Home

Gerechtshof Den Haag, 18-01-2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:1065, BK 22/1250 tot en met BK-22/1254

Gerechtshof Den Haag, 18-01-2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:1065, BK 22/1250 tot en met BK-22/1254

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
18 januari 2024
Datum publicatie
29 juli 2024
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2024:1065
Formele relaties
Zaaknummer
BK 22/1250 tot en met BK-22/1254
Relevante informatie
Art. 6 Wet MRB 1994, Art. 7 Wet MRB 1994, Art. 26 AWR

Inhoudsindicatie

Artt. 6 en 7 Wet MRB; tegen rekening motorrijtuigenbelasting staat geen bezwaar open; naheffingsaanslagen; het speelt geen rol of het juiste (brief/toezend)adres is gebruikt; overmacht; schorsing kenteken is tijdelijk; eenieder die houder is van een voertuig, is motorrijtuigenbelasting verschuldigd

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummers BK 22/1250 tot en met BK 22/1254

in het geding tussen:

en

(vertegenwoordigers: […] en […] )

op het hoger beroep van belanghebbende van 28 november 2022 tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 10 oktober 2022, nummers SGR 21/7709, SGR 21/7711, SGR 21/7712, SGR 21/7713 en SGR 21/7714.

Procesverloop

1.1.1.

Belanghebbende zijn vier naheffingsaanslagen in de motorrijtuigenbelasting (de naheffingsaanslagen) opgelegd over de volgende tijdvakken:

- 12 juli 2020 tot en met 11 oktober 2020 (aanslagnummer […] );

- 12 oktober 2020 tot en met 11 januari 2021 (aanslagnummer […] );

- 12 januari 2021 tot en met 11 april 2021 (aanslagnummer […] );

- 12 april 2021 tot en met 11 juli 2021 (aanslagnummer […] ).

1.1.2.

Tevens zijn belanghebbende bij beschikkingen (de boetebeschikkingen) boeten opgelegd en is over het tijdvak 12 juli 2021 tot en met 11 oktober 2021 (kenmerk […] ) een rekening motorrijtuigenbelasting (de rekening) verstuurd.

1.2.1.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslagen en de boetebeschikkingen gehandhaafd

1.2.2.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar tegen de rekening nietontvankelijk verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Inspecteur beroep ingesteld bij de

Rechtbank. Ter zake is € 49 griffierecht geheven. De beslissing van de Rechtbank luidt als volgt, waarbij belanghebbende is geduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:

”De rechtbank:

- verklaart het beroep met zaaknummer SGR 21/7714 niet-ontvankelijk;

- verklaart de beroepen met zaaknummers SGR 21/7709, SGR 21/7711, SGR 21/7712 en SGR 21/7713 voor zover gericht tegen de naheffingsaanslagen ongegrond;

- verklaart de beroepen SGR 21/7709, SGR 21/7711, SGR 21/7712 en SGR 21/7713 voor zover gericht tegen de boetebeschikkingen gegrond;

- vernietigt de bestreden uitspraken op bezwaar voor zover deze betrekking hebben op de boetebeschikkingen en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;

- matigt de boetebeschikkingen tot nihil;

- wijst het verzoek om schadevergoeding af;

- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 129,90;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49 aan eiser te vergoeden.”

1.4.

Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake is van belanghebbende € 136 aan griffierecht geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 7 december 2023, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.

Belanghebbende is vanaf 31 december 2009 houder van een motorrijtuig van het merk Volvo, type S80, met het kenteken [kenteken] (de auto). De datum van eerste toelating van de auto is 12 april 2007.

2.2.

De geldigheid van het kenteken van de auto stond geregistreerd als geschorst vanaf 6 februari 2015 tot en met 5 februari 2016.

2.3.

Van belanghebbende was in de periode 5 augustus 2014 tot en met 30 november 2020 geen woonadres bekend. In de periode van 7 mei 2015 tot en met 20 mei 2021 was wel een verplicht toezendadres, te weten het adres van de Penitentiaire inrichting te [plaats] , bekend. Aldaar is belanghebbende van 10 december 2014 tot en met 4 september 2018 ingesloten geweest.

2.4.

Op 30 november 2020 is van belanghebbende een briefadres, te weten [adres] te [woonplaats] , bekend geworden. Dit briefadres is op 26 januari 2021 in de administratie van de Inspecteur opgenomen. Het verplichte toezendadres bij de Penitentiaire inrichting is per 20 mei 2021 beëindigd. De Inspecteur heeft de rekening en de naheffingsaanslagen naar het briefadres [adres] te [woonplaats] gezonden.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft het navolgende overwogen, waarbij belanghebbende is geduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:

Beoordeling van het geschil

De rekening (SGR 21/7714)

8. Eiser heeft tegen de rekening bezwaar gemaakt. Op grond van artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen staat tegen een op grond van de belastingwet genomen besluit slechts beroep bij de bestuursrechter open als het gaat om een belastingaanslag, een voor bezwaar vatbare beschikking of de betaling (voldoening of afdracht) van belasting op aangifte. De rekening is echter slechts een betalingsherinnering voor de motorrijtuigenbelasting die eiser voor de auto moest betalen. Het is dus geen belastingaanslag. Er is ook geen wettelijke bepaling die de rekening aanmerkt als een voor bezwaar vatbare beschikking. Aangezien eiser de rekening destijds ook niet betaald heeft, is er ook geen voldoening van belasting geweest waartegen eiser bezwaar kon maken.

