Home

Gerechtshof Den Haag, 20-09-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:2105, BK-22/01233

Gerechtshof Den Haag, 20-09-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:2105, BK-22/01233

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
20 september 2023
Datum publicatie
4 december 2023
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2023:2105
Formele relaties
Zaaknummer
BK-22/01233
Relevante informatie
Artikel 6.2a Wet IB 2001, Artikel 9.6 Wet IB 2001, Art. 45aa Uitv reg IB 2001, Art. 6:11 Awb, Art. 60 AWR

Inhoudsindicatie

Artikel 9.6 Wet IB 2001 en artikel 45aa van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001; is het verzoek om ambtshalve vermindering voor de scholingsuitgaven in de jaren 2010 en 2011 terecht afgewezen? Beroep op de menselijke maat.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-22/01233

in het geding tussen:

(gemachtigde: P.J. de Bruin)

en

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 3 oktober 2022, nummer SGR 21/7317.

Procesverloop

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2016 met dagtekening 9 november 2018 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil (de aanslag 2016).

1.2.

Belanghebbende heeft op 18 februari 2021 de Inspecteur verzocht de aanslag 2016 te verminderen. De Inspecteur heeft dit verzoek in behandeling genomen als verzoek om ambtshalve vermindering als bedoeld in artikel 9.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001). Het verzoek om ambtshalve vermindering is afgewezen door de Inspecteur.

1.3.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering.

1.4.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar gedeeltelijk toegewezen en bij beschikking voor het jaar 2016 de nog niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek (pga) vastgesteld op € 11.941 (de beschikking 2016).

1.5.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. De Rechtbank heeft een griffierecht geheven van € 49. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.6.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Er is een griffierecht geheven van € 136. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.7.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van 9 augustus 2023. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.

Belanghebbende is geboren op [geboortedatum] 1987 in [buitenland] . Belanghebbende heeft in de periode van september 2010 tot en met augustus 2014 een bacheloropleiding gevolgd aan de Erasmus Universiteit te Rotterdam.

2010-2014

2.2.

Belanghebbende heeft geen aangiften IB/PVV voor de jaren 2010, 2011 en 2013 ingediend. De Inspecteur heeft evenmin (ambtshalve) aanslagen voor deze jaren aan belanghebbende opgelegd.

2.3.

Belanghebbende heeft voor de jaren 2012 en 2014 aangiften IB/PVV ingediend op respectievelijk 25 juli 2017 en 28 november 2019. In beide aangiften is een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil aangegeven en zijn de volgende bedragen aan scholingsuitgaven (na aftrek drempel) in aftrek gebracht:

2012 € 3.500

2014 € 8.441

De Inspecteur heeft de aanslagen 2012 en 2014 overeenkomstig de aangiften opgelegd en bij beschikkingen de nog niet in aanmerking genomen pga vastgesteld op respectievelijk € 3.500 (2012) en € 8.441 (2014).

2015

2.4.1.

Belanghebbende heeft op 29 juni 2016 een aangifte IB/PVV voor het jaar 2015 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil. De Inspecteur heeft de aanslag 2015 overeenkomstig de aangifte opgelegd.

2.4.2.

Belanghebbende heeft op 31 december 2020 nogmaals een aangifte IB/PVV voor het jaar 2015 ingediend naar een inkomen uit werk en woning van nihil en een restant pga van voorgaande jaren van € 8.441. De Inspecteur heeft bij beschikking de nog niet in aanmerking genomen pga vastgesteld op € 8.441.

2016

2.5.1.

Belanghebbende heeft op 25 juli 2017 de aangifte IB/PVV voor het jaar 2016 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil.

2.5.2.

De Inspecteur heeft met dagtekening 9 november 2018 de aanslag 2016 overeenkomstig de aangifte opgelegd.

2.6.1.

Belanghebbende heeft bij brief van 18 februari 2021 het volgende verzoek ingediend:

“Door mijn slechtziendheid, bijna blind, ben ik niet in staat geweest om onderstaande bedragen als Restant persoonsgebonden aftrek te verrekenen aangezien ik als internationale student niet op de hoogte was van de mogelijkheden om deze bedragen hieronder te declareren:

2010: 7749,96

2011: 4770,00

2012: 4000,00

Bovendien was het gebruik van de website van de belastingdienst onbruikbaar voor slechtzienden en gelukkig is hij nu aangepast.

Gaarne wil ik deze bedragen bij mijn inkomsten van 2016 als Restant persoonsgebonden aftrek declareren. Hierbij verzoek ik u vriendelijk hiervoor medewerking te verlenen.”

2.6.2.

De Inspecteur heeft het onder 2.6.1 vermelde verzoek in behandeling genomen als verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag 2016. Bij beslissing van 20 april 2021 heeft de Inspecteur het verzoek afgewezen.

2.7.

