Home

Gerechtshof Den Haag, 13-07-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:1451, BK-22/00521

Gerechtshof Den Haag, 13-07-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:1451, BK-22/00521

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
13 juli 2023
Datum publicatie
24 augustus 2023
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2023:1451
Formele relaties
Zaaknummer
BK-22/00521
Relevante informatie
Art. 9 BPM, Art. 10 BPM, Art. 110 VWEU

Inhoudsindicatie

Naheffingsaanslag Bpm. Bewijslastverdeling. Schade en waardevermindering niet aannemelijk gemaakt. Geen ex-schadecorrectie. Handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat niet aannemelijk gemaakt aan de hand van marktonderzoek naar referentievoertuigen. Toepassing hoger forfaitair tarief voor de proceskosten in de beroepsfase. Geen toekenning van vergoeding van immateriële schade, nu belanghebbende en haar gemachtigde krachtens volmacht overeen zijn gekomen dat alle proceskostenvergoedingen, dwangsommen en/of schadevergoedingen die worden uitbetaald in verband met de procedure aan de gemachtigde van belanghebbende ten goede komen.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-22/00521

in het geding tussen:

(gemachtigde: S.M. Bothof)

en

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 21 maart 2022, nummer SGR 21/1352.

Procesverloop

1.1.

Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 3.162. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is € 42 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag Bpm (de naheffingsaanslag) en de beschikking inzake belastingrente gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Ter zake hiervan is een griffierecht geheven van € 345. Bij beslissing van 8 januari 2021 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep ter behandeling verwezen naar de Rechtbank. De beslissing van de Rechtbank luidt als volgt:

“De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- verlaagt de naheffingsaanslag tot € 3.143 en verlaagt de rentebeschikking dienovereenkomstig;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

- veroordeelt de Minister tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 500;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.082;

- draagt verweerder op het door eiseres betaalde griffierecht van € 345 aan haar te vergoeden.”

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake is € 548 griffierecht geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 1 juni 2023. De gemachtigde van belanghebbende heeft aan de zitting deelgenomen via MS Teams, waarbij sprake was van een rechtstreekse beeld- en geluidsverbinding met het Hof. De Inspecteur is fysiek ter zitting verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.

Ter zake van de registratie van een BMW X5 3.0d xDrive High Executive (de auto) heeft belanghebbende op 26 maart 2018 een aangifte Bpm ingediend naar een te betalen Bpm van € 1.478. De verschuldigde Bpm is berekend met behulp van een taxatierapport van [A] B.V. (het taxatierapport). De taxatie van de auto heeft op 21 maart 2018 plaatsgevonden en het taxatierapport is op 22 maart 2018 opgesteld.

2.2.

Belanghebbende heeft bij het berekenen van het voor de auto verschuldigde bedrag aan Bpm een vermindering op grond van artikel 10, leden 1 en 2, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (Wet Bpm) in aanmerking genomen (tekst 2018). De vermindering (de afschrijving) heeft belanghebbende bepaald op 90,07%. Belanghebbende gaat daarbij uit van een historische nieuwprijs van € 100.670 en een handelsinkoopwaarde van de auto van € 10.000. De historische bruto bpm is bepaald op € 14.880.

2.3.

Uit het taxatierapport blijkt dat de taxateur van belanghebbende deze handelsinkoopwaarde heeft vastgesteld door de handelsinkoopwaarde zonder schade van € 25.000 te verminderen met een door de taxateur bepaald bedrag aan schade van (naar beneden afgerond) € 15.000. De handelsinkoopwaarde zonder schade van € 25.000 is gebaseerd op de gemiddelde vraagprijs van € 39.000 van vijf gelijksoortige auto’s, onder aftrek van een handelsinkoopmarge van 35% (35% van € 39.000 is afgerond € 14.000).

2.4.

Naar aanleiding van de aangifte Bpm heeft de Dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ) in opdracht van de Inspecteur belanghebbende verzocht de auto te tonen voor een hertaxatie. Belanghebbende heeft de auto op 5 april 2018 aan DRZ getoond. De schade aan de auto was op dat moment volledig hersteld. DRZ heeft vastgesteld dat er geen schade aan de auto was. De bevindingen van DRZ zijn neergelegd in een rapport, gedagtekend 16 april 2018. DRZ heeft de consumentenprijs van de auto op basis van het VWE SilverDAT/VIN-informatiesysteem vastgesteld op € 101.246 en de handelsinkoopwaarde vastgesteld op € 32.257 op basis van de laagste waarde uit de XRAY BPM koerslijst voor een margeauto. De Inspecteur heeft geen waardevermindering wegens schade toegepast vanwege de ontbrekende schade. De verschuldigde Bpm is door de Inspecteur als volgt berekend:

CO2-bedrag (CO2-uitstoot van 158 gr/km)

