Home

Gerechtshof Den Haag, 25-06-2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:1381, BK-23/662

Gerechtshof Den Haag, 25-06-2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:1381, BK-23/662

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
25 juni 2024
Datum publicatie
19 augustus 2024
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2024:1381
Formele relaties
Zaaknummer
BK-23/662
Relevante informatie
Art. 3.54 Wet IB 2001, Art. 27e AWR, Art. 25 AWR

Inhoudsindicatie

Artikel 3.54, lid 5, letter b, Wet IB 2001. Vrijval herinvesteringsreserve. Belanghebbende maakt aannemelijk dat de investering door bijzondere omstandigheden (de weigering van de gemeente om een vergunning af te geven) is vertraagd en dat aan de investering een begin van uitvoering is gegeven (door een getekende aannemingsovereenkomst). Geen afboeking herinvesteringsreserve, omdat belanghebbende niet aannemelijk maakt dat kosten gemaakt zijn voor bedrijfsmiddelen. Kosten die betrekking hebben op 2015 komen in 2014 niet in aftrek van de winst. Kosten die betrekking hebben op 2014, maar die zijn betaald in 2015 komen in 2014 wel in aftrek op de winst. Geen hogere immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Geen vergoeding voor kosten rechtsbijstand die niet dienen ter voorbereiding van proceshandelingen.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-23/662

in het geding tussen:

en

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 30 mei 2023, nummer SGR 22/1091.

Procesverloop

1.1.

De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2014 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 314.904 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 16.528 (de aanslag). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is € 11.115 belastingrente in rekening gebracht (de rentebeschikking).

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag en de rentebeschikking.

1.3.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep is een griffierecht geheven van € 50. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:

“De rechtbank:

- verklaart het beroep ongegrond;

- veroordeelt verweerder tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van
€ 4.500;

- draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht van € 50 aan hem te vergoeden.”

1.5.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van het hoger beroep is van belanghebbende een griffierecht geheven van € 136. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een nader stuk ingediend, ingekomen bij het Hof op 29 maart 2024. De Inspecteur heeft op 10 april 2014 gereageerd op het nader stuk van belanghebbende.

1.6.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het Hof van 16 april 2024. Partijen zijn verschenen. Belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd. Gelijktijdig met de behandeling van de zaak heeft de behandeling van de zaak geregistreerd onder nummer BK-23/663 ten name van [A] plaatsgevonden. Van het verhandelde ter zitting is één proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.

Belanghebbende is samen met zijn broer, [A] (de broer), vennoot in de vennootschap onder firma [naam VOF] . Voor de toepassing van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) is [naam VOF] transparant. Belanghebbende en zijn broer zijn elk gerechtigd tot 50% van de resultaten van de [naam VOF] .

2.2.

[naam VOF] dreef tot 2010 een tuinbouwbedrijf. In 2010 is een gedeelte van de grond van het tuinbouwbedrijf verkocht aan de [gemeente] . Ter zake van de met de verkoop behaalde winst is een herinvesteringsreserve gevormd van
€ 1.175.745. Belanghebbendes aandeel in de herinvesteringsreserve per 31 december 2014 is € 91.500.

2.3.

Op 21 september 2014 heeft [naam VOF] het [naam winkelformule] geopend, een door belanghebbende en zijn broer ontwikkelde winkelformule waarmee onder andere zelf geteelde groente en fruit wordt verkocht. Hiervoor heeft [naam VOF] in 2013 een pand aan het [adres] te [woonplaats] gekocht.

2.4.

Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV 2014 een inkomen uit werk en woning van € 66.913 aangegeven (de aangifte IB/PVV 2014).

2.5.

Uit de aangifte IB/PVV 2014 blijkt dat de herinvesteringsreserve in 2014 met
€ 992.745 is afgenomen tot € 183.000. Het aandeel van belanghebbende in de afname van de herinvesteringsreserve bedroeg € 496.372 (50%).