De Inspecteur heeft het bezwaar gedeeltelijk toegewezen. In de uitspraak op bezwaar van 2 december 2021 is, voor zover van belang, het volgende vermeld:

“Op 22 april 2021 heb ik uw bezwaarschrift ontvangen waarin u bezwaar maakt tegen de afwijzingsbeschikking van 20 april 2021. Deze beschikking ziet op uw verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag (…) 2016, (…). Op 11 mei 2021 ontving ik tevens opnieuw uw aangifte IB/PVV 2016. Daarnaast ontving ik op 3 juni 2021 nogmaals een brief van u. Ik heb uw aangifte en brief in behandeling genomen als aanvulling op het bezwaar.

(…)

Samenvatting van uw bezwaar

Door het (opnieuw) inleveren van de aangifte verzoekt u om de aanslag nader vast te stellen overeenkomstig deze aangifte. U hebt in de aangifte een restant persoonsgebonden aftrek (hierna: restant PGA) opgenomen van € 8.441.

Daarnaast geeft u in uw brieven aan dat in de aanslag IB/PVV 2016 geen rekening is gehouden met de verrekening van uw restant persoonsgebonden aftrek uit voorgaande jaren 2010 t/m 2012. U bent van mening dat in deze jaren de volgende bedragen aan restant PGA is opgebouwd:

2010: € 7.750

2011: € 4.770

2012: € 4.000

De hierboven genoemde bedragen dienen volgens u dan ook te worden meegenomen als restant PGA in uw aanslag IB/PVV 2016.

Restant persoonsgebonden aftrek

Persoonsgebonden aftrekposten (hierna: PGA), zoals de scholingsuitgaven, zijn

aftrekbaar in het jaar waarin deze zijn betaald. Het restant PGA bestaat uit het bedrag aan persoonsgebonden aftrekposten in voorgaande jaren die u destijds niet kon verrekenen met uw inkomen over die jaren in box 1, 3 of 2.

Ik heb geconstateerd dat u voor het eerst een aangifte IB/PVV hebt ingediend in het jaar 2012. Hierna treft u een overzicht aan van uw saldo aan PGA en restant PGA per vastgestelde aanslag:

Belastingjaar

PGA

restant PGA

2012

€ 3.500

€ -

2013

(geen aangifte/aanslag)

2014

€ 8.441

€ -

2015

€ -

€ € 8.441*

2016

€ -

€ -

*Dit bedrag is vastgesteld met een verminderingsbeschikking van uw definitieve aanslag.

Uit de bovenstaande gegevens maak ik op dat in 2012 een bedrag van € 3.500 aan PGA is vastgesteld. Dit bedrag is door u vervolgens in latere jaren niet meer aangegeven als restant PGA. Het PGA uit 2014 is enkel als restant PGA in 2015 vermeld. Gezien u in alle hiervoor genoemde jaren geen inkomen hebt genoten, ben ik op basis van deze gegevens van mening dat uw totale restant PGA in 2016 dient te worden vastgesteld op (€ 3.500 + € 8.441 =) € 11.941.

Met de door u aangegeven saldi over de jaren 2010 t/m 2012 kan ik dan ook slechts deels rekening houden. Zoals mijn collega aan u heeft uitgelegd in haar brief van 20 april 2021, mag de inspecteur op grond van artikel 45aa Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 een belastingaanslag niet ambtshalve verminderen zodra er vijf jaren zijn verlopen na het einde van het kalenderjaar waarop de belastingaanslag betrekking heeft, tenzij er sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding. In het geval van langdurige ziekte kan daar sprake van zijn.

Op 6 juli 2021 is telefonisch met u besproken dat in uw geval van verschoonbare termijnoverschrijding geen sprake kan zijn aangezien u in de tijd tussen de definitieve aanslag en het verzoek de volgende handelingen en werkzaamheden heeft verricht:

2 april 2014: gegevens aangeleverd ten behoeve van het wijzigen van het rekeningnummer voor toeslagen

4 december 2015: bezwaar aangetekend tegen omzetbelasting naheffingsaanslag

29 juni 2016: aangifte 2015

27 februari 2017: aangifte IB/PVV 2016

25 juli 2017: aangifte IB/PVV 2012

25 juli 2017: nieuwe aangifte IB/PVV 2016

19 september 2017: brief verstuurd over een verblijfsvergunning

30 april 2018: aangifte IB/PVV 2017

30 augustus 2019: aangifte IB/PVV 2018

31 augustus 2019: aangifte IB/PVV 2019

28 november 2019: aangifte IB/PVV 2014

31 december 2020: nogmaals aangifte IB/PVV 2015

11 mei 2021: nieuwe aangifte IB/PVV 2016

Daarnaast heeft u in 2019 en 2020 werkzaamheden verricht.

Ik kan daarom enkel voor het jaar 2016 het restant PGA corrigeren. Een beoordeling of u in de jaren 2010 t/m 2012 meer recht had op PGA of restant PGA is de inspecteur niet toegestaan. Ik kom daarom deels aan uw bezwaar tegemoet en zal het restant PGA voor 2016 vaststellen op € 11.941.”

Oordeel van de Rechtbank

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten

Beslissing