Gerechtshof Den Haag, 13-12-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:2761, BK-22/00440
Gerechtshof Den Haag, 13-12-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:2761, BK-22/00440
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 13 december 2022
- Datum publicatie
- 6 februari 2023
- Zaaknummer
- BK-22/00440
- Relevante informatie
- Art. 17 lid 2 Wet WOZ, Art. 22 Wet WOZ, Art. 40 Wet WOZ, Art. 6:17 Awb, Art. 7:4 Awb, Art. 8:42 Awb
Inhoudsindicatie
Art. 7:4 Awb en art. 40 Wet WOZ verplichten de Heffingsambtenaar niet te voldoen aan het in de bezwaarfase gedane verzoek om de gemachtigde voorafgaand aan het hoorgesprek alle op de zaak betrekking hebbende stukken toe te zenden. Deze verplichting vloeit evenmin voort uit de tussen beiden gemaakte werkafspraken.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-22/00440
in het geding tussen:
(gemachtigde: G. Gieben)
en
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende en het incidenteel hoger beroep van de Heffingsambtenaar tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (de Rechtbank) van 16 maart 2022, nummer ROT 20/6056.
Procesverloop
De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 29 februari 2020 op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde op 1 januari 2019 (de waardepeildatum) van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats] (de woning), voor het kalenderjaar 2020 vastgesteld op € 261.000 (de beschikking). Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor het jaar 2020 opgelegde aanslag onroerende-zaakbelastingen (de aanslag).
De Heffingsambtenaar heeft het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep is een griffierecht van € 48 geheven. De Rechtbank heeft geoordeeld:
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 48,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van in totaal € 541,- te betalen aan eiser.”
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 136. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft op het incidenteel hoger beroep schriftelijk gereageerd.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van 29 november 2022. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
De gemachtigde van belanghebbende (de gemachtigde) heeft bij brief van 20 maart 2020 bezwaar gemaakt tegen de beschikking en de aanslag. In het bezwaarschrift is het volgende opgenomen:
“Middels dit schrijven maken wij namens onze cliënt, [belanghebbende], bezwaar tegen de volledige aanslag/beschikking met kenmerk [kenmerk] voor het belastingjaar 2020.
(…)
Om de WOZ-waarde en de opgelegde aanslag nader te controleren verzoek ik u ons uiterlijk binnen twee weken het taxatieverslag toe te sturen via [e-mailadres 1] .
(…)
Graag willen wij gehoord worden zoals bepaald in de Algemene Wet Bestuursrecht. (…)
Ik verzoek u bij niet volledig tegemoetkoming aan het bezwaar de opbouw en een controleerbare onderbouwing van de kavelwaarde, de zogenoemde grondstaffel, op basis van recente uitspraken van de rechtbank Oost Brabant (ECLI:NL:RBOBR:2018:357) en de Hoge Raad (ECLI:NL:PHR:2017:1051) tijdig voor het plaatsvinden van de hoorzitting te overleggen.
Ik verzoek u de taxatiekaart met daarop vermeld de KOUDV- en liggingsfactoren, alsmede de manier waarop u de verschillen hebt verdisconteerd, van het onderhavige object en van de door u opgevoerde vergelijkingsobjecten tijdig voor het plaatsvinden van de hoorzitting te verstrekken.”
Bij brief van 3 juni 2020 heeft de gemachtigde ter onderbouwing van de door hem bepleite waarde een taxatierapport, opgesteld door [naam] te [vestigingsplaats] , aan de Heffingsambtenaar gezonden. Deze brief vermeldt verder:
“Graag willen wij gehoord worden zoals bepaald in de Algemene Wet Bestuursrecht. Ook indien u in uw besluit voornemens bent om af te wijken van ons verzoek tot proceskostenvergoeding willen wij graag gehoord worden. Dit om onnodige beroepzaken met betrekking tot de kostenvergoeding te voorkomen.
Ik verzoek u, bij niet volledig tegemoetkoming aan het bezwaar, op basis van art. 40 Wet WOZ de opbouw van de kavelwaarde, de zogenoemde grondstaffel, en de taxatiekaart met daarop vermeld de KOUDV- en liggingsfactoren van het onderhavige object en van de door opgevoerde vergelijkingsobjecten tijdig voor het plaatsvinden van de hoorzitting te verstrekken.”
Voorafgaand aan het indienen van het bezwaarschrift heeft de gemachtigde bij brief van 26 november 2019 een voorstel gedaan aan de Heffingsambtenaar met betrekking tot de bezwaarafhandeling van door het kantoor van de gemachtigde gemaakte bezwaren voor het belastingjaar 2020. De brief vermeldt:
“5. Wij spreken met u zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 31 januari 2020, alvast een datum af waarop de hoorzittingen met betrekking tot alle, n.a.v. uw bulkkohier door ons ingediende bezwaren, telefonisch zullen plaatsvinden. U ontvangt binnenkort een link naar ons reserveringssysteem waarmee u op eenvoudige wijze de door u gewenste hoorzittingsdatum kunt reserveren. Alleen bij zeer grote aantallen is het noodzakelijk meerdere data vast te leggen.”
Bij brief van 17 januari 2020 heeft de Heffingsambtenaar de gemachtigde te kennen gegeven dat hij het voorstel van de gemachtigde als uitgangspunt heeft genomen en de gemachtigde verzocht te laten weten of met de in zijn brief opgenomen werkwijze akkoord wordt gegaan. De brief vermeldt onder meer:
“(…)
• Bezwaarschriften stuurt u digitaal naar [e-mailadres 2] en niet via de reguliere post of naar andere adressen/organisaties (uw punt 2). Opgevraagde taxatieverslagen versturen wij direct tijdens de behandeling van uw bezwaar per e-mail. (…).
