Gerechtshof Den Haag, 20-01-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:129, BK-20/00435 t/m BK-20/00444
Gerechtshof Den Haag, 20-01-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:129, BK-20/00435 t/m BK-20/00444
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 20 januari 2021
- Datum publicatie
- 10 februari 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2021:129
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2020:2519, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- BK-20/00435 t/m BK-20/00444
Inhoudsindicatie
Spaarrekeningen in Frankrijk van Nederlandse belastingplichtige vormen bezittingen in box 3. Belangh. heeft in 2016 de tegoeden op twee spaarrekeningen in Frankrijk gemeld aan de Nederlandse fiscus. De Inspecteur heeft navorderingsaanslagen over de jaren 2006 t/m 2015 opgelegd en boetes van 30% dan wel 60% over diverse jaren. De tegoeden zijn geen in box 1 vrijgestelde lijfrenteaanspraak ex art. 1.7 Wet IB 2001 en evenmin een lijfrentebeleggingsrecht ex art. 3.126a Wet IB 2001. Ook is geen sprake van een kapitaalverzekering voor de eigen woning als bedoeld in art. 10bis.4 Wet IB 2001. De belastingschulden die samenhangen met de navorderingsaanslagen over de tegoeden zijn geen schulden volgens art. 5.3, lid 3, aanhef en onderdeel b, Wet IB 2001 (tekst 2015) en zijn daarom van aftrek uitgesloten.
Er is geen aanleiding voorkoming van dubbele belasting te verlenen. Belangh. heeft niet aannemelijk gemaakt dat in de jaren waarover is nagevorderd sprake is geweest van een belastingheffing over haar spaarrekeningen waartoe Frankrijk op grond van artikel 11, tweede lid, van het Verdrag Nederland-Frankrijk (het Verdrag) gerechtigd zou zijn. Nederland is daarom niet gehouden voorkoming van dubbele belasting te verlenen op grond van artikel 24, sub A, derde lid, van het Verdrag.
Belangh. had zich als binnenlands belastingplichtige kunnen realiseren dat tegoeden op een buitenlandse bankrekening normaal gesproken behoren tot de bezittingen in box 3 en had de Belastingdienst of een adviseur kunnen raadplegen over de gevolgen voor de Nederlandse IB. Haar standpunt is niet pleitbaar. Zij had redelijkerwijs kunnen begrijpen dat te weinig IB zou kunnen worden geheven. Door in 2016 gegevens te verstrekken over de tegoeden heeft zij echter uiting gegeven aan het besef dat de tegoeden zouden moeten worden aangegeven. Het Hof hecht er geloof aan dat zij zich, gelet op de Franse fiscale behandeling van de spaarrekeningen en voordat zij daarop opmerkzaam werd gemaakt, werkelijk niet heeft gerealiseerd dat de spaarrekeningen in box 3 dienden te worden aangegeven. Het verwijt dat belanghebbende treft is daarom minder ernstig. Een boete van € 500 in totaal is passend en geboden.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-20/00435 tot en met BK-20/00444
in het geding tussen:
(gemachtigde: […] )
en
(vertegenwoordiger: […] , […] en […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 27 februari 2020, nummers SGR 19/3692, SGR 19/3693, SGR 19/3694, SGR 19/3696, SGR 19/3699, SGR 19/3700, SGR 19/3702, SGR 19/3703, SGR 19/3712, SGR 19/3713 en SGR 19/3714.
Procesverloop
De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2005 tot en met 2015 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar de volgende belastbare inkomens uit werk en woning en uit sparen en beleggen. Daarbij heeft de Inspecteur tevens bij beschikking heffings- respectievelijk belastingrente in rekening gebracht en vergrijpboetes opgelegd naar de hierna weergegeven bedragen.
Jaar Werk en woning Sparen en beleggen Vergrijpboete Heffingsrente/
belastingrente
2005 € 29.220 € 2.233 € 200 € 267
2006 € 38.094 € 2.744 € 246 € 313
2007 € 43.514 € 2.149 € 386 € 216
2008 € 43.429 € 2.560 € 460 € 218
2009 € 44.908 € 2.783 € 500 € 197
2010 € 48.225 € 2.704 € 486 € 208
2011 € 31.894 € 1.981 € 141
2012 € 51.632 € 2.856 € 513 € 172
2013 € 52.836 € 2.816 € 506 € 142
2014 € 47.005 € 3.062 € 118
2015 € 57.572 € 2.521 € 67
Bij uitspraak op bezwaar van 2 mei 2019 heeft de Inspecteur de bezwaren tegen de navorderingsaanslag 2005 gegrond verklaard en zowel deze navorderingsaanslag als de bijbehorende heffingsrentebeschikking en boetebeschikking vernietigd.
