Home

Rechtbank Den Haag, 27-02-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:2519, AWB - 19 _ 3692

Rechtbank Den Haag, 27-02-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:2519, AWB - 19 _ 3692

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
27 februari 2020
Datum publicatie
5 juni 2020
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2020:2519
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3692

Inhoudsindicatie

Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat haar Franse spaartegoeden vrijgesteld zijn in Box 1. Verweerder heeft dus terecht over deze spaartegoeden nagevorderd. Verweerder is verder geslaagd in zijn bewijslast dat het aan voorwaardelijk opzet van eiseres is te wijten dat te weinig belasting is betaald. De vergrijpboetes zijn daarom terecht opgelegd. Beroep ongegrond.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummers: SGR 19/3692, SGR 19/3693, SGR 19/3694, SGR 19/3696, SGR 19/3699, SGR 19/3700, SGR 19/3702, SGR 19/3703, SGR 19/3712, SGR 19/3713 en SGR 19/3714

(gemachtigde: mr. B.C. Spee),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor de jaren 2005 tot en met 2015 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd (IB/PVV). Verder heeft verweerder bij de navorderingsaanslagen van 2005 tot en met 2010 en van 2012 en 2013 vergrijpboetes opgelegd. Voor de jaren 2005 tot en met 2015 heeft verweerder bij beschikkingen heffingsrente dan wel belastingrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 2 mei 2019 de navorderingsaanslag, de vergrijpboete en heffingsrentebeschikking van het jaar 2005 vernietigd. De overige navorderingsaanslagen, vergrijpboetes en rentebeschikkingen zijn gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiseres heeft voor de zitting nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 januari 2020.

Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en echtgenoot. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] en [B] .

Overwegingen

1. Eiseres heeft in 2001, met het geld verkregen door de verkoop van haar Franse woning, twee spaarrekeningen bij een Franse bank geopend. Een zogeheten ‘ [spaarrekening 1] ’ en een ‘ [spaarrekening 2] ’ (de spaarrekeningen). Eiseres heeft over de in geding zijnde jaren zelf de aangiftes IB/PVV ingediend. Zij heeft hierbij geen melding gemaakt van de Franse spaartegoeden.

2. Eiseres heeft op 10 juni 2016 in verband met de spaarrekeningen een beroep gedaan op de inkeerregeling, zoals deze is opgenomen in artikel 67n van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr).

3. Op grond van de door eiseres overgelegde gegevens zijn navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2005 tot en met 2015 opgelegd, waarbij verweerder het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen heeft gecorrigeerd. Verweerder heeft verder voor de jaren 2005 en 2006 vergrijpboetes van 30% en voor de jaren 2007, 2008, 2009, 2010, 2012 en 2013 vergrijpboetes van 60% opgelegd.

4. Verweerder heeft de navorderingsaanslag, de vergrijpboete en de beschikking heffingsrente voor het jaar 2005 vernietigd, omdat deze opgelegd zijn buiten de navorderingstermijn.

Geschil 5. In geschil is of de navorderingsaanslagen en de vergrijpboetes terecht zijn opgelegd.

6. Eiseres stelt dat de navorderingsaanslagen en de vergrijpboetes ten onrechte zijn opgelegd en voert aan dat zij niet kon weten dat de Franse spaarrekeningen, die volgens haar te vergelijken zijn met de in Nederland vrijgestelde lijfrentepolis en spaarhypotheek, belast zijn in Nederland. Het was niet de bedoeling van eiseres om zwart te sparen. Verder beroept eiseres zich op een pleitbaar standpunt, omdat de wetgever nagelaten heeft een overgangsregeling op te nemen om buitenlandse spaarrekeningen, vergelijkbaar met in Nederland vrijgestelde spraarrekeningen, vrij te stellen. Ten slotte stelt eiseres dat verweerder de belasting moet berekenen over het feitelijk rendement en niet over het forfaitaire rendement.

7. Verweerder stelt dat de naheffingsaanslagen en de vergrijpboetes terecht zijn opgelegd. Verweerder voert daartoe aan dat de spaarrekeningen belast zijn in box 3, dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een individuele en buitensporige last en dat zij voorwaardelijk opzettelijk een onjuiste aangifte heeft ingediend.

Beoordeling van het geschil

Omkering bewijslast

8. Eiseres beroept zich op een vrijstelling. Dit betekent dat op eiseres de bewijslast rust om aannemelijk te maken dat zij daar recht op heeft. Er is dan geen plaats voor omkering en verzwaring van de bewijslast, waarop verweerder zich heeft beroepen op grond van artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelasting (Awr) (Hoge Raad van 3 februari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV0826). De rechtbank zal de juistheid van de navorderingsaanslagen daarom beoordelen op grond van de normale bewijslastverdeling.

Lijfrenteaanspraak

9. Eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een in Nederland vrijgestelde lijfrenteaanspraak. Een in box 1 vrijgestelde lijfrenteaanspraak dient te voldoen aan de voorwaarden die gesteld zijn in artikel 1.7, eerste lid, onder a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB) en afdeling 3.7 van de Wet IB. Volgens artikel 1.7, eerste lid, onder a, van de Wet IB, is een lijfrenteaanspraak een aanspraak die niet kan worden afgekocht, vervreemd, prijsgegeven of formeel of feitelijk tot voorwerp van zekerheid kan dienen. Indien dit het geval is valt de lijfrenteaanspraak onder de regeling van afdeling 3.7 van de Wet IB. Uit de door eiseres overgelegde gegevens van de [spaarrekening 2] volgt dat eiseres vrij over het tegoed kan beschikken. Dit spaarproduct voldoet niet aan de voorwaarden, zodat de voor dit spaarproduct ingelegde premies niet zijn vrijgesteld in box 1. Het tegoed op de spaarrekening (de inleg) behoort daarom tot het spaartegoed, waarvan de opbrengst wordt belast in box 3. De navordering is terecht.

