Home

Gerechtshof Den Haag, 21-03-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:622, BK-22/00578

Gerechtshof Den Haag, 21-03-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:622, BK-22/00578

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
21 maart 2023
Datum publicatie
15 mei 2023
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2023:622
Zaaknummer
BK-22/00578
Relevante informatie
Art. 22 WOZ, Art. 8:75 Awb

Inhoudsindicatie

Awb; 8:75 Awb; Bpb.

De redelijke termijn die geldt voor vergoeding van immateriële schade is ten onrechte verlengd in verband met de coronamaatregelen. Een op verzoek van de gemachtigde verleend uitstel voor hoorgesprekken ten aanzien van alle bij de gemeente lopende bezwaarprocedures van de gemachtigde is wel een bijzondere omstandigheid voor verlenging van de redelijke termijn. Voor de proceskostenvergoeding in beroep is door de Rechtbank terecht de waarde per punt toegepast die gold op het moment van het sluiten van het compromis tussen partijen.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-22/00578

in het geding tussen:

(gemachtigde: A. Oosters)

en

de Heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland, de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 27 mei 2022, nummer SGR 21/1109.

Procesverloop

1.1.

De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde op 1 januari 2019 (de waardepeildatum) van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats] (de woning), voor het kalenderjaar 2020 vastgesteld op € 756.000 (de beschikking). Met de beschikking zijn in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor het jaar 2020 opgelegde aanslag in de onroerendezaakbelastingen en de aanslag watersysteemheffing eigenaren (de aanslagen) van de gemeente [woonplaats] .

1.2.

De Heffingsambtenaar heeft het tegen de beschikking en de aanslagen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 49. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:

“De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- wijzigt de beschikking aldus dat de vastgestelde waarde wordt verminderd tot € 680.000;

- vermindert de aanslag onroerende-zaakbelastingen en de aanslag watersysteemheffing eigenaren dienovereenkomstig;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.748,26;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49 aan eiser te vergoeden.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 136. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 7 februari 2023. Partijen zijn verschenen. Ter zitting is tevens behandeld het hoger beroep van belanghebbende met het kenmerk BK-22/00600. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.

Belanghebbende is eigenaar van de woning. Belanghebbende heeft met dagtekening 24 maart 2020 bezwaar gemaakt tegen de voor de woning vastgestelde waarde als bedoeld onder 1.1. Met dagtekening 15 september 2020 heeft belanghebbende de gronden van het bezwaar aangevuld. In oktober 2020 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden. Met dagtekening 31 december 2020 heeft de Heffingsambtenaar uitspraak op het bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.

2.2.

In het tegen de uitspraak op bezwaar ingestelde beroep was in geschil de waarde van de woning en of belanghebbende recht had op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Partijen hebben ter zitting van de Rechtbank van 13 mei 2022 een compromis gesloten. In het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting bij de Rechtbank is ten aanzien van het compromis het volgende vastgelegd, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:

“Eiser en verweerder verklaren, al dan niet op vragen van de rechtbank, het volgende:

We hebben een compromis bereikt. De waarde moet worden bepaald op € 680.000.

Eiser heeft recht op een normale proceskostenvergoeding met een niet-inpandige taxatie

van twee uur. Voor de proceskostenvergoeding geldt 1 punt voor het bezwaarschrift, 1

punt voor het horen, 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de

zitting. In totaal dus 2 punten voor bezwaar en 2 punten voor beroep.”

Over de immateriële schadevergoeding hebben partijen geen compromis bereikt.

2.3.

De Rechtbank heeft op 27 mei 2022 in het openbaar uitspraak gedaan (zie onder 3). Een afschrift van deze uitspraak is op 30 mei 2022 aan partijen gezonden.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft – voor zover van belang in hoger beroep – geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:

“4. Partijen hebben ter zitting bij wijze van compromis overeenstemming bereikt over hetgeen hen aanvankelijk verdeeld hield en wel in die zin dat naar hun oordeel de waarde in het economische verkeer van de woning op de waardepeildatum nader moet worden vastgesteld op € 680.000. De rechtbank sluit zich hierbij aan.

5. Gelet op dit compromis, hetwelk recht doet aan alle in aanmerking te nemen feiten en omstandigheden, heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en zijn de vastgestelde waarde en aanslagen verminderd zoals hiervoor is vermeld.

6. Eiser heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Behoudens in geval van bijzondere omstandigheden wordt een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase in dit verband als redelijk beschouwd. Het bezwaarschrift is op 24 maart 2020 door verweerder ontvangen en verweerder heeft de uitspraak op bezwaar gedaan op 31 december 2020. De uitspraak van de rechtbank wordt op 27 mei 2022 gedaan, zodat de bezwaar- en beroepsfase meer dan twee jaar en twee maanden hebben geduurd. De rechtbank ziet aanleiding de redelijke termijn voor de beroepsfase te verlengen met vier maanden. Daarbij wijst de rechtbank op de maatregelen die met ingang van 16 maart 2020 zijn getroffen naar aanleiding van de uitbraak van het coronavirus. Daardoor hebben geen belastingzittingen plaatsgevonden van circa half maart 2020 tot half juni 2020. Daarna zijn de zittingen via Skype weer geleidelijk opgestart. Hierdoor heeft het langer geduurd om onderhavige zaak op zitting te krijgen.1 De redelijke termijn is aldus niet overschreden. Eiser heeft daarom geen recht op een vergoeding voor immateriële schade.

7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.620 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting met een waarde per punt van € 269, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 541 en een wegingsfactor 1). De rechtbank stelt daarnaast de vergoeding van de door eiser gemaakte taxatiekosten op grond van de Richtlijn vergoeding proceskosten taxaties vast op € 128,26 (2 uren à € 53 vermeerderd met 21% omzetbelasting). Het totale bedrag aan proceskosten dat dient te worden vergoed bedraagt derhalve € 1.748,26.”

1. Vgl. gerechtshof Den Haag 18 januari 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:53.

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten

Beslissing