Bij uitspraak op bezwaar van 5 oktober 2021 heeft verweerder het bezwaar tegen de rekening dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.

De naheffingsaanslagen (SGR 21/7709, SGR 21/7711, SGR 21/7712 en SGR 21/7713)

9. Op grond van artikel 1, eerste lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet Mrb) wordt onder de naam motorrijtuigenbelasting een belasting geheven ter zake van het houden van een personenauto. Ingevolge artikel 6 van de Wet Mrb wordt de belasting voor een personenauto geheven van degene die bij de aanvang van een tijdvak het motorrijtuig houdt. Op grond van artikel 7, eerste lid, onder a, van de Wet Mrb is de houder van het motorrijtuig degene op wiens naam het motorrijtuig is gesteld in het kentekenregister.

10. Voor een auto waarvoor een kenteken is opgegeven wordt de belasting niet geheven over tijdvakken tijdens een voor dat motorvoertuig geldende schorsing als bedoeld in hoofdstuk IV, paragraaf 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW). Op grond van artikel 67, eerste lid, van de WVW wordt het kenteken op aanvraag van de eigenaar geschorst. De schorsing eindigt door verloop van het termijn vanaf het tijdstip waarop de schorsing is verleend.

11. Eenieder op wiens naam een motorrijtuig staat geregistreerd, is motorrijtuigenbelasting verschuldigd tenzij de eigenaar het kenteken heeft geschorst. Zolang eiser aldus als houder van de auto geregistreerd staat, bestaat voor eiser de verplichting om de schorsing van het kenteken te verlengen als hij geen motorrijtuigenbelasting wil betalen. Uit de stukken blijkt dat de auto van eiser van 6 februari 2015 tot en met 5 februari 2016 geregistreerd stond als geschorst, daarna was geen sprake meer van schorsing. Vanaf 6 februari 2016 is dus weer motorrijtuigenbelasting verschuldigd.

12. De motorrijtuigenbelasting moet op grond van artikel 14 van de Wet Mrb worden voldaan op aangifte. Als service zendt de Belastingdienst een rekening, al dan niet vergezeld van een acceptgirokaart. De rekening vormt slechts een mededeling aan belanghebbende van de omvang van de verschuldigde belasting volgens de door eiser gedane aangifte. De heffingswijze brengt mee dat eiser zelf verantwoordelijk blijft voor de tijdige voldoening van de op aangifte verschuldigde belasting, ook indien hij, zoals hij stelt, geen rekening heeft ontvangen. De naheffingsaanslagen met dagtekening 12 juli 2021 zijn naar het briefadres van eiser en daarmee naar het juiste adres verzonden.

13. Eiser heeft ter zitting nog gesteld dat hij in de veronderstelling verkeerde dat het kenteken was geschorst, omdat een schorsing van het motorrijtuig voor onbepaalde tijd doorloopt. Eiser miskent daarmee echter dat een schorsing slechts voor een bepaalde periode geldt. Het is de eigen verantwoordelijkheid van de houder van het motorrijtuig om het na afloop van die periode (indien gewenst) opnieuw te schorsen. De door verweerder gestelde schorsingsperiode wordt ondersteund door de uitdraai met informatie van de RDW die bij het verweerschrift is gevoegd. Eiser heeft geen stukken overgelegd noch anderszins aannemelijk gemaakt dat het kenteken ook in enige periode waarop de naheffingsaanslagen betrekking hebben geregistreerd stond als geschorst.

14. Nu niet aannemelijk is geworden dat de geldigheid van het kentekenbewijs van de auto onafgebroken was geschorst en vaststaat dat de verschuldigde belasting niet is betaald, zijn de naheffingsaanslagen terecht aan eiser opgelegd.

De boetebeschikkingen

15. Verweerder heeft zich in beroep nader op het standpunt gesteld dat dat de boetes moeten worden gematigd tot nihil. De rechtbank ziet geen aanleiding verweerder hierin niet te volgen. Gelet op het voorgaande dienen de beroepen, voor zover gericht tegen de boetebeschikkingen, gegrond te worden verklaard.

Schadevergoeding

16. Eiser heeft verzocht om een vergoeding van materiële schade. Eiser heeft echter niet onderbouwd waar zijn schade uit bestaat, zodat niet beoordeeld kan worden of sprake is van schade die op grond van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank wijst daarom het verzoek af.

Proceskosten

17. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) vastgesteld op € 29,90 aan reiskosten. Eiser heeft voorts verzocht om vergoeding van verletkosten tot een bedrag van € 1.425 (15 uur à € 95) wegens de door hem aan de zaak bestede tijd. De omvang van de vergoeding voor verletkosten wordt echter bepaald door de duur van het tijdverzuim in verband met het bijwonen van de zitting en de reistijd van en naar de zitting; overige bestede tijd komt niet voor vergoeding in aanmerking. Nu eiser ook het door hem gestelde uurtarief (dat overigens ook het ingevolge het Besluit maximaal te vergoeden bedrag van € 89 per uur overschrijdt) niet heeft onderbouwd, zal de rechtbank de verletkosten op grond van het Besluit bepalen op € 100 (twee uur à € 50). De overige door eiser opgevoerde kosten zijn geen kosten die op grond van het Besluit voor vergoeding in aanmerking komen.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten

Beslissing