Home

Gerechtshof Den Haag, 07-03-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:2934, BK-22/00481

Gerechtshof Den Haag, 07-03-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:2934, BK-22/00481

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
7 maart 2023
Datum publicatie
12 november 2024
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2023:2934
Formele relaties
Zaaknummer
BK-22/00481
Relevante informatie
Art. 6.1 Wet IB 2001, Art. 6.2 Wet IB 2001, Art. 6.2a Wet IB 2001, Art. 4:17 Awb, Art. 7:15 Awb

Inhoudsindicatie

Art. 6.1, 6.2 en 6.2a Wet IB 2001; Bpb; Art. 4:17 en 7:15 Awb. Vaststelling nog te verrekenen persoonsgebonden aftrek in volgende jaren. Omvang kosten bezwaarfase was met de motivering in de uitspraak op het bezwaarschrift voldoende bepaalbaar. Brief van belanghebbende kon niet worden aangemerkt als ingebrekestelling.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-22/00481

in het geding tussen:

(gemachtigde: T.G. van Laarhoven)

en

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 17 maart 2022, nummer SGR 21/2422.

Procesverloop

1.1.

Aan belanghebbende is met dagtekening 30 mei 2018 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2017 (de aanslag) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 2.009. Naar aanleiding van een door belanghebbende ingediende herziene aangifte IB/PVV 2017 heeft de Inspecteur op 11 mei 2020 een beschikking gewijzigde heffingsgrondslagen genomen en is bij gelijktijdig gegeven beschikking de te verrekenen persoonsgebonden aftrek uit andere jaren vastgesteld op € 14.750 en de nog te verrekenen persoonsgebonden aftrek in volgende jaren op nihil (de beschikking persoonsgebonden aftrek).

1.2.

Belanghebbende heeft tegen de beschikking persoonsgebonden aftrek bezwaar gemaakt en daarbij verzocht om toekenning van een proceskostenvergoeding.

1.3.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar (gedeeltelijk) toegewezen door de nog te verrekenen persoonsgebonden aftrek per eind 2017 vast te stellen op € 2.907 en heeft een proceskostenvergoeding toegekend.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 49. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een dwangsom afgewezen.

1.5.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 136. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 24 januari 2023. Belanghebbende is verschenen en de Inspecteur heeft deelgenomen aan de zitting via Microsoft Teams, waarbij sprake was van een rechtstreekse beeld- en geluidsverbinding met het Hof. Ter zitting zijn tevens behandeld het hoger beroep van belanghebbende voor het jaar 2016 met het kenmerk BK-22/00480 en het hoger beroep van een andere cliënt van de gemachtigde met het kenmerk BK-22/00479. Al hetgeen in de ene zaak is aangevoerd of overgelegd wordt, voor zover van belang, ook geacht in de andere zaak te zijn aangevoerd of overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.

Belanghebbende is geboren in India en heeft de Indiase nationaliteit.

2.2.

Belanghebbende heeft zich begin 2016 voor het collegejaar 2016-2017 ingeschreven bij de [Universiteit] voor de tweejarige master […] .

2.3.

Belanghebbende staat sinds 22 augustus 2016 op een adres in Nederland ingeschreven in de Basisregistratie Personen. Zij is op 1 september 2016 begonnen aan haar studie aan de [Universiteit] .

2.4.

Belanghebbende heeft in 2016 € 15.000 collegegeld voor het studiejaar 2016/2017 betaald.

2.5.

Belanghebbende heeft op 13 april 2018 aangifte IB/PVV voor het jaar 2017 (de aangifte 2017) gedaan en daarin een belastbaar inkomen uit werk en woning aangegeven van € 2.009. In de aangifte heeft belanghebbende geen scholingsuitgaven in aftrek gebracht.

2.6.

De Inspecteur heeft met dagtekening 30 mei 2018 aan belanghebbende een aanslag IB/PVV voor het jaar 2017 (de aanslag 2017) opgelegd conform de door belanghebbende ingediende aangifte 2017.

2.7.

Belanghebbende heeft met dagtekening 26 maart 2020 aangifte IB/PVV voor het jaar 2016 (de aangifte 2016) gedaan. In de aangifte 2016 is een bedrag van € 14.750 (na aftrek van het drempelbedrag) aan scholingsuitgaven in aftrek gebracht.

2.8.

