Home

Hoge Raad, 28-02-2025, ECLI:NL:HR:2025:336, 23/00143

Hoge Raad, 28-02-2025, ECLI:NL:HR:2025:336, 23/00143

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
28 februari 2025
Datum publicatie
28 februari 2025
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2025:336
Formele relaties
Zaaknummer
23/00143

Inhoudsindicatie

Belasting van personenauto's en motorrijwielen; art. 10, leden 2 en 7, Wet BPM 1992; handelsinkoopwaarde; koerslijstmethode; vervallen van de opties ‘marktsituatie’ en ‘marktsituatie handelaar’ in de koerslijst van Eurotax na het belastbare feit.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 23/00143

Datum 28 februari 2025

ARREST

in de zaak van

[X] (hierna: belanghebbende)

tegen

de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 15 december 2022, nrs. BK-21/01123 en BK-21/011861, op het hoger beroep van belanghebbende en het hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 20/5746) betreffende een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen.

1 Geding in cassatie

1.1

Belanghebbende, vertegenwoordigd door S.M. Bothof, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. Voor zover deze conclusie klachten bevat die niet anders kunnen worden begrepen dan als nieuwe, buiten de daarvoor geldende termijn voorgestelde gronden van het beroep in cassatie, gaat de Hoge Raad aan die klachten voorbij.2
De Staatssecretaris heeft een conclusie van dupliek ingediend.

1.2

De Advocaat-Generaal C.M. Ettema heeft op 26 april 2024 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie.3

1.3

Belanghebbende heeft op 20 januari 2025 verzocht om de Minister van Justitie en Veiligheid te veroordelen tot een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn die geldt voor de behandeling van het cassatieberoep.
De Minister van Justitie en Veiligheid heeft schriftelijk gereageerd op het hiervoor bedoelde verzoek en zich gerefereerd aan het oordeel van de Hoge Raad.

2 Beoordeling van de klacht

2.1

De klacht slaagt op de gronden die zijn vermeld in het arrest dat de Hoge Raad vandaag heeft uitgesproken in de zaak met nummer 23/00142, ECLI:NL:HR:2025:248.

2.2

Gelet op hetgeen hiervoor in 2.1 is overwogen, kan de uitspraak van het Hof niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.

2.3.1

In het hogerberoepschrift van belanghebbende is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:

“Bij het opleggen van de naheffingsaanslag stelde de inspecteur de inkoopwaarde vast op € 27.669. Dit is de inkoopwaarde volgens de koerslijst van AutotelexPro, die in het rapport van hertaxatie van de Dienst Domeinen zit.
In dit rapportage zit ook een koerslijst van Eurotaxglass's, zie bijlage 2a. Die koerslijst genereert een lagere inkoopwaarde, als daarin tenminste de correctiefactoren 'bijstelling markt- en dealersituatie' worden toegepast.

Gelet op de uitspraak van de Hoge Raad van 15-11-2019, ECLI:NL:HR:2019:1783, geldt dat alle correctiefactoren in Eurotaxglass's mogen worden toegepast. Bij deze pas ik de bovengenoemde bijstellingen toe. Dat leidt tot een vermindering van 15%. De inkoopwaarde komt op € 25.414.”

2.3.2

Vaststaat dat in deze zaak ten tijde van het belastbare feit (de registratie van de in het geding zijnde personenauto op 13 juni 2018) de koerslijst van EurotaxGlass’s de factoren ‘marktsituatie handelaar’ en ‘marktsituatie’ bevatte. Belanghebbende heeft voor het Hof berekend dat bij toepassing van die koerslijst en die factoren de handelsinkoopwaarde van de in het geding zijnde personenauto moet worden gesteld op het hiervoor in 2.3.1 vermelde bedrag van € 25.414 en dat alsdan de voor de registratie van die personenauto verschuldigde belasting van personenauto’s en motorrijwielen € 4.441 bedraagt. De juistheid van deze berekening is als zodanig door de Inspecteur niet bestreden. Dit betekent dat de naheffingsaanslag moet worden verminderd tot € 3.613.

3 Overschrijding van de redelijke termijn in de cassatieprocedure

3.1

Belanghebbende heeft de Hoge Raad op 20 januari 2025 verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn die geldt voor de behandeling van het cassatieberoep.

3.2

In deze zaak is beroep in cassatie ingesteld op 10 januari 2023. Het tijdsverloop sindsdien tot het moment dat de Hoge Raad in deze zaak arrest wijst, levert een overschrijding op van de redelijke termijn met niet meer dan zes maanden.
Omdat het financiële belang bij deze cassatieprocedure minder dan € 1.000 bedraagt en de redelijke termijn met niet meer dan twaalf maanden is overschreden, wordt volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden.4

4 Proceskosten

5 Beslissing