Home

Gerechtshof Den Haag, 07-08-2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:1492, BK-23/713

Gerechtshof Den Haag, 07-08-2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:1492, BK-23/713

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
7 augustus 2024
Datum publicatie
7 oktober 2024
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2024:1492
Zaaknummer
BK-23/713
Relevante informatie
Art. 9 BPM, Art. 10 BPM, Art. 8 Uitv.reg. BPM

Inhoudsindicatie

Naheffingsaanslag bpm. Art. 9 Wet bpm. Art. 10, leden 1, 2 en 8, Wet bpm. Geen waardevermindering in verband met schade en USA-specificaties. Belanghebbende mag switchen naar de koerslijstmethode. Netto catalogusprijs.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-23/713

in het geding tussen:

(gemachtigde: S.M. Bothof)

en

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 26 juni 2023, nummer SGR 22/2780.

Procesverloop

1.1.

Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) opgelegd van € 21.446 (de naheffingsaanslag), bij gelijktijdige beschikking is € 1 belastingrente in rekening gebracht (de beschikking belastingrente).

1.2.

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag in stand gelaten.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake hiervan is € 548 griffierecht geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 26 juni 2024. De Inspecteur is verschenen en de gemachtigde van belanghebbende heeft deelgenomen aan de zitting via MS Teams, waarbij sprake was van een rechtstreekse beeld- en geluidsverbinding met het Hof. Van het verhandelde ter zitting is een procesverbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.

Belanghebbende heeft op aangifte een bedrag van € 3.606 aan bpm voldaan ter zake van de registratie van een Audi RS3 (de auto). De datum van eerste toelating is 28 februari 2018.

2.2.

In de aangifte bpm is de te betalen belasting berekend op basis van een taxatierapport van [naam taxateur] (het taxatierapport). In het taxatierapport van 1 oktober 2020 is de historische nieuwprijs van de auto vastgesteld op € 131.037 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 35.974. Hierop heeft de taxateur € 26.216 (72% van € 36.411) in mindering gebracht in verband met schade aan de auto en € 1.799 voor overige waardeverminderende factoren. De handelsinkoopwaarde van de auto in beschadigde staat is bepaald op € 7.959.

2.3.

Naar aanleiding van de aangifte bpm heeft de Dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ) in opdracht van de Inspecteur belanghebbende verzocht de auto te tonen voor een hertaxatie. Belanghebbende heeft de auto op 23 november 2020 aan DRZ getoond. De bevindingen van DRZ zijn neergelegd in een rapport (rapport van DRZ), verzonden op 30 november 2020. DRZ heeft de historische nieuwprijs van de auto vastgesteld op € 96.129 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 45.878 (AutotelexPro). DRZ heeft geen aftrek wegens schade toegepast. In het rapport staat onder meer:

“Onze bevindingen naar aanleiding van dit onderzoek zijn:

De CO₂ opgave in Autotelex Pro wijkt af van de CO₂ opgave van het aangegeven voertuig.

Alle opgegeven schadeposities zijn niet aangetroffen of kunnen als gebruikersschade worden aangemerkt. Hierdoor wordt er geen waardevermindering aan het voertuig toegekend.

* (Bij gebruikersschade is er rekening gehouden met de leeftijd en de kilometerstand van het voertuig)

Extra opmerkingen taxateur

Net voertuig met gebruikers schade steenslag en er wordt motorschade opgegeven voertuig is rijdend naar DRZ gekomen en geen rare geluiden waargenomen.

2.4.

De Inspecteur is bij het opleggen van de naheffingsaanslag uitgegaan van de handelsinkoopwaarde zoals vastgesteld door DRZ, een afschrijving van 57,831% op basis van de forfaitaire tabel en een extra leeftijdskorting van € 3.297.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft als volgt geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:

Onafhankelijkheid en deskundigheid hertaxateur DRZ

7. Eiseres heeft aangevoerd dat de taxateur van DRZ geen erkend taxateur is en niet staat ingeschreven in enig erkend register, niet onafhankelijk en niet onpartijdig is en niet beschikt over de vereiste kwalificaties en professionele competenties. Verweerder had zich volgens eiseres moeten wenden tot een onafhankelijk expert. Omdat hij dit heeft nagelaten heeft hij onzorgvuldig en met vooringenomenheid gehandeld. Eiseres stelt dat verweerder aldus misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid tot naheffing.

8. Het staat verweerder vrij om een deskundige naar eigen keuze in te schakelen. Het bepaalde in artikel 8, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 staat daar niet aan in de weg, omdat dit betrekking heeft op de door de belastingplichtige in te schakelen taxateur. In het kader van deze procedure beschouwt de rechtbank de taxateur van DRZ als een partijdeskundige, omdat hij door verweerder is aangezocht om een oordeel te geven over de waarde van de auto. De rechtbank heeft, afgaande op de inhoud van het DRZ-rapport en de daarop gegeven toelichting, geen reden aan de deskundigheid of de onafhankelijkheid van de (her)taxateur te twijfelen. Eiseres heeft haar stelling dat sprake is van vooringenomenheid, schending van het zorgvuldigheidsbeginsel en misbruik van bevoegdheden verder niet dan wel onvoldoende geconcretiseerd.

Schade

9. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat, naar zij stelt, de auto ten tijde van de aangifte dan wel ten tijde van de registratie meer dan normale gebruiksschade had. Daarin is zij niet geslaagd. Eiseres heeft daarvoor onder meer verwezen naar het taxatierapport. De rechtbank kan uit de bij het taxatierapport gevoegde foto’s evenwel niet afleiden dat er sprake is van schade.