De Inspecteur heeft in hetzelfde geschrift de bezwaren tegen de navorderingsaanslagen 2006 tot en met 2015 ongegrond verklaard en de bij deze aanslagen genomen heffingsrente- en belastingrentebeschikkingen en – voor zover aan de orde – de boetebeschikkingen gehandhaafd.
Belanghebbende heeft vervolgens tegen de laatstgenoemde uitspraken op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. De griffier van de Rechtbank heeft een griffierecht geheven van € 46 voor alle zaken tezamen. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen. In verband daarmee is een griffierecht geheven van eenmaal € 128. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft belanghebbende op 11 november 2020 aan het Hof een pleitnota gezonden, waarvan een afschrift aan de Inspecteur is toegezonden. De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van 18 november 2020. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
De hoger beroepen van belanghebbende zijn gezamenlijk behandeld. Hetgeen is aangevoerd in een van de zaken wordt geacht te zijn aangevoerd in alle zaken, tenzij dat niet op de desbetreffende zaak betrekking heeft.
Vaststaande feiten
Belanghebbende is geboren in Frankrijk en heeft de Franse nationaliteit. Zij heeft tot haar huwelijk met een Nederlandse man in Frankrijk gewoond in een appartement in [woonplaats] en woont thans in Nederland.
Op een zeker moment heeft belanghebbende het appartement verkocht en heeft zij de verkoopopbrengst in 2001 op twee bankrekeningen bij de Franse bank [naam bank] gezet, waarvan er een is bestemd voor een spaarproduct met de naam ‘ [spaarrekening 1] ’ en de ander voor een spaarproduct met de naam ‘ [spaarrekening 2] ’ (hierna ook: de spaarrekeningen).
Belanghebbende heeft van het spaarproduct ‘ [spaarrekening 2] ’ een prospectus en voorwaarden overgelegd. De prospectus van 15 januari 2007 houdt, voor zover van belang, in:
“La formule monosupport est le placement idéal pour les épargnants désireux d’investir prudemment dans une assurance-vie. Réputé pour son aspect sécuritaire ce mode d'épargne séduit ceux qui souhaitent placer leurs liquidités è l'abri de la fluctuation incontrôlable du marché financier. Dans ce contexte, la [naam bank] a mis au point son offre qui porte le nom d'« Initiative transmission ». Aperçu des atouts de ce produit.
(…)
Ce contrat est également connu sous l'appellation d’assurance-vie en euros. Il s'agit d'un placement avec un seul support d'investissement le fonds en euros. En général, la majorité des épargnes versées sont investies en emprunts de l'État ou sur le marché obligataire.
De plus, sur un support en euros, les versements sont introduits a l’actif général de la compagnie. L’assureur se porte donc garant du capital. A part cela, les pertes de la société ne sont pas supportées par le souscripteur. Autrement dit, celui-ci participe régulièrement aux bénéfices, mais ne subit pas de moins-values sur le rendement en cas de situation défavorable. En assurance-vie monosupport, l’épargnant ne s’expose pas alors è un risque de perte en capital. C'est pourquoi cette formule est tenue comme étant le placement le plus sécurisé de la banque.
Mais aussi, la sécurité du fonds support en euros est renforcée grâce è l’établissement obligatoire d'un Taux Minimum Garanti ou TMG dont la base est déterminée par le Code des assurances. En principe, celui-ci est semblable è une garantie plancher. Plus précisément, c'est un pourcentage qui fixe la rémunération minimale et acceptable de l'investissement.
Ainsi, le seul risque qui est en mesure de compromettre la sécurité de C’épargne est la faillite de la compagnie. Par allieurs, selon la réglementation. les gains tirés de l'année écoulée sont acquis définitivement.
(…)
En effet, l'épargnant peut convertir ses versements en rente viagère, retirer la totalité du capital ou percevoir des revenus régulièrement. Mais aussi, il est libre de choisir puis de changer á plusieurs reprises les bénéficiaires du contrat en cas de décès.
Coté fiscal, ce type de placement bénéficie de l'imposition favorable du Prélèvement Forfaitaire Libératoire ou PFL qui s’applique a tous les contrats d’assurance-vie.