2.6.

Volgens belanghebbende is de afname van de herinvesteringsreserve van € 992.745 voor een bedrag van € 841.413 afgeboekt op door de [naam VOF] gekochte activa (aandeel belanghebbende € 420.706). Het resterende bedrag van € 151.332 is volgens belanghebbende vrijgevallen en in de aangifte IB/PVV 2014 als belaste winst uit onderneming verantwoord (aandeel belanghebbende € 75.676).

2.7.

Uit onderzoek door de Inspecteur is gebleken dat de herinvesteringsreserve als volgt is aangewend:

Bouw bedrijfsschuur (reservering)

€ 44.000

Voorbereidingswerk [belanghebbende]

€ 267.810

Sprinter/Mercedes

€ 29.250

Kleine kosten 2014

€ 2.123

Training kaaspersoneel (reservering)

€ 4.000

Kosten 2014

€ 59.015

Kosten 2014

-/- € 8.000

Kosten 2015

€ 4.218

Kosten 2015

€ 64.774

€ 120.007

Totaal

€ 467.190

2.8.1.

Bij het opleggen van de aanslag heeft de Inspecteur de hiervoor onder 2.7 genoemde aanwendingen van de herinvesteringsreserve niet geaccepteerd. Wel heeft hij de posten Kleine kosten (€ 2.123) en Kosten 2014 (€ 59.015 en -/- € 8.000) bij belanghebbende voor 50% als kosten in aftrek toegelaten.

2.8.2.

Voorts is de Inspecteur bij het opleggen van de aanslag afgeweken van de aangifte IB/PVV 2014, omdat volgens de Inspecteur belanghebbendes 50% aandeel in de vrijval van de herinvesteringsreserve van € 151.332 daarin niet juist was verwerkt en heeft hij het saldo van de herinvesteringsreserve van € 183.000 per 31 december 2014 laten vrijvallen.

2.8.3.

De hiervoor onder 2.8.1 en 2.8.2 genoemde correcties resulteerden voor belanghebbende in de volgende correcties op het door hem aangegeven inkomen uit werk en woning:

Omschrijving

100%

Correctie belangheb-bende (50%)

Correcties herinvesteringsreserve

Bouw bedrijfsschuur (reservering)

€ 44.000

€ 22.000

Voorbereidingswerk blh.

€ 267.810

€ 133.905

Sprinter/Mercedes

€ 29.250

€ 14.625

Kleine kosten 2014

€ 2.123

€ 1.062

Training kaaspers. (reservering)

€ 4.000

€ 2.000

Kosten 2014

€ 59.015

Kosten 2014

-/- € 8.000

Kosten 2015

€ 4.218

Kosten 2015

€ 64.774

€ 120.007

€ 60.004

Belaste vrijval HIR

€ 151.332

€ 75.666

Vrijval HIR per 31/12/2014

€ 183.000

€ 91.500

Sub-totaal

€ 801.522

€ 400.761

Meer kostenaftrek

Kosten 2014

-/- € 59.015

Kosten 2014

€ 8.000

Kleine kosten 2014

-/- € 2.123

-/- € 53.138

-/- € 26.569

Totaal correcties

€ 748.384

€ 374.192

Niet-gerealiseerde zelfstandigenaftrek 2013

-/- € 9.484

Hogere MKB-winstvrijstelling

-/- € 51.060

Winstcorrectie

€ 313.648

Box 1-inkomen volgens aangifte IP/PVV 2014

€ 66.913

Gecorrigeerd Box 1 inkomen

€ 380.561

Onverrekend verlies 2013

-/- € 65.657

Belastbaar inkomen Box 1

€ 314.904

2.9.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de aanwending van de herinvesteringsreserve voor de aanschaf van de Sprinter/Mercedes geaccepteerd voor een bedrag van € 25.250 (aandeel belanghebbende € 12.625), de aanslag dienovereenkomstig verminderd en de rentebeschikking dienovereenkomstig gewijzigd.