(…)
• Aangezien zoveel mogelijk bezwaarschriften in één hoorzitting worden behandeld, vinden deze plaats op kantoor bij de RBG. Er wordt niet telefonisch gehoord.
• Het bezwaarschrift en alle verder op de zaak betrekking hebbende stukken liggen vanaf tien dagen voorafgaand aan de hoorzitting ter inzage op het kantoor van de Regionale Belasting Groep. Indien u inzage wenst, verzoek ik u daarvoor eerst contact op te nemen met de contactpersoon om een afspraak te maken.
(…)
• Via uw reserveringssysteem hebben wij de volgende afspraak staan voor de hoorzitting bij ons op kantoor. De hoorzitting zal op 22 juni 2020 gehouden worden van 09.30 tot 12.30 en van 13.30 tot 17.00 uur (uw punt 5).
• Uiterlijk vier weken voor de zittingsdatum ontvangt u een overzicht van welke WOZ-bezwaren 2020 tijdens de zitting behandeld zullen worden. (…).”
Bij e-mailbericht van 7 februari 2020 heeft de gemachtigde de Heffingsambtenaar bericht dat niet kan worden voldaan aan de voorwaarde dat de nadere motivering van de bezwaarschriften drie weken voor de hoorzitting zal worden toegezonden. Met de overige punten in de brief van 17 januari 2020 is de gemachtigde akkoord gegaan.
Bij e-mailbericht van 19 februari 2020 heeft de Heffingsambtenaar het volgende geschreven:
“Bedankt voor uw reactie, jammer dat u de nadere motiveringen van de bezwaren niet drie weken van te voren kunt toezenden.
Wij zien de aanvullingen graag uiterlijk op 21 juni 2020.”
Bij e-mailbericht van 10 maart 2020 heeft de gemachtigde de gemaakte werkafspraken bevestigd. Het bericht vermeldt:
“Om misverstanden te voorkomen hieronder een korte opsomming van de belangrijkste punten m.b.t. de gemaakte afspraken:
(…)
- U ontvangt onze nadere motiveringen uiterlijk 21 juni
- De hoorzittingen vinden plaats op 22 juni bij u op kantoor
- U vergoedt de proceskosten conform artikel 7:15 Awb en het BPB
- Bij procedurele fouten in de uitspraak op het bezwaarschrift, zullen wij contact met u opnemen met als doel een beroepszaak te voorkomen.”
Bij e-mailbericht van 9 april 2020 heeft de Heffingsambtenaar de gemachtigde het taxatieverslag toegezonden.
Vanwege de geldende coronamaatregelen is nadien afgesproken dat de hoorzitting, in afwijking van de eerder gemaakte werkafspraken, telefonisch zal plaatsvinden. Bij e-mailbericht van 30 september 2020 heeft de gemachtigde deze afspraak bevestigd:
“(…)
De geplande afspraak van 5 oktober stond echter al telefonisch gepland, vandaar dat uw bericht mij verbaast. Ik zie graag u reactie maandag tegemoet.”
De gemachtigde van belanghebbende is op 5 oktober 2020 telefonisch gehoord.
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:
“3.1. Volgens eiser heeft hij in zijn bezwaarschrift onder meer gevraagd om een taxatiekaart met daarop vermeld de KOUDV- en liggingsfactoren. Eiser betoogt dat verweerder deze stukken ten onrechte niet heeft overgelegd, zodat in strijd is gehandeld met artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ.
Op grond van artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ verstrekt verweerder uitsluitend aan degene te wiens aanzien een beschikking is genomen, op verzoek een afschrift van de gegevens die ten grondslag hebben gelegen aan de vastgestelde waarde. In de bezwaarfase heeft eiser niet gevraagd om stukken ten aanzien van het indexeringspercentage. Vaststaat dat eiser in bezwaar om de KOUDV- en liggingsfactoren heeft gevraagd en dat verweerder deze niet heeft overgelegd. Verweerder had die gegevens aan eiser moeten toezenden, nu niet is aangevoerd of gebleken dat hij daarover ten tijde van het verzoek niet beschikte. Dat er werkafspraken zijn gemaakt met de gemachtigde van eiser over de afhandeling van bezwaarschriften, waarin is gewezen op de mogelijkheid tot inzage van de stukken op kantoor van verweerder, leidt niet tot een ander oordeel (zie uitspraak van Rechtbank Rotterdam van 22 december 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:12862). Artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ strekt er immers toe dat degene die de juistheid van een tot hem gericht waardebeschikking wil controleren bepaalde gegevens kan verkrijgen die bij de bepaling van de waarde zijn gebruikt.
De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. Het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat hij de WOZ-waarde van de onroerende zaak niet te hoog heeft vastgesteld en of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven.
(…)
10. Het beroep is gelet op overweging 3.3. gegrond. Omdat de waarde voor de onroerende zaak niet te hoog is vastgesteld, kunnen de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt zij op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 541,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 541,- en factor 0,5).
In dit geval krijgt eiser gelijk over zijn standpunt dat verweerder heeft nagelaten de gevraagde stukken te verstrekken, maar krijgt hij geen gelijk in zijn standpunt over de WOZ-waarde. Die wordt niet verlaagd. Omdat eiser gedeeltelijk in het gelijk is gesteld, ziet de rechtbank op grond van artikel 2, tweede lid, van de Bpb aanleiding de proceskostenvergoeding te verminderen. Op grond van artikel 2, tweede lid Bpb, bestaat geen aanleiding om het door eiser overgelegde taxatierapport te vergoeden (voor zover eiser dat bedoelt te vragen), omdat het beroep slaagt op een geschilpunt dat losstaat van de waarde (vergelijk het Richtsnoer proceskostenvergoeding, zoals opgenomen bij de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 11 november 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:2131).”