Home

Gerechtshof Den Haag, 15-12-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:2605, BK-21/01123 en BK-21/01186

Gerechtshof Den Haag, 15-12-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:2605, BK-21/01123 en BK-21/01186

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
15 december 2022
Datum publicatie
2 januari 2023
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2022:2605
Zaaknummer
BK-21/01123 en BK-21/01186
Relevante informatie
Art. 10 BPM, Art. 8 Uitv.reg. BPM

Inhoudsindicatie

Dubbel hoger beroep. Naheffingsaanslag Bpm. Bewijslast door Rechtbank onjuist verdeeld. Uitspraak niet naar behoren gemotiveerd wat betreft de waardevermindering in verband met ex-schade. Taxatierapport verworpen. Waardevermindering niet aannemelijk gemaakt. Geen ex-schadecorrectie. Aanspraak op extra leeftijdskorting. Toepassing correctiefactoren koerslijst EurotaxGlass’s. Rekenfout Rechtbank. Alsnog toepassing hoger forfaitaire tarief voor de PKV bezwaar en beroep.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummers BK-21/01123 en BK-21/01186

in het geding tussen:

(gemachtigde: S.M. Bothof)

en

(vertegenwoordiger: […] )

op het dubbel hoger beroep van belanghebbende en van de Inspecteur tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 28 oktober 2021, nummer SGR 20/5746.

Procesverloop

1.1.

Belanghebbende is op 13 november 2018 een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) naar een bedrag van € 4.110 opgelegd (de naheffingsaanslag).

1.2.

Bij uitspraak op bezwaar van 5 juni 2019 heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag gehandhaafd.

1.3.

Tegen de uitspraak op bezwaar heeft belanghebbende beroep ingesteld bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant. De Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft dit beroep ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank). In verband met dit beroep is een griffierecht geheven van € 174.

1.4.

De Rechtbank heeft als volgt beslist, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser, de Inspecteur als verweerder en de minister voor Rechtsbescherming als minister:

”De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de aanslag tot € 3.406 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;

- veroordeelt verweerder tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 899;

- veroordeelt de minister tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 1.601;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.333;

- draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht van € 174 aan hem te vergoeden.”

1.4.

Zowel belanghebbende als de Inspecteur hebben tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband met het door belanghebbende ingestelde hoger beroep is een griffierecht van € 270 geheven. Beide partijen hebben een verweerschrift ingediend.

1.5.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 3 november 2022. Partijen zijn verschenen. Ter zitting heeft de Inspecteur twee brieven van de Federatie van Taxateurs Makelaars en Veilinghouders overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.

Op 6 juni 2018 heeft belanghebbende een Bpm-aangifte ingediend voor een Volkswagen Golf 2.0 TSI GTI Performance (de auto). De auto heeft een datum eerste toelating van 13 juli 2017. Op aangifte is een bedrag van € 828 aan Bpm voldaan.

2.2.

Bij de aangifte is een taxatierapport van 4 juni 2018 gevoegd van [A] (het taxatierapport). In het taxatierapport is opgenomen dat op 9 januari 2018 en op 10 mei 2018 taxaties zijn uitgevoerd op de auto. De taxateur heeft de handelsinkoopwaarde vastgesteld op € 4.600. De handelsinkoopwaarde is berekend op basis van een koerslijstwaarde van AutotelexPro (€ 28.800) verminderd met de volledige herstelkosten van de schade (€ 24.200).

2.3.

Op 13 juni 2018 is de auto voor controle geschouwd door Domeinen Roerende Zaken (DRZ) te [vestigingsplaats] . Van de controle is een rapport (DRZrapport) opgemaakt, dat is ondertekend door [B] op 22 juni 2018. In het DRZrapport zijn vermeld een historische nieuwprijs van € 46.564, een netto catalogusprijs van € 31.615 en een handelsinkoopwaarde van € 27.669. De handelsinkoopwaarde is vastgesteld aan de hand van de laagste koerslijstwaarde (AutotelexPro). DRZ heeft geen schade aan de auto waargenomen.

2.4.

De Inspecteur heeft aan de hand van het DRZ-rapport de verschuldigde Bpm vastgesteld op € 4.938. Voor het verschil met de aangegeven Bpm heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag ten bedrage van € 4.110 (= € 4.938 -/- € 828) opgelegd. Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:

“Waardevermindering als gevolg van schade

8. Met betrekking tot gebruikte personenauto's, wordt de verschuldigde BPM berekend met inachtneming van een vermindering.¹ De vermindering is de afschrijving, uitgedrukt in procenten van de som van de catalogusprijs en de BPM op het tijdstip waarop het motorrijtuig voor het eerst in gebruik is genomen.² Bij een personenauto met meer dan normale gebruiksschade³ wordt de afschrijving op een bij aangifte gedaan verzoek vastgesteld op de som van de catalogusprijs en de historische BPM, verminderd met de taxatiewaarde vermeld in een taxatierapport dat voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden.⁴ Het ligt op de weg van eiser om feiten te stellen en bij betwisting deze aannemelijk te maken dat en in hoeverre beschadigingen een waardedaling ten opzichte van de handelsinkoopwaarde tot gevolg hebben.⁵

9. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd om zijn stelling dat er op het moment van het doen van aangifte nog meer dan normale gebruiksschade was die op de waarde van de auto in mindering moet worden gebracht, aannemelijk te maken. Het taxatierapport waaruit de opgevoerde schade zou moeten blijken is weliswaar opgemaakt ten hoogste één maand voor het tijdstip waarop de BPM is verschuldigd, maar niet in de staat waarin de auto op dat tijdstip verkeerde. Hierdoor voldoet het taxatierapport niet aan de vereisten van artikel 8, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 en ontbeert het zodoende de door eiser veronderstelde bewijskracht.

