Gerechtshof Den Haag, 30-08-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:2042, BK-22/01271
Gerechtshof Den Haag, 30-08-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:2042, BK-22/01271
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 30 augustus 2023
- Datum publicatie
- 13 november 2023
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2022:12331, Bekrachtiging/bevestiging
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2024:274
- Zaaknummer
- BK-22/01271
- Relevante informatie
- Art. 3.80 Wet IB 2001, Art. 3.81 Wet IB 2001, Art. 10 Wet LB
Inhoudsindicatie
Artt. 3.80 en 3.81 Wet IB 2001; art. 10 Wet LB 1964. Hetgeen wordt genoten ter zake van het beëindigen van een dienstbetrekking behoort tot het belastbare loon uit dienstbetrekking. Het Hof kan geen oordeel geven over de vraag of het rechtvaardig is om over de transitievergoeding belasting te heffen omdat het de innerlijke waarde of billijkheid van de wet niet mag beoordelen en niet gesteld is dat de wettelijke regeling in strijd is met een ieder verbindende verdragsbepalingen. Belanghebbende heeft ten aanzien van het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet aan haar stelplicht voldaan.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-22/01271
in het geding tussen:
(gemachtigde: […] )
en
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 9 november 2022, nummer SGR 22/1037.
Procesverloop
Aan belanghebbende is voor het jaar 2018 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 50.862 (de aanslag 2018).
Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2019 en 2020 aanslagen in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van respectievelijk € 105 en € 228.
De Inspecteur heeft belanghebbende een middelingsbeschikking gegeven naar een te ontvangen bedrag van € 625 (de beschikking).
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het tegen de beschikking gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep is een griffierecht van € 50 geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van het hoger beroep is een griffierecht van € 136 geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft nadere stukken ingediend, ingekomen bij het Hof op 19 februari 2023, 27 februari 2023 en 26 juni 2023.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 11 juli 2023. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
De Inspecteur heeft met dagtekening 24 mei 2019 de aanslag 2018 aan belanghebbende opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 50.862. Het verzamelinkomen bedraagt € 67.161. Het aanslagnummer is [aanslagnummer 1] . Onderdeel van het inkomen uit werk en woning vormt een aan belanghebbende in 2018 betaalde transitievergoeding van (bruto) € 41.500 (de transitievergoeding), waarover € 20.389 aan loonheffing is ingehouden. De transitievergoeding is aan belanghebbende door haar ex-werkgever (de ex-werkgever) betaald in verband met de uitdiensttreding van belanghebbende.
De Inspecteur heeft met dagtekening 12 mei 2020 een aanslag IB/PVV 2019 aan belanghebbende opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 105. Het verzamelinkomen bedraagt € 15.299.
De Inspecteur heeft met dagtekening 5 juni 2021 een aanslag IB/PVV 2020 aan belanghebbende opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 228. Het verzamelinkomen bedraagt € 16.071.
Op verzoek van belanghebbende heeft de Inspecteur op 16 juli 2021 de beschikking gegeven naar een te ontvangen bedrag van € 625. De middelingsteruggaaf is gebaseerd op een gemiddeld belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.065 voor de jaren 2018 tot en met 2020. Het nummer van de beschikking is [aanslagnummer 2] .
De Inspecteur heeft het ingediende bezwaarschrift aangemerkt als bezwaar tegen de aanslag 2018 en dit niet-ontvankelijk verklaard, omdat de termijn om bezwaar in te dienen tegen de aanslag 2018 reeds was verlopen. De Inspecteur heeft het bezwaarschrift vervolgens aangemerkt als verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag 2018 en dit verzoek afgewezen.
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft, voor zover van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
“Ontvankelijkheid van het bezwaarschrift
8. Uit artikel 3.154, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB) volgt, voor zover hier relevant, dat op verzoek van een belastingplichtige die gedurende een tijdvak van drie aaneengesloten gehele kalenderjaren binnenlands belastingplichtig is geweest, een teruggaaf van belasting op het belastbare inkomen uit werk en woning wordt verleend (de middelingsteruggaaf). De middelingsteruggaaf wordt op grond van het derde lid van het vorengenoemde artikel berekend op het verschil van de belasting op het belastbare inkomen uit werk en woning die over de jaren van het middelingstijdvak is geheven en de belasting op het belastbare inkomen uit werk en woning die verschuldigd zou zijn indien het belastbare inkomen in elk van die jaren een derde gedeelte zou bedragen van het totaal van belastbare inkomens uit werk en woning in die jaren. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking.
9. Op grond van artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen in samenhang gelezen met artikel 7:1 en 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staat tegen een voor bezwaar vatbare beschikking bezwaar en beroep open. De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken. De termijn voor het instellen van bezwaar vangt aan met ingang van de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet of van het afschrift van een voor bezwaar vatbare beschikking, tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van de bekendmaking.
10. Zoals volgt uit voorgaande overwegingen stond tegen de middelingsbeschikking van eiseres bezwaar en beroep open. Daarbij kan het bezwaar of beroep alleen zien op de verdeling van de inkomens uit werk en woning van de belastingjaren 2018, 2019 en 2020 en niet op de vaststelling van de hoogte van de inkomens over deze jaren. De hoogtes van het inkomen uit werk en woning – waar de transitievergoeding onderdeel van uitmaakt – zijn vastgesteld in de aanlagen over de betreffende belastingjaren.
11. Eiseres heeft in het bezwaarschrift betoogd dat de transitievergoeding ten onrechte belast is, maar daarbij geen gronden aangevoerd over de verdeling van het inkomen. Verweerder heeft het bezwaarschrift van eiseres dan ook terecht aangemerkt als bezwaar tegen de aanslag 2018. De dagtekening van deze aanslag is 24 mei 2019. Het bezwaarschrift is 24 augustus 2021 door verweerder ontvangen. Hiermee heeft eiseres het beroepschrift dan ook niet tijdig ingediend.
12. Eiseres heeft aangevoerd dat zij pas bezwaar kon maken nadat de middelingsbeschikking haar bekend werd, omdat het belastingjaar 2018 niet op zichzelf staat maar onderdeel uitmaakt van de middeling over de jaren 2018 tot en met 2020. De rechtbank is van oordeel dat (het voornemen tot) middeling niet maakt dat eiseres niet tijdig bezwaar kon maken tegen de aanslag 2018. Dit betekent dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is en het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
Rechtstreeks beroep tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering
13. Ter zitting hebben partijen er mee ingestemd om het beroepschrift van eisers aan te merken als een rechtstreeks beroep tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag 2018 zoals bedoeld in artikel 7:1a van de Awb. De rechtbank acht het beroep tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering dan ook ontvankelijk.
Belasten transitievergoeding
14. Eiseres heeft gesteld dat de transitievergoeding onevenredig zwaar belast is en dat dit niet in lijn is met het doel van de transitievergoeding. Het doel van de transitievergoeding is volgens eiseres om in het levensonderhoud van de belanghebbende te voorzien tussen het moment van het ontslag en het ontvangen van AOW na de pensioengerechtigde leeftijd.
15. De rechtbank oordeelt als volgt. De rechtbank is niet bevoegd om een juiste wetstoepassing op grond van de redelijkheid en billijkheid achterwege te laten. Op grond van artikel 11 van de Wet Algemene Bepalingen moet de rechter volgens de wet rechtspreken. Het is de rechter niet toegestaan de innerlijke waarde of de billijkheid van de wet te toetsen, behoudens voor zover de wettelijke regeling in strijd zou zijn met een ieder verbindende verdragsbepalingen. Gesteld noch gebleken is dat hiervan sprake is.
16. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”