Home

Gerechtshof Den Haag, 14-11-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:2259, BK-23/00163 t/m BK-23/00168 BK-23/00649 t/m BK-12/00651

Gerechtshof Den Haag, 14-11-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:2259, BK-23/00163 t/m BK-23/00168 BK-23/00649 t/m BK-12/00651

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
14 november 2023
Datum publicatie
4 januari 2024
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2023:2259
Zaaknummer
BK-23/00163 t/m BK-23/00168 BK-23/00649 t/m BK-12/00651
Relevante informatie
Art. 229 Gemw

Inhoudsindicatie

Artikel 229 Gemeentewet. Binnenhavengeld gemeente Leiden 2018 t/m 2020. De gemeente Leiden heeft belanghebbende door middel van een vergunning een vaste ligplaats in de Oude Rijn toegewezen. De Heffingsambtenaar heeft voor de vaste ligplaats terecht aanslagen binnenhavengeld opgelegd naar het basistarief. De woonboot is deels gelegen op (de ondergrond van het) water in eigendom van de gemeente.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummers BK-23/00163 tot en met BK-23/00168 en BK-23/00649 tot en met BK-23/00651

in het geding tussen:

(gemachtigde: S.V. Hendriksen)

en

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 5 januari 2023, nummers SGR 20/0105, SGR 20/7485 tot en met SGR 20/7488 en SGR 21/2943.

Procesverloop

1.1.

De Heffingsambtenaar heeft op grond van de Verordeningen op de heffing en invordering van binnenhavengeld 2018 (Verordening 2018), 2019 (Verordening 2019) en 2020 (Verordening 2020)1 aan belanghebbende de volgende aanslagen in de binnenhavengelden van de gemeente Leiden opgelegd:

Heffingstijdvak Dagtekening Bedrag

4e kwartaal 2018 19 november 2018 € 144,71

1e kwartaal 2019 22 januari 2019 € 148,63

2e kwartaal 2019 17 april 2019 € 148,63

3e kwartaal 2019 1 augustus 2019 € 148,63

4e kwartaal 2019 12 november 2019 € 148,63

1e kwartaal 2020 25 februari 2020 € 152,33

2e kwartaal 2020 28 mei 2020 € 152,33

3e kwartaal 2020 1 augustus 2020 € 152,33

4e kwartaal 2020 20 november 2020 € 152,33

1.2.

Belanghebbende heeft tegen de aanslagen bezwaar gemaakt. De Heffingsambtenaar heeft de bezwaren bij uitspraken op bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake hiervan is een griffierecht van € 49 geheven. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Hiervoor is een griffierecht geheven van € 136. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft op 15 juni 2023 nadere stukken ingediend.

1.5.

De eerste mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgevonden ter zitting van het Hof van 28 juni 2023. Partijen zijn daar verschenen. Belanghebbende en de Heffingsambtenaar hebben producties overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

1.6.

Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Het Hof heeft de Heffingsambtenaar verzocht om schriftelijk inlichtingen te verstrekken. Dat heeft de Heffingsambtenaar gedaan en daarop heeft belanghebbende schriftelijk gereageerd. Belanghebbende heeft op 21 september 2023 nadere stukken ingediend.

1.7.

De tweede mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2023. Partijen zijn daar verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Belanghebbende heeft als getuige [naam] meegebracht, die ter zitting door het Hof is gehoord. Van het horen is een proces-verbaal opgemaakt waarvan een afschrift bij deze uitspraak is gevoegd.

Feiten

2. De gemeente Leiden heeft belanghebbende door middel van een vergunning een vaste ligplaats toegewezen, plaatselijk bekend als [ligplaats] (de vaste ligplaats). De vaste ligplaats, die is bestemd voor het afmeren van een woonschip in de Oude Rijn, grenst aan een door de gemeente aan belanghebbende in gebruik gegeven perceel grond. Voor de vaste ligplaats heeft de Heffingsambtenaar aan belanghebbende de onder 1.1. vermelde aanslagen in de binnenhavengelden van de gemeente Leiden opgelegd.

Verordeningen

3.1.

In de Verordeningen 2018, 2019 en 2020 is onder meer het volgende bepaald2:

“Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

a. havengebied: het water binnen de grenzen van de gemeente, dat in eigendom, beheer of onderhoud is van de gemeente;

b. openbaar water: alle openbaar toegankelijke en bevaarbare - zij het mogelijk met restrictie - wateren binnen de gemeente Leiden met uitzondering van openbaar toegankelijke en bevaarbare wateren welke niet in gemeentelijk eigendom zijn3;

c. vaartuig: elk drijvend voorwerp, met inbegrip van een vaartuig zonder waterverplaatsing, dat wegens zijn drijfvermogen feitelijk wordt gebruikt, dan wel is bestemd voor het vervoer te water van personen of goederen4;

d. woonschip: elk vaartuig, dat uitsluitend of in hoofdzaak dient of kan dienen tot woon-, dag- of nachtverblijf van één of meer personen;

(…)

k/l/j5. tabel: de bij deze verordening behorende en daarvan deel uitmakende tarieven;

m/l/n6. vaste ligplaats: een, door middel van een vergunning, van gemeentewege aangewezen locatie in het openbaar water bestemd voor het afmeren van een vaartuig.

(…)

Artikel 2. Belastbaar feit

Onder de naam binnenhavengeld worden rechten geheven ter zake van het gebruik van het havengebied en ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten in verband met dat gebruik.

Artikel 3. Belastingplicht

Belastingplichtig is de eigenaar van het vaartuig, de reder, de schipper, de kapitein, degene aan wie het schip in gebruik is gegeven, of degene die als vertegenwoordiger voor één van dezen optreedt.

Artikel 4. Maatstaf van heffing

Het binnenhavengeld wordt geheven naar de maatstaven en de tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.

Artikel 5. Tarief

Het binnenhavengeld wordt geheven naar de tarieven, die zijn opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel, met inachtneming van daarin gegeven aanwijzingen en bijzondere bepalingen en van het bepaalde in artikel 6.

(…)

Artikel 10. Verschuldigdheid

1. (…).

2. Bij verlening van een vaste ligplaatsvergunning is het binnenhavengeld verschuldigd vanaf de 1e dag van de maand volgend op de verlening van de vergunning.

3.2.

In tot de Verordeningen 2018, 2019 en 2020 behorende Tarieventabel is onder meer het volgende bepaald:

Het binnenhavengeld bedraagt

(…) 7

2018 2019 2020

h

of

c voor vaartuigen welke uitsluitend of hoofdzakelijk als woning worden gebruikt of tot woning zijn bestemd per kwartaal of

gedeelte daarvan €144,71 148,33 152,33

verhoogd met

€14,25 14,61 15,00

voor elke meter welke het vaartuig langer is dan 15 meter

Oordeel van de Rechtbank

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten

Beslissing