Gerechtshof Den Haag, 27-09-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:1881, BK-22/00013
Gerechtshof Den Haag, 27-09-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:1881, BK-22/00013
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 27 september 2022
- Datum publicatie
- 24 oktober 2022
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:1744
- Zaaknummer
- BK-22/00013
- Relevante informatie
- Art. 228a Gemw, Art. 8:42 Awb
Inhoudsindicatie
Art. 228a Gemeentewet. Rioolheffing 2018 gemeente Leidschendam-Voorburg. Opbrengstlimiet. Beroep op art. 8:42 Awb wordt voor op internet gepubliceerde integrale tekst van de Programmabegroting, het Rioolplan en de Financiële verordening afgewezen. Het Hof past de door de Hoge Raad gegeven twee vuistregels toe. Heffingsambtenaar heeft (i) voldoende inzicht verschaft in ramingen en (ii) met nadere inlichtingen de bij belanghebbende levende twijfel of overheadkosten (volledig) behoren tot de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan haar waterketen- en watersysteemtaken naar vermogen weggenomen. Geen overschrijding opbrengstlimiet. Wettelijke rente over immateriële schadevergoeding.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-22/00013
in het geding tussen:
(gemachtigde: M.M. Vrolijk)
en
de Heffingsambtenaar van de gemeente Leidschendam-Voorburg, de Heffingsambtenaar,
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 23 november 2021, nummer SGR 21/25.
Procesverloop
De Heffingsambtenaar heeft op 15 december 2018 aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag in de rioolheffing opgelegd van € 141,72 (de aanslag).
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar het bezwaar tegen de aanslag ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Er is een griffierecht geheven van € 354. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Heffingsambtenaar als verweerder:
“- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de door eiseres geleden immateriële
schade tot een bedrag van € 500;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 748 vermeerderd met wettelijke rente vanaf 4 weken na de openbaarmaking van deze uitspraak tot aan de dag van de algehele voldoening;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 354 aan eiseres te vergoeden vermeerderd met wettelijke rente vanaf 4 weken na de openbaarmaking van deze uitspraak tot aan de dag van de algehele voldoening.”
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 548.
Het Hof heeft van de Heffingsambtenaar een nader stuk, aangeduid als verweerschrift, ontvangen op 26 juli 2022. Belanghebbende heeft op 5 augustus 2022 een nader stuk ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 16 augustus 2022 te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
Belanghebbende is op 1 januari 2018 gebruiker van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats] (het perceel).
Op grond van de Verordening op de heffing en invordering van Rioolheffing 2018 van de gemeente Leidschendam-Voorburg (Verordening rioolheffing 2018) is aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag in de rioolheffing opgelegd ter zake van het gebruik van genoemd perceel.
Belanghebbende heeft op 25 januari 2019 bezwaar gemaakt tegen de aanslag.
In de Programmabegroting 2018, gepubliceerd 14 september 2017, van de gemeente Leidschendam-Voorburg is voor het jaar 2018 de kostendekkendheid van de rioolheffing als volgt begroot:
Omschrijving |
2018 |
Kosten taakveld T72 Riolering, incl. rente |
3.944 |
Kosten taakveld T63 Inkomensregelingen |
300 |
Kosten taakveld T21 Verkeer en vervoer, incl. rente |
319 |
Inkomsten taakveld T72 Riolering, excl. heffingen |
-6 |
Netto kosten taakveld |
€ 4.556 |
Toe te rekenen kosten: |
|
Overhead, incl. rente |
668 |
BTW |
- |
Totale kosten |
€ 5.225 |
Opbrengst heffingen |
- € 5.204 |
Dekkingspercentage |
99,59% |
Bedrag x € 1.000 |
De Toelichting Kostendekkendheid rioolheffing op deze begroting luidt:
“De kosten voor de gemeentelijke watertaken worden gefinancierd vanuit de gemeentelijke rioolheffing.
Bij de bepaling van de hoogte van de rioolheffing zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
“Het tarief is maximaal 100% kostendekkend.