D'après la loi, en PFL, les intérêts perçus sont imposés è 35% pour les placements de moins de 4 ans, 15% pour moins de 8 ans et 7,5% au délai de 8 ans. Dans ce dernier cas le souscripteur peut aussi profiter d'un abattement annuel de 4.600 euros ou de 9.200 euros, selon la nature du contrat (conjoint ou individuel), Quant aux frais de versements, ils restent dans la moyenne, soit 4%.”
Inzake het spaarproduct ‘ [spaarrekening 1] ’ heeft belanghebbende geen gegevens zoals een prospectus of polis overgelegd. Vast staat wel dat het opgebouwde saldo kan worden gebruikt (voor een lening) ten behoeve van de aanschaf van een eigen woning, maar ook zonder nadere voorwaarden altijd vrij opneembaar is.
Belanghebbende heeft in haar aangiften IB/PVV over de jaren 2001 tot en met 2015 geen melding gemaakt van Franse spaarrekeningen.
Belanghebbende heeft de Inspecteur op 10 juni 2016 meegedeeld dat zij houder is van de in 2.2 vermelde spaarrekeningen en zij heeft een beroep gedaan op de inkeerregeling als bedoeld in artikel 67n van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
De Inspecteur heeft op grond van de door belanghebbende overgelegde jaaroverzichten van de bank [naam bank] navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2005 tot en met 2015 opgelegd, waarbij de Inspecteur het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen heeft gecorrigeerd.
De Inspecteur heeft verder aan belanghebbende voor de jaren 2005 en 2006 vergrijpboetes van 30% en voor de jaren 2007, 2008, 2009, 2010, 2012 en 2013 vergrijpboetes van 60% opgelegd. Voor het jaar 2011 heeft de Inspecteur geen boete opgelegd. Voor de jaren 2014 en 2015 zijn geen vergrijpboetes opgelegd gelet op het bepaalde in artikel 67n AWR.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de navorderingsaanslag, de vergrijpboete en de beschikking heffingsrente voor het jaar 2005 vernietigd, omdat deze zijn opgelegd buiten de navorderingstermijn.
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft het volgende overwogen:
"Omkering bewijslast
8. [Belanghebbende] beroept zich op een vrijstelling. Dit betekent dat op [belanghebbende] de bewijslast rust om aannemelijk te maken dat zij daar recht op heeft. Er is dan geen plaats voor omkering en verzwaring van de bewijslast, waarop [de Inspecteur] zich heeft beroepen op grond van artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelasting (Awr) (Hoge Raad van 3 februari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV0826). De rechtbank zal de juistheid van de navorderingsaanslagen daarom beoordelen op grond van de normale bewijslastverdeling.
Lijfrenteaanspraak
9. [Belanghebbende] heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een in Nederland vrijgestelde lijfrenteaanspraak. Een in box 1 vrijgestelde lijfrenteaanspraak dient te voldoen aan de voorwaarden die gesteld zijn in artikel 1.7, eerste lid, onder a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB) en afdeling 3.7 van de Wet IB. Volgens artikel 1.7, eerste lid, onder a, van de Wet IB, is een lijfrenteaanspraak een aanspraak die niet kan worden afgekocht, vervreemd, prijsgegeven of formeel of feitelijk tot voorwerp van zekerheid kan dienen. Indien dit het geval is valt de lijfrenteaanspraak onder de regeling van afdeling 3.7 van de Wet IB. Uit de door [belanghebbende] overgelegde gegevens van de [spaarrekening 2] volgt dat [belanghebbende] vrij over het tegoed kan beschikken. Dit spaarproduct voldoet niet aan de voorwaarden, zodat de voor dit spaarproduct ingelegde premies niet zijn vrijgesteld in box 1. Het tegoed op de spaarrekening (de inleg) behoort daarom tot het spaartegoed, waarvan de opbrengst wordt belast in box 3. De navordering is terecht.
Spaarhypotheek
10. [Belanghebbende] heeft eveneens niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een in Nederland vrijgestelde spaarregeling eigen woning. Een kapitaalverzekering eigen woning behoort op grond van artikel 10bis.4, tweede lid, van de Wet IB tot het de belastbare inkomsten uit eigen woning, indien in een polis vastgelegd staat dat de uitkering van de kapitaalverzekering gebruikt wordt om de eigenwoningschuld af te lossen. Nu [belanghebbende] geen polis heeft overgelegd waaruit blijkt dat van een dergelijke kapitaalverzekering sprake is, heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat het tegoed op de [spaarrekening 1] -rekening belastbaar inkomen uit eigen woning is. Het tegoed op de [spaarrekening 1] -rekening is een vermogensaanspraak, waarvan de opbrengst wordt belast in box 3.