2.10.

Tot de gedingstukken behoort een document dat, voor zover van belang, de volgende inhoud bevat:

Project

Het leveren en monteren van 2 stuks:

Klassieke schuur

Afmeting van dit object is:

8000x6000 mm

Houtsoort:

Geschaafd Lariks/Douglas en fijnbezaagd Eiken

De levering en montage van de schuren staat gepland voor oktober 2014. Definitieve afstemming van de werkzaamheden zal plaatsvinden door (…). Hij is te bereiken via zijn mail [e-mail adres] of zijn mobiele nummer [mobiel nummer].

De voornoemde levering en montage van de beide schuren wordt uitgevoerd voor de totaalprijs van € 88.000,00 exclusief 21% BTW.

Betalingscondities

: 30 % bij opdracht, 50 % bij start werkzaamheden en 20 % bij oplevering.

Algemene voorwaarden

: Op al onze leveringen en diensten zijn de algemene voorwaarden van [B B.V.] d.d. 1 mei 2010 van toepassing. Een exemplaar van de algemene voorwaarden is bij de offerte aan u verstrekt. De algemene voorwaarden zijn tevens gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel te […] onder nummer […] .

ALDUS OVEREENGEKOMEN EN IN TWEEVOUD GETEKEND.

Te [plaats]

Te [plaats]

d.d.

d.d. 29 augustus 2014

Opdrachtgever

Opdrachtnemer

[Handtekening belanghebbende]

[Handtekening opdrachtnemer]”

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:

“Herinvesteringsreserve

11. Artikel 3.54, eerste en vijfde lid van de Wet IB 2001 luiden als volgt:

“1. Indien bij vervreemding van een bedrijfsmiddel de opbrengst de boekwaarde van het bedrijfsmiddel overtreft, kan bij het bepalen van de in het kalenderjaar genoten winst het verschil gereserveerd worden en blijven tot vermindering van de in aanmerking te nemen aanschaffings- of voortbrengingskosten van bedrijfsmiddelen die in het jaar van vervreemding of in de daarop volgende drie jaren worden aangeschaft of voortgebracht, indien en zolang het voornemen tot herinvestering van de opbrengst bestaat (herinvesteringsreserve).

(…)

5. Een herinvesteringsreserve wordt uiterlijk in het derde jaar na het jaar waarin de reserve is ontstaan, in de winst opgenomen, behalve voorzover:

a. in verband met de aard van de aan te schaffen of voort te brengen bedrijfsmiddelen een langer tijdvak is vereist of

b. de aanschaffing of voortbrenging, mits daaraan een begin van uitvoering is gegeven, door bijzondere omstandigheden is vertraagd.”

12. Op eiser rust de bewijslast aannemelijk te maken dat is voldaan aan de vereisten voor toepassing van de herinvesteringsreserve. De rechtbank is van oordeel dat eiser ter zake van de nog in geschil zijnde kosten niet in die bewijslast is geslaagd. Wat betreft de kosten voor eigen arbeid, de kosten ten behoeve van de verswinkel, de kleine kosten en de kosten voor de training van kaaspersoneel heeft eiser, tegenover de betwisting door verweerder, niet aannemelijk gemaakt dat deze kosten kunnen worden aangemerkt als aanschaffings- of voortbrengingskosten van een bedrijfsmiddel. Reeds daarom kan de herinvesteringsreserve niet voor deze doeleinden aangewend worden.