Spaarhypotheek

10. Eiseres heeft eveneens niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een in Nederland vrijgestelde spaarregeling eigen woning. Een kapitaalverzekering eigen woning behoort op grond van artikel 10bis.4, tweede lid, van de Wet IB tot het de belastbare inkomsten uit eigen woning, indien in een polis vastgelegd staat dat de uitkering van de kapitaalverzekering gebruikt wordt om de eigenwoningschuld af te lossen. Nu eiseres geen polis heeft overgelegd waaruit blijkt dat van een dergelijke kapitaalverzekering sprake is, heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat het tegoed op de [spaarrekening 1] belastbaar inkomen uit eigen woning is. Het tegoed op de [spaarrekening 1] is een vermogensaanspraak, waarvan de opbrengst wordt belast in box 3.

Heffing naar reëel rendement

11. Uit het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:816 volgt dat, ook indien moet worden vastgesteld dat het door de belastingplichtige te behalen rendement een lager bedrag vormt dan de over het forfaitair berekende rendement af te dragen bedrag aan belasting, de rechter alleen kan wegens schending van het eerste protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (artikel 1 EP) de aanslag kan vernietigen indien sprake is van een individuele en buitensporige last. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een individuele en buitensporige last moeten de gevolgen van de heffing van box 3 worden bezien in samenhang met de financiële situatie van betrokkene, waarbij het inkomen uit werk en woning en uit aanmerkelijk belang een belangrijk aanknopingspunt vormen. Dat hiervan sprake is, is gesteld noch gebleken. De navorderingsaanslagen zijn dus terecht en naar de juiste bedragen opgelegd.

Vergrijpboetes

12. Bij het opleggen van de aanslagen IB/PVV heeft verweerder aan eiseres op grond van artikel 67e Awr vergrijpboetes van 30% en 60% van de te weinig geheven belasting opgelegd, omdat het volgens hem aan (voorwaardelijk) opzet van eiseres te wijten is dat te weinig belasting is betaald. De bewijslast dat hiervan sprake is, rust op verweerder. De rechtbank acht verweerder, met hetgeen hij heeft aangevoerd, in die bewijslast geslaagd. Het is een feit van algemene bekendheid dat banktegoeden die de vrijgestelde bedragen te boven gaan, zijn onderworpen aan de heffing van IB/PVV en daarom moeten worden aangegeven (vgl. Hoge Raad van 28 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:63). Eiseres heeft dus moeten weten dat de spaarrekeningen onderworpen waren aan de heffing van IB/PVV. Ondanks dat ze dit moet hebben geweten heeft zij de spaarrekeningen in zijn geheel niet in de aangiftes IB/PVV opgenomen. Eiseres heeft hierdoor bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat te weinig belasting zou worden geheven. Eiseres had zich, zoals verweerder heeft aangevoerd, kunnen wenden tot een adviseur. De vergrijpboetes zijn dus terecht opgelegd.

13. Eiseres heeft verder aangevoerd dat gelet op het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:816 het opleggen van een vergrijpboete in ieder geval vanaf 2013 niet passend en geboden is, omdat de vermogensrendementsheffing in strijd is met artikel 1 van het EP. Wat hier ook van zij, dit ontslaat eiseres niet van de plicht om spaartegoeden aan te geven in de aangiftes IB/PVV. Een vergrijpboete is dus ook gelet op het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2019 passend en geboden.

Pleitbaar standpunt

14. Eiseres stelt dat er sprake is van een pleitbaar standpunt, omdat de wetgever nagelaten heeft een overgangsregeling op te nemen om dergelijke spaarrekeningen vrij te stellen. Voor de vraag of een standpunt pleitbaar is, dient naar de stand van zaken op het moment van het begaan van het beboetbare feit te worden getoetst, veelal het moment van het indienen van de aangifte. De rechtbank overweegt dat er geen hogere regelgeving is op grond waarvan de Nederlandse wetgever de wetgeving omtrent spaarrekeningen dient te harmoniseren met spaarrekeningen uit andere landen. Ook neemt de rechtbank in overweging dat eiseres de spaarrekeningen ook niet heeft aangegeven in de aangiftes IB/PVV als inkomen uit werk en woning. Er kan dan naar het oordeel van de rechtbank geen sprake zijn van een pleitbaar standpunt ten tijde van het indienen van de aangifte.

Heffingsrente en belastingrente

15. Tegen de in rekening gebrachte heffings- en belastingrente heeft eiseres geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Gesteld noch gebleken is dat de rentebeschikkingen naar onjuiste bedragen of in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht zijn berekend.

16. Aangezien de navorderingsaanslagen, vergrijpboetes en de rentebeschikkingen terecht zijn opgelegd, zullen de beroepen ongegrond verklaard worden.

Proceskosten

17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Rechtsmiddel