Heffing naar reëel rendement
11. Uit het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:816 volgt dat, ook indien moet worden vastgesteld dat het door de belastingplichtige te behalen rendement een lager bedrag vormt dan de over het forfaitair berekende rendement af te dragen bedrag aan belasting, de rechter alleen kan wegens schending van het eerste protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (artikel 1 EP) de aanslag kan vernietigen indien sprake is van een individuele en buitensporige last. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een individuele en buitensporige last moeten de gevolgen van de heffing van box 3 worden bezien in samenhang met de financiële situatie van betrokkene, waarbij het inkomen uit werk en woning en uit aanmerkelijk belang een belangrijk aanknopingspunt vormen. Dat hiervan sprake is, is gesteld noch gebleken. De navorderingsaanslagen zijn dus terecht en naar de juiste bedragen opgelegd.
Vergrijpboetes
12. Bij het opleggen van de aanslagen IB/PVV heeft [de Inspecteur] aan [belanghebbende] op grond van artikel 67e Awr vergrijpboetes van 30% en 60% van de te weinig geheven belasting opgelegd, omdat het volgens hem aan (voorwaardelijk) opzet van [belanghebbende] te wijten is dat te weinig belasting is betaald. De bewijslast dat hiervan sprake is, rust op [de Inspecteur]. De rechtbank acht [de Inspecteur], met hetgeen hij heeft aangevoerd, in die bewijslast geslaagd. Het is een feit van algemene bekendheid dat banktegoeden die de vrijgestelde bedragen te boven gaan, zijn onderworpen aan de heffing van IB/PVV en daarom moeten worden aangegeven (vgl. Hoge Raad van 28 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:63). [Belanghebbende] heeft dus moeten weten dat de spaarrekeningen onderworpen waren aan de heffing van IB/PVV. Ondanks dat ze dit moet hebben geweten heeft zij de spaarrekeningen in zijn geheel niet in de aangiftes IB/PVV opgenomen. [Belanghebbende] heeft hierdoor bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat te weinig belasting zou worden geheven. [Belanghebbende] had zich, zoals [de Inspecteur] heeft aangevoerd, kunnen wenden tot een adviseur. De vergrijpboetes zijn dus terecht opgelegd.
13. [Belanghebbende] heeft verder aangevoerd dat gelet op het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:816 het opleggen van een vergrijpboete in ieder geval vanaf 2013 niet passend en geboden is, omdat de vermogensrendementsheffing in strijd is met artikel 1 van het EP. Wat hier ook van zij, dit ontslaat [belanghebbende] niet van de plicht om spaartegoeden aan te geven in de aangiftes IB/PVV. Een vergrijpboete is dus ook gelet op het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2019 passend en geboden.
Pleitbaar standpunt
14. [Belanghebbende] stelt dat er sprake is van een pleitbaar standpunt, omdat de wetgever nagelaten heeft een overgangsregeling op te nemen om dergelijke spaarrekeningen vrij te stellen. Voor de vraag of een standpunt pleitbaar is, dient naar de stand van zaken op het moment van het begaan van het beboetbare feit te worden getoetst, veelal het moment van het indienen van de aangifte. De rechtbank overweegt dat er geen hogere regelgeving is op grond waarvan de Nederlandse wetgever de wetgeving omtrent spaarrekeningen dient te harmoniseren met spaarrekeningen uit andere landen. Ook neemt de rechtbank in overweging dat [belanghebbende] de spaarrekeningen ook niet heeft aangegeven in de aangiftes IB/PVV als inkomen uit werk en woning. Er kan dan naar het oordeel van de rechtbank geen sprake zijn van een pleitbaar standpunt ten tijde van het indienen van de aangifte.
Heffingsrente en belastingrente
15. Tegen de in rekening gebrachte heffings- en belastingrente heeft [belanghebbende] geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Gesteld noch gebleken is dat de rentebeschikkingen naar onjuiste bedragen of in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht zijn berekend.
16. Aangezien de navorderingsaanslagen, vergrijpboetes en de rentebeschikkingen terecht zijn opgelegd, zullen de beroepen ongegrond verklaard worden."