10. Eiseres heeft verder aangevoerd dat binnen de branche beleid is ontwikkeld over het onderscheid tussen normale gebruikssporen en echte schade en dat één of meer van de volgens dat beleid geldende schade zich voordoet bij de auto. Verweerder noch DRZ is echter gebonden aan beleid dat binnen de branche zou zijn ontwikkeld. In de verwijzing naar dat beleid ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding voor de conclusie dat verweerder of DRZ te weinig schade in aanmerking heeft genomen. Overigens heeft eiseres ook niet geconcretiseerd welke schade volgens haar dan ten onrechte als normale gebruikssporen is aangemerkt.

Overige waardeverminderende omstandigheden

11. Ter zitting heeft eiseres nog gesteld dat conform het taxatierapport in ieder geval een waardevermindering van 5% in aanmerking moet worden genomen vanwege de USA-specificaties. Volgens eiseres is de auto minder waard dan de referentieauto van de koerslijst, onder meer doordat in de Verenigde Staten de CO2-uitstoot wordt gemeten door middel van de Scandinavische methode. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres met haar enkele stelling niet aannemelijk gemaakt dat en tot welk bedrag er een waardedrukkend effect uitgaat van de USA-specificaties. Het in het taxatierapport vermelde percentage van 5% is verder ook niet gespecificeerd.

Historische nieuwprijs

12. Voor gebruikte personenauto’s geldt dat het volgens artikel 10, eerste lid, van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 (Wet BPM) bij die auto behorende bedrag aan belasting, bedoeld in artikel 9, leden 1 en 2, van de Wet BPM wordt berekend met inachtneming van een vermindering. De vermindering als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Wet BPM (de procentuele afschrijving), heeft tot doel om bij de heffing van Bpm ter zake van gebruikte personenauto’s rekening te houden met de (bij benadering) reële waardedaling van de auto. De wetgever heeft voorzien in drie methoden waaruit - met inachtneming van bepaalde voorwaarden - kan worden gekozen om die reële waardedaling aannemelijk te maken. Eén methode is het vaststellen van de handelsinkoopwaarde op basis van een in de handel algemeen toegepaste koerslijst voor de inkoop van gebruikte motorvoertuigen door wederverkopers in Nederland. Van gebruikte auto’s, met een merk en een type dat door de fabrikant op de Nederlandse markt in de handel is gebracht, kan op basis van de koerslijst de handelsinkoopwaarde worden vastgesteld. Door deze waarde af te zetten tegen de historische nieuwprijs van de gebruikte auto (dit is de prijs die in Nederland ten tijde van de eerste toelating op de weg van de auto zou moeten zijn betaald door de consument voor de auto in nieuwstaat), wordt de procentuele afschrijving berekend.

13. Voor de auto is geen Nederlandse catalogusprijs door de fabrikant of importeur publiekelijk bekendgemaakt. Desondanks is tussen partijen kennelijk niet in geschil dat voor de vaststelling van de procentuele afschrijving kan worden gekeken naar de handelsinkoopwaarde op een koerslijst van een wel in Nederland in handel gebrachte auto van hetzelfde merk, die voor wat betreft de technische uitvoering vrijwel gelijk is aan de auto (de referentieauto).

14. Tussen partijen is in geschil of voor de vaststelling van de procentuele afschrijving de handelsinkoopwaarde moet worden afgezet tegen de historische nieuwprijs van de auto of tegen de historische nieuwprijs van de referentieauto. De historische nieuwprijs van een auto wordt bepaald door de ten tijde van de eerste toelating op de weg geldende netto catalogusprijs (van de auto met de daarop aangebrachte accessoires), te vermeerderen met de verschuldigde BTW en met de ten tijde van de eerste toelating verschuldigde Bpm. Omdat de auto niet in Nederland in de handel is gebracht, staat niet vast wat de (Nederlandse) netto catalogusprijs van de auto is geweest. Eiseres is uitgegaan van de netto catalogusprijs van de referentieauto. Zij stelt dat voor de vaststelling van de procentuele afschrijving de historische nieuwprijs moet worden bepaald op de netto catalogusprijs van de referentieauto, vermeerderd met de BTW en de Bpm, vastgesteld op basis van een CO2-uitstoot van de auto van 268 gr/km. Verweerder stelt dat als eiseres kiest voor deze methode om vast te stellen wat het afschrijvingspercentage, dat dan moet worden aangesloten bij de historische nieuwprijs van de referentieauto, dus met inachtneming van de voor de referentieauto verschuldigde Bpm.

15. Om het juiste afschrijvingspercentage te kunnen vaststellen, moet zowel de catalogusprijs als de handelsinkoopwaarde betrekking hebben op dezelfde referentieauto (zie HR 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:640, r.o. 3.3.4). Het gaat daarbij om de catalogusprijs inclusief Bpm (en dus de historische nieuwprijs) van die referentieauto.[1]

Het betoog van eiseres, dat ter bepaling van de historische nieuwprijs moet worden uitgegaan van de historische bruto Bpm van de auto zelf, wordt verworpen.

16. Het gelijk wat betreft de historische nieuwprijs is dan ook aan verweerder.

Belastingrente

17. Eiseres heeft geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Dat in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht rente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken.

Slotsom

18. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.

19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

(…)

[1] Vgl. ECLI:NL:GHARL:2023:665.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten en griffierecht

Beslissing