Vermeerdering dieseltoeslag

€ 8.463

€ 6.417

Bruto Bpm

€ 14.880

Historische nieuwprijs

€ 101.246

Inkoopwaarde in Nederland

€ 32.257

Afschrijving o.b.v. werkelijk afschrijvingspercentage (68,14%)

€ 10.140

Verschuldigde Bpm

€ 4.740

Reeds op aangifte voldaan

€ 1.478

Extra leeftijdskorting

€ 100

Subtotaal

€ 3.162

Belastingrente

€ 42

Totaal te betalen

€ 3.204

De toegepaste extra leeftijdskorting is gebaseerd op het tijdsverloop tussen het moment waarop de herrekende bruto-Bpm is vastgesteld (datum van aangifte: 27 maart 2018) en het moment waarop het belastbare feit zich heeft voorgedaan (datum van registratie: 9 april 2018).

2.5.

Met dagtekening 3 mei 2019 is aan belanghebbende de naheffingsaanslag opgelegd ten bedrage van € 3.162 (€ 4.740 verschuldigde Bpm minus € 1.478 aangegeven Bpm en € 100 extra leeftijdskorting) opgelegd. Bij de gelijktijdig gegeven beschikking belastingrente heeft de Inspecteur een bedrag van € 42 aan belastingrente in rekening gebracht.

2.6.

Belanghebbende heeft volmacht verleend aan [B] B.V. om:

“- [belanghebbende] te vertegenwoordigen in haar fiscale aangelegenheden, een en ander ter zake van het bezwaar / beroep / hoger beroep / cassatie inzake alle betalingen op aangiften, verzoeken om teruggaaf van BPM of naheffingsaanslagen inzake belasting van personenauto's en motorrijwielen;

(…)

- alle proceskostenvergoedingen/dwangsommen/schadevergoedingen die door de Belastingdienst worden uitbetaald in verband met bezwaar- / beroep- / hoger beroep- / cassatieprocedures, komen toe aan gevolmachtigde;”

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft als volgt geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:

Onafhankelijkheid en deskundigheid hertaxateur DRZ

5. Eiseres heeft aangevoerd dat de taxateur van DRZ geen erkend taxateur is en niet staat ingeschreven in enig erkend register, niet onafhankelijk en niet onpartijdig is en niet beschikt niet over de vereiste kwalificaties en professionele competenties. Verweerder had zich volgens eiseres moeten wenden tot een onafhankelijk expert. Omdat hij dit heeft nagelaten heeft hij onzorgvuldig en met vooringenomenheid gehandeld. Eiseres stelt dat verweerder aldus misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid tot naheffing.

6. Het staat verweerder vrij om een deskundige van zijn keuze in te schakelen. Het bepaalde in artikel 8, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling staat daar niet aan in de weg omdat dit betrekking heeft op de door de belastingplichtige in te schakelen taxateur. In het kader van deze procedure beschouwt de rechtbank de taxateur van DRZ als een partijdeskundige, omdat hij door verweerder is aangezocht om een oordeel te geven over de waarde van de auto. De rechtbank heeft, afgaande op de inhoud van het DRZ-rapport en de daarop gegeven toelichting, geen reden aan de deskundigheid of de onafhankelijkheid van de (her)taxateur te twijfelen. Eiseres heeft haar stelling dat sprake is van vooringenomenheid, schending van het zorgvuldigheidsbeginsel en misbruik van bevoegdheden verder niet dan wel onvoldoende geconcretiseerd. Deze beroepsgrond faalt dan ook.

Historische nieuwprijs

7. Partijen verschillen van mening over de vraag van welke historische nieuwprijs moet worden uitgegaan bij de vaststelling van de afschrijving.

8. Volgens eiseres is de historische nieuwprijs € 101.644. Zij heeft deze berekend op basis van de tussen partijen niet in geschil zijnde netto-catalogusprijs van € 71.706, de omzetbelasting van € 15.058 en de bruto Bpm van € 14.880 op basis van een CO2-uitstoot van 158 gram per kilometer. Volgens verweerder moet worden uitgegaan van een CO2-uitstoot van 156 gram per kilometer, omdat de referentieauto van de gebruikte koerslijst XRay (Marge) die uitstoot heeft.

9. Anders dan verweerder bepleit, dient voor de voor de auto verschuldigde Bpm niet te worden uitgegaan van de CO2-uitstoot (en dus de bruto Bpm) van referentieauto’s, maar van de CO2-uitstoot (en dus de bruto Bpm) van de auto zelf.[1] Niet in geschil is dat de CO2-uitstoot van de auto 158 gram per kilometer bedraagt en dat de daarbij behorende bruto Bpm € 14.880 is. Dat betekent dat eiseres zich terecht op het standpunt stelt dat de historische nieuwprijs € 101.644 bedraagt.

Handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat

10. Vraagprijzen van gelijksoortige auto’s kunnen niet als referentie dienen, ook niet indien rekening wordt gehouden met een handelsmarge. Een vraagprijs kan immers afwijken van wat daadwerkelijk betaald wordt en de handelsmarge is geen vaststaand gegeven. Dit betekent dat eiseres de door haar gehanteerde handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat niet aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank zal daarom, overeenkomstig het standpunt van verweerder, uitgaan van een handelsinkoopwaarde van de auto in onbeschadigde staat van € 32.257.

Schade

11. De bewijslast dat de waardevermindering door schade, in de omvang als door eiseres gesteld, in mindering komt bij de waardebepaling van de auto, rust op eiseres.[2] Eiseres dient dus tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder aannemelijk te maken dat er wél schade aan de auto aanwezig was. Met het door haar overgelegde taxatierapport, de daarbij behorende foto’s en de later door verweerder overgelegde grotere foto’s heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat ten tijde van de aangifte sprake is van schade die het niveau van normale gebruikssporen overstijgt.

12. Eiseres heeft verder, tegenover de weerspreking door verweerder, niet aannemelijk gemaakt dat het door haar gestelde beleid bestaat.

Conclusie naheffingsaanslag

13. Uitgaande van een historische nieuwprijs van de auto van € 101.644, een handelsinkoopwaarde in onbeschadigd staat van € 32.257 en een bruto Bpm van € 14.880, bedraagt de verschuldigde Bpm € 4.721. Gelet op de extra leeftijdskorting ten bedrage van € 100 en het door eiseres reeds op aangifte voldane bedrag van € 1.478, is eiseres per saldo nog een bedrag van € 3.143 aan Bpm verschuldigd. Nu de naheffingsaanslag is opgelegd naar een bedrag van € 3.162, heeft verweerder € 19 teveel aan Bpm nageheven. Het een en ander kan als volgt schematisch worden weergegeven.

Historische nieuwprijs

€101.644

Handelsinkoopwaarde in onbeschadigd staat

€ 32.257

Werkelijke afschrijving

€ 69.387

Afschrijvingspercentage

68,27%

(Historische) bruto Bpm

€ 14.880

Afschrijving (68,27%)

€ 10.159

Te betalen Bpm

€ 4.721

Reeds op aangifte voldaan

€ 1.478

Extra leeftijdskorting

€ 100

Per saldo te betalen Bpm

€ 3.143

Bedrag van de naheffingsaanslag

€ 3.162

Teveel nageheven Bpm

€ 19

14. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren, de uitspraak op bezwaar vernietigen en de naheffingsaanslag verminderen tot € 3.143.

Belastingrente

15. Eiseres heeft geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Dat in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht rente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken. Wel dient de rentebeschikking te worden verminderd overeenkomstig de vermindering van de naheffingsaanslag.

Immateriële schade

16. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het bezwaarschrift is op 18 juni 2019 door verweerder ontvangen en verweerder heeft de uitspraak op bezwaar gedaan op 25 oktober 2019. De uitspraak van de rechtbank wordt op 21 maart 2022 gedaan, zodat de bezwaar- en beroepsfase meer dan twee jaar en negen maanden hebben geduurd. De redelijke termijn is daarom overschreden met negen maanden en drie dagen. De rechtbank ziet aanleiding de redelijke termijn voor de beroepsfase te verlengen met vier maanden. Daarbij wijst de rechtbank op de maatregelen die met ingang van 16 maart 2020 zijn getroffen naar aanleiding van de uitbraak van het coronavirus. Daardoor hebben geen belastingzittingen plaatsgevonden van circa half maart 2020 tot half juni 2020. Daarna zijn de zittingen via Skype weer geleidelijk opgestart. Hierdoor heeft het langer geduurd om onderhavige zaak op zitting te krijgen.[3] De overschrijding van de redelijke termijn komt aldus uit op vijf maanden en drie dagen. Derhalve heeft eiseres recht op een vergoeding voor immateriële schade van € 500. De overschrijding van de redelijke termijn dient geheel te worden toegerekend aan de beroepsfase. De Minister dient daarom het bedrag van € 500 te vergoeden.

17. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.082

(1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 541 en een wegingsfactor 1). Voor een kostenvergoeding voor de bezwaarfase is geen aanleiding nu het beroep uitsluitend gegrond is verklaard voor wat betreft de historische nieuwprijs en deze in bezwaar niet aan de orde is gesteld.

[1] Vgl. Gerechtshof Den Haag 22 december 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:2568.

[2] Hoge Raad 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:63, r.o. 2.3.3. en Hoge Raad 21 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:318, r.o. 3.3.2.

[3] Vgl. gerechtshof Den Haag 18 januari 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:53

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten en griffierecht

Beslissing