(…)

14. Volgens eiser mag de herinvesteringsreserve benut worden voor de kosten van de bouw van de schuur omdat de voortbrenging daarvan door bijzondere omstandigheden is vertraagd. Daartoe is op grond van artikel 3.54, vijfde lid, onderdeel b, van de Wet IB 2001 vereist dat een begin van uitvoering is gegeven aan de voortbrenging of aanschaf van de schuur. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hier sprake van is. De door eiser overgelegde stukken van [B B.V.] , die door eiser ter zitting zijn aangeduid als offerte voor de bouw van twee schuren, zijn daartoe onvoldoende. Immers, de concrete bouw van de schuur was nog niet aangevangen en dit was ook niet mogelijk omdat na uitgebreide correspondentie met de gemeente pas in 2022 duidelijk werd dat de bouw zou worden toegestaan. Reeds daarom kan het betoog van eiser niet slagen.

15. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat de kosten ten behoeve van de verswinkel, zo die niet kunnen worden afgeboekt op de herinvesteringsreserve, als algemene kosten aftrekbaar zijn. Eiser, op wie ook te dezen de bewijslast rust, heeft die stelling, tegenover wederom de betwisting door verweerder, namelijk niet aannemelijk gemaakt. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de aard en de omvang van de gestelde kosten alsmede de periode waarop die kosten betrekking hebben niet althans onvoldoende duidelijk blijken uit de gedingstukken. Het had op de weg van eiser gelegen de kosten die volgens hem als algemene kosten in aanmerking kunnen worden genomen te onderbouwen met objectieve gegevens, zoals facturen.

(…)

Belastingrente

17. Eiser heeft niet (concreet) gesteld en het is de rechtbank ook niet gebleken dat de rentebeschikking is vastgesteld in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht. Dat de lange duur van onderhavige procedure, zoals eiser stelt, aan verweerder te wijten is, vormt geen grond voor een matiging van de belastingrente. Daarbij merkt de rechtbank op dat, zoals verweerder ook in zijn verweerschrift heeft toegelicht, de (lange) duur van de bezwaarfase op de hoogte van de belastingrente geen invloed heeft aangezien de belastingrente reeds daarvóór bij de aanslag (van 2 maart 2017) is vastgesteld.

Conclusie

18. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

Immateriële schade

19. De klachten van eiser over de lange duur van de procedure vat de rechtbank op als verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden, moet worden aangesloten bij de uitgangspunten die zijn neergelegd in het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2005.[1] Behoudens in geval van bijzondere omstandigheden wordt een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase in dit verband als redelijk beschouwd. Hiervan komt een half jaar toe aan de bezwaarfase.

20. Het bezwaarschrift is door verweerder ontvangen op 23 maart 2017 en de uitspraak op bezwaar is van 20 januari 2022. Deze uitspraak van de rechtbank is gedaan op 30 mei 2023, zodat tussen het bezwaar en de rechtbankuitspraak een periode van zes jaar, twee maanden en zeven dagen is verstreken. De redelijke termijn is dan ook overschreden met vier jaar, twee maanden en zeven dagen. Dit betekent dat eiser recht heeft op een vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 4.500 (€ 500 per half jaar overschrijding). De overschrijding van de redelijke termijn dient volledig te worden toegerekend aan de bezwaarfase. Verweerder dient daarom het bedrag van € 4.500 aan eiser te vergoeden.

Proceskosten

21. Eiser heeft verzocht om vergoeding van gemaakte proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. In artikel 1, onderdeel a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) en de bijlage bij het Bpb is limitatief opgesomd welke proceshandelingen in dat verband voor vergoeding in aanmerking komen. Dat de rechtsbijstandverlener van eiser een van die proceshandelingen heeft verricht, is de rechtbank niet gebleken. Eiser heeft zelf het beroepschrift ingediend en heeft zich ter zitting niet door de rechtsbijstandverlener laten bijstaan. De werkzaamheden van de rechtsbijstandverlener teneinde onderhavige zaak met verweerder te schikken kunnen niet worden aangemerkt als een proceshandeling die voor vergoeding in aanmerking komt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat dan ook geen aanleiding. Wegens de overschrijding van de redelijke termijn dient wel het geheven griffierecht van € 50 te worden vergoed.

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten en griffierecht

Beslissing