Belanghebbende heeft, eveneens op 26 maart 2020, een herziene aangifte IB/PVV voor het jaar 2017 (de herziene aangifte 2017) ingediend en daarin een belastbaar inkomen uit werk en woning aangegeven van € 2.009. In de herziene aangifte is (na aftrek van het drempelbedrag) een bedrag van € 4.916 aan scholingsuitgaven in aftrek gebracht. In de herziene aangifte 2017 is verder melding gemaakt van een bedrag van € 14.750 nog te verrekenen persoonsgebonden aftrek uit voorgaande jaren (zie 2.7). Volgens de herziene aangifte 2017 bedraagt het restant nog te verrekenen persoonsgebonden aftrek per 31 december 2017 € 17.657 (€ 4.916 + € 14.750 -/- € 2.009).

2.9.

De Inspecteur heeft met dagtekening 11 mei 2020 een beschikking gewijzigde heffingsgrondslagen IB/PVV 2017 gegeven. Op deze beschikking staat vermeld dat de verschuldigde IB/PVV 2017 niet is gewijzigd, maar dat het verzamelinkomen opnieuw is vastgesteld. Op de beschikking staat verder het volgende vermeld:

“Persoonsgebonden aftrek

De te verrekenen persoonsgebonden aftrek uit andere jaren is € 14.750.

De nog te verrekenen persoonsgebonden aftrek in volgende jaren is € 0”

2.10.

Belanghebbende heeft op 8 mei 2020 bezwaar gemaakt tegen de beschikking van 11 mei 2020 en daarbij verzocht om toekenning van een proceskostenvergoeding.

2.11.

Bij brief van 20 mei 2020 wordt de uitspraaktermijn met zes weken verlengd.

2.12.

De Inspecteur heeft bij brief van 7 juli 2020 belanghebbende nadere informatie gevraagd omtrent de door haar in de aangifte 2016 begrepen scholingsuitgaven en daarbij onder meer een specificatie van het in aftrek gebrachte bedrag, een omschrijving van de kosten en betalingsbewijzen daarvan gevraagd. Belanghebbende heeft in reactie hierop informatie verstrekt.

2.13.

De Inspecteur heeft met dagtekening 16 oktober 2020 de aanslag IB/PVV 2016 (de aanslag 2016) vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil en daarbij de in de aangifte 2016 opgenomen aftrek scholingsuitgaven geweigerd. Het tegen de aanslag 2016 gemaakte bezwaar is door de Inspecteur afgewezen.

2.14.

Bij brief van 10 november 2020 heeft de Inspecteur een “vooraankondiging uitspraak op het bezwaarschrift” voor het jaar 2017 aan belanghebbende gestuurd, waarin het volgende staat vermeld:

“(…)

Beoordeling van uw bezwaar

In uw bezwaarschrift geeft u aan dat blijkens de aanslag begin 2017 de restant

persoonsgebonden aftrek (hierna: PGA) € 14.750 bedroeg. Op 26 maart 2020

dient u een nieuwe aangifte in waarin sprake is van zowel loon als PGA studiekosten. Per saldo leidt dit in 2017 tot een restant PGA ter hoogte van

€ 2.907. Derhalve verzoekt u, de eerdergenoemde € 14.750 in acht genomen, het

totaal restant PGA op € 17.657 vast te stellen.

Uit de mij ter beschikking staande gegevens blijkt dat in de definitieve aanslag

d.d. 30 mei 2018 slechts het loon van uw cliënte wordt vermeld, en er geen

rekening is gehouden met de PGA studiekosten. Om die reden heeft op 11 mei

2020 een herziening van de definitieve aanslag plaatsgevonden waarbij de

studiekosten die in 2017 zijn gemaakt in aanmerking zijn genomen, het

verzamelinkomen op nihil is vastgesteld en het restant PGA op € 14.750 conform

de ingediende aangifte van 26 maart 2020.

Mijns inziens is deze herziening en uw bezwaar niet juist. Namelijk, uw cliënte

heeft in 2017 loon genoten ter hoogte van € 2.009. De aftrekbare studiekosten

bedragen € 4.916 (€ 5.166 minus de drempel van € 250). Het restant PGA komt

derhalve neer op een bedrag van € 2.907. Het restant PGA waar u naar refereert

heeft betrekking op studiekosten die in 2016 door uw cliënte zijn gemaakt, welke

echter niet aftrekbaar zijn. De reden waarom de studiekosten die zien op 2016

niet aftrekbaar zijn, heb ik u reeds duidelijk gemaakt in mijn andere brief

"vooraankondiging uitspraak op het bezwaarschrift 2016" d.d. 11 november 2020.

In onderhavige situatie ben ik voornemens het restant PGA dat voortgewenteld

dient te worden naar 2018 te wijzigen naar € 2.907.

Voorgenomen beslissing op uw bezwaar

kostenvergoeding

Horen

“Vaststelling PGA

Beslissing op uw bezwaar

Verzoek om kostenvergoeding

Oordeel van de Rechtbank

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten

Beslissing