10. Nu eiser de schadetaxatie van DRZ onvoldoende onderbouwd heeft weersproken, is het gelijk wat betreft de omvang van de in aanmerking te nemen schade aan verweerder. Verweerder heeft dan ook terecht geen waardevermindering als gevolg van schade in aanmerking genomen.

Correctie in verband met ex-schade

11. Eiser staat een extra waardevermindering wegens schadeverleden voor van € 5.000. Voorop zij gesteld dat naar het oordeel van de rechtbank onder omstandigheden het schadeverleden van een voertuig een waardevermindering van dat voertuig kan rechtvaardigen. Een voertuig met een schadeverleden kan, ook na herstel, minder waard zijn dan een voertuig zonder schadeverleden. Een schadeverleden moet bij verkoop worden gemeld en is daarmee een omstandigheid welke de keuze van de consument kan beïnvloeden. Bij de vaststelling van een waardevermindering door een schadeverleden dient de normale gebruiksschade in verband met leeftijd en kilometerstand buiten beschouwing te worden gelaten.

12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser aannemelijk gemaakt dat de auto fors beschadigd is geweest voordat hij op een zeker moment voorafgaande aan de door DRZ uitgevoerde hertaxatie is hersteld. Dit volgt uit de bij het taxatierapport van eiser gevoegde foto’s en schadecalculatie. In een situatie als hier voorligt, waarin sprake is van een auto van amper een jaar oud, zal een koper in verband met schadeverleden minder willen betalen dan voor eenzelfde auto zonder schadeverleden. De rechtbank ziet daarom aanleiding om voor de auto een aftrek wegens een schadeverleden toe te passen. Eiser heeft echter de door hem bepleite waardevermindering van € 5.000 niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank stelt daarom, gelet op de waarde van de auto, de aftrek wegens een schadeverleden in goede justitie vast op € 4.000.

Extra leeftijdskorting

13. Eiser stelt zich op het standpunt dat ten onrechte geen extra leeftijdskorting is toegepast omdat verweerder zeven dagen bij de aangiftedatum heeft opgeteld waardoor de tabelpercentages veranderen. Gelet op de gemotiveerde weerspreking van dat standpunt door verweerder, is de rechtbank van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat ten onrechte geen extra leeftijdskorting is toegepast.

Vermindering koerslijst EuroTax XchangeNet

14. Eiser heeft nog aangevoerd dat de waarde van de auto in onbeschadigde staat moet worden verminderd op basis van de koerslijst van EuroTax XchangeNet met toepassing van de correctiefactoren ‘markt- en dealersituatie’. De rechtbank is van oordeel dat deze stelling die eerst ter zitting door eiser is ingenomen, als tardief buiten beschouwing dient te worden gelaten. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat verweerder in reactie op deze stelling onder andere heeft verklaard een berekening te moeten maken om de door eiser gestelde vermindering te kunnen controleren en dat eiser in zijn beroepschrift nog expliciet heeft gesteld dat de waarde van de auto in onbeschadigde staat niet in geschil is. Niet duidelijk is waarom de nieuwe stelling van eiser niet eerder in geding kon worden gebracht.

Conclusie hoogte naheffingsaanslag

15. Uitgaande van de handelsinkoopwaarde in het DRZ-rapport vóór aftrek van schade van € 27.669, een waardevermindering in verband met schade van € 0 en een waardevermindering in verband met een schadeverleden van € 4.000, bedraagt de handelsinkoopwaarde na aftrek van (ex-)schade € 23.669. De historische nieuwprijs is volgens het DRZ-rapport € 46.564. De afschrijving bedraagt derhalve 49,17%. Het door eiser verschuldigde BPM-bedrag bedraagt (50,83% van het historische bruto BPM bedrag van € 8.311) € 4.234. Rekening houdende met het door eiser op aangifte betaalde bedrag van € 828 dient de naheffingsaanslag te worden verminderd tot € 3.406.

16. Gelet op de vermindering van de naheffingsaanslag dient het beroep gegrond te worden verklaard.

(…)

Proceskosten

19. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.333 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 265, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534 en een wegingsfactor 1).

1. Artikel 10, eerste lid, van de Wet BPM.

2 Artikel 10, tweede lid, van de Wet BPM.

3 Niet zijnde een schadevoertuig als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel u, van de Wegenverkeerswet 1994.

4 Artikel 10, achtste lid, van de Wet BPM.

5 Vgl. ECLI:NL:HR:2020:63.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten en griffierecht

Beslissing