Eerste aanleg van riolering wordt gedekt vanuit de betreffende grondexploitatie.
De direct te relateren uitgaven geraamd op Taakveld T72 Riolering en Taakveld T63 Inkomensregelingen (kwijtscheldingen) worden voor 100% meegenomen in het tarief.
De direct te relateren uitgaven geraamd op Taakveld T21 Verkeer en Vervoer (onderdelen straatreiniging, legen afvalbakken en onderhoud veegmachines) worden voor 35% meegenomen in het tarief.
De direct te relateren inkomsten op Taakveld T72 Riolering (huuropbrengst) worden voor 100% meegenomen in het tarief.
Op de toe te rekenen directe ambtelijke uren aan Taakveld T72 Riolering en voor 35% aan Taakveld T21 Verkeer en Vervoer (onderdelen straatreiniging, legen afvalbakken en onderhoud van de veegmachines) wordt een overheadopslag meegenomen.
De BTW op de directe kosten wordt niet meegenomen in de rioolheffing.
De gehanteerde omslagrente is 1,5%.
Conform het WRP 2016-2021 vindt er de komende jaren een storting in de voorziening plaats ter dekking van toekomstige kapitaallasten.”
Taakveld 0.4 in de begroting betreft overhead. In de begroting is op dit taakveld de volgende toelichting verstrekt:
“Tot dit taakveld behoren alle kosten die samenhangen met de ondersteuning van het primaire proces. De lasten betreffen: personeelslasten en materiële lasten behorende bij de ondersteunende functies, de huisvestingskosten en het wagenpark van het ambtelijk apparaat, informatiserings- en automatiseringskosten. De baten betreffen: de doorrekening van ambtelijke uren aan projecten en investeringen en de opbrengsten van het verhuren van gemeentelijke panden.”
De overheadkosten bedragen volgens de begroting € 26.125.400. Bij de begroting is het gemeenteraadsbesluit gevoegd van 7 november 2017 waarbij het bedrag aan overhead is vastgesteld op € 47 per uur.
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Heffingsambtenaar als verweerder:
“Opbrengstlimiet
5. Op grond van artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet worden tarieven in verordeningen zodanig vastgesteld dat de geraamde baten niet uitgaan boven de geraamde kosten (de opbrengstlimiet). De vaststelling van de tarieven berust op een raming, die moet berusten op gegevens omtrent geraamde baten en lasten in de gemeentebegroting voor het desbetreffende jaar dan wel gegevens die op geraamde baten en lasten in die begroting zijn terug te voeren (vgl. Hoge Raad 4 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:777, r.o. 3.3.3). In die gevallen waarin de belastingplichtige overschrijding van de opbrengstlimiet aan de orde heeft gesteld en de heffingsambtenaar inzicht in de desbetreffende ramingen heeft verschaft, kan het verstrekken van nadere inlichtingen uitsluitend van de heffingsambtenaar worden verlangd voor zover de belastingplichtige voldoende gemotiveerd heeft gesteld waarom naar zijn oordeel ten aanzien van een of meer bepaalde posten in de raming redelijke twijfel bestaat of sprake is van een ‘last ter zake’ (vgl. Hoge Raad 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:938, r.o. 3.3.4).
6. In bezwaar is gesteld dat de opbrengstlimiet is overschreden. Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder in zijn brief van 14 mei 2020 een link naar de begroting voor het jaar 2018 heeft vermeld. In de brief wordt erop gewezen dat in de begroting een paragraaf lokale heffingen is opgenomen die de kostendekkendheid van onder andere de rioolheffing aangeeft. De gemachtigde heeft vervolgens in de bezwaarfase niet meer gesteld waarom naar zijn oordeel ten aanzien van een of meer bepaalde posten in die paragraaf redelijke twijfel bestaat of sprake is van een ‘last ter zake’. Verweerder heeft hiermee in bezwaar voldaan aan zijn plicht om inzicht te verschaffen in de geraamde baten en lasten.
