambtenaar].
5. [ Belanghebbende] neemt het standpunt in dat [de heffingsambtenaar] het initiatief voor het horen onterecht bij [belanghebbende] legt. Omdat [belanghebbende] niet heeft aangegeven dat zij wenst af te zien van een hoorgesprek, heeft [de heffingsambtenaar] haar ten onrechte niet gehoord.
6. De rechtbank stelt vast dat [belanghebbende] in haar bezwaarschrift heeft verzocht om te worden gehoord. Op grond van artikel 25, eerste lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt uitsluitend in dat geval een hoorzitting belegd in belastingzaken.
7. Anders dan in het door [belanghebbende] aangehaalde arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 12 december 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:5174, waarin een brief was verzonden met de vraag óf de belanghebbende wenste te worden gehoord terwijl dit in het bezwaar reeds was verzocht, stelt de rechtbank vast dat [de heffingsambtenaar] [belanghebbende] bij brief van 2 augustus 2018 heeft gevraagd aan te geven wanneer zij wilde worden gehoord en daarvoor de mogelijkheden onder [3] vermeld. Omdat reactie uitbleef en [de heffingsambtenaar] niet over een telefoonnummer of e-mailadres van [belanghebbende] beschikte, heeft [de heffingsambtenaar] bij brief van 23 augustus 2018 opnieuw verzocht aan te geven wanneer een hoorgesprek kon plaatsvinden, en eveneens de mogelijkheden onder [3] vermeld. [Belanghebbende] is met beide brieven een termijn gegund van in totaal 4 weken om te reageren. [Belanghebbende] heeft op de brieven niet gereageerd. Onder die omstandigheden heeft [de heffingsambtenaar] gedaan wat redelijkerwijs van hem kan worden verlangd en kan geen sprake zijn van een schending van de hoorplicht. [De heffingsambtenaar] heeft terecht af kunnen zien van het horen.
8. Ook overigens is de rechtbank niet gebleken van feiten of omstandigheden die zouden kunnen leiden tot het oordeel dat de uitspraak op bezwaar niet in stand kan blijven. Ter zitting heeft [A] [broer van belanghebbende], als bestuurder van de auto ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslag, het bezwaar toegelicht. Uit zijn verklaringen begrijpt de rechtbank dat hij de auto heeft geparkeerd om een bekende, die zijn enkel had verzwikt, naar zijn woning te begeleiden. Hiermee zijn ongeveer 10 minuten gemoeid geweest, omdat de woning wat verder weg was gelegen. Naar het oordeel van de rechtbank is in deze situatie van het onmiddellijk in- en uitstappen van personen geen sprake. De naheffingsaanslag is dan ook terecht opgelegd.
9. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding."
8. In hoger beroep is in geschil, net als bij de Rechtbank, of de hoorplicht is geschonden. Belanghebbende heeft zich, zo begrijpt het Hof, ook gekant tegen de naheffingsaanslag. Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken.
9. De Rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de hoorplicht niet is geschonden. De beschikbare gegevens, in het bijzonder die aangaande het vervolg op het (karig gemotiveerde) bezwaarschrift, laten naar 's Hofs oordeel geen andere conclusie toe dan dat belanghebbende dan wel haar gemachtigde - beiden hebben ook nagelaten te verklaren waarom (in het geheel) niet op de uitnodigingsbrieven is gereageerd - van aanvang af heeft aangestuurd op een beslissing van de heffingsambtenaar die bij de Rechtbank op formele gronden - in het bijzonder vanwege schending van de hoorplicht - wordt vernietigd en het daar ook op aan heeft laten komen. Zo blijkt uit alles, zoals het Hof ook afleidt uit de door belanghebbende onbesproken gelaten brief van 12 september 2018 waarin de heffingsambtenaar in aanvulling op het verweerschrift in eerste aanleg deze zaak met een eerdere zaak vergelijkt, dat belanghebbende dan wel haar gemachtigde (een beroepsgemachtigde) uitsluitend heeft willen bereiken dat de zaak wordt teruggewezen en de heffingsambtenaar wordt verplicht proceskosten te vergoeden. Het Hof neemt in aanmerking dat belanghebbende dan wel haar gemachtigde gedurende de gehele procedure niet of nauwelijks aandacht blijkt te hebben voor de inhoud van de zaak, waar het gaat om de feitelijke parkeeromstandigheden, dat zij/hij daar kennelijk ook niet in is geïnteresseerd, dat, in het verlengde, het haar/hem ook niet te doen is (geweest) door de heffende instantie te worden gehoord, zo al in het bezwaarschrift van belanghebbende is te lezen dat zij wenst te worden gehoord, en dat van de zijde van belanghebbende zowel in beroep als in hoger beroep te kennen is gegeven dat geen bezwaar bestaat de zaak zonder mondelinge behandeling af te doen.
10. Daargelaten dat het Hof, gelet op alle stukken van de zijde van (de gemachtigde van) belanghebbende en op de weerspreking door de heffingsambtenaar, geen geloof hecht aan de door de broer van belanghebbende op de zitting bij de Rechtbank toegelichte stelling dat het parkeren van de auto direct verband houdt met het uitstappen van een (geblesseerde) persoon, heeft de Rechtbank op goede gronden geoordeeld dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
11. Belanghebbende heeft geen feiten of omstandigheden en evenmin steekhoudende of valabele argumenten aangevoerd, ook niet in hoger beroep, die met betrekking tot de hoorplicht en de naheffingsaanslag een andere conclusie rechtvaardigen.
12. Het Hof ziet geen reden een partij te veroordelen in de proceskosten.