7. Pas in beroep heeft eiseres in haar nader stuk van 1 oktober 2021 gesteld dat redelijke twijfel bestaat of de overheadkosten kunnen worden aangemerkt als een last ter zake. Ter zitting heeft de deskundige uitgelegd hoe de post overheadkosten is berekend. Het totale bedrag aan overheadkosten van € 26.125.400 is eerst omgeslagen over alle heffingen. Hierbij is uitgegaan van het totaal aantal fte dat werkzaam is bij de gemeente, te weten 406,75 fte. Eén fte staat voor 1.350 uren. Het totale bedrag aan overheadkosten is gedeeld door het aantal fte, dat vervolgens is gedeeld door het aantal uren per fte. Zodoende komt men uit op een bedrag van € 47 per uur aan overheadkosten. Dit bedrag per uur is vervolgens vermenigvuldigd met het geraamde aantal uren dat specifiek wordt besteed aan alles wat te maken heeft met de riolering. Voor de afdeling stadbeheer is dat 8.953 uren. Voor de afdeling Klant Contact Centrum (KCC) is dat 1.323 uren. Voor de afdeling straatreiniging is men uitgegaan van 11.255 uren waarvan 35% is toe te rekenen aan de riolering. Aldus komt men op het volgende bedrag aan overheadkosten dat is toe te rekenen aan de riolering:
Stadsbeheer 8.953 x € 47 = € 420.791
KCC 1.323 x € 47 = € 62.181
Straatreiniging 3.939,25 x € 47 = € 185.144,75
Totaal = € 668.116,50
De rechtbank is van oordeel dat verweerder met deze toelichting voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de post overheadkosten een last ter zake is.
(…)
De op de zaak betrekking hebbende stukken
11. Eiseres heeft ter zitting gesteld dat verweerder in beroep de begroting en het rioleringsplan niet heeft overgelegd. Verweerder heeft hiermee volgens eiseres niet voldaan aan zijn verplichting ingevolge artikel 8:42 van de Awb om de op de zaak betrekking hebbende stukken te overleggen. Eiseres stelt dat dit tot gevolg moet hebben dat verweerder niet kan worden toegelaten in het leveren van tegenbewijs. Zij wijst hierbij naar de uitspraak van Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 8 februari 2018, ECLI:NL:RBZWB: 2018:759.
12. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Dat verweerder deze twee stukken niet heeft overgelegd, brengt niet mee dat verweerder niet kan worden toegelaten in het leveren van tegenbewijs. De situatie die aan de orde was in de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant is niet vergelijkbaar met onderhavig geval. Het ging in die zaak om het te laat overleggen van alle stukken van het geding en het verweerschrift. Dat is hier niet aan de orde. Overigens kunnen eiseres en de rechtbank via de link naar de website de begroting voor 2018 raadplegen. Eiseres is door het niet overleggen van dit stuk dus niet in haar belangen geschaad. Het gemeentelijk rioleringsplan is geen op de zaak betrekking hebbend stuk. Het gaat hier immers louter om de opbrengstlimiet.
Immateriële schadevergoeding
13. De rechtbank volgt partijen in hun eensluidende standpunt dat eiseres aanspraak kan maken op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Verweerder heeft het bezwaarschrift ontvangen op 20 mei 2019. Op het moment dat de rechtbank uitspraak doet, zijn derhalve 2 jaar en 6 maanden verstreken. Echter, in het kader van maatregelen tegen het coronavirus hebben in 2020 gedurende een aantal maanden bij de rechtbank geen zittingen kunnen plaatsvinden. Daarmee doet zich een bijzondere omstandigheid voor die verlenging van de redelijke termijn rechtvaardigt. De rechtbank verlengt de termijn in dit verband met vier maanden. Aldus is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van twee maanden. Deze overschrijding dient geheel aan verweerder te worden toegerekend. Verweerder zal daarom worden veroordeeld tot betaling van een immateriële schadevergoeding van € 500.”