Gerechtshof Den Haag, 07-08-2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:1659, BK-23/705
Gerechtshof Den Haag, 07-08-2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:1659, BK-23/705
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 7 augustus 2024
- Datum publicatie
- 24 oktober 2024
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2023:11435, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- BK-23/705
- Relevante informatie
- Art. 9 BPM, Art. 10 BPM
Inhoudsindicatie
Naheffingsaanslag bpm. Art. 9 Wet Bpm. Art. 10, leden 1, 2 en 8, Wet Bpm. Netto catalogusprijs. Geen van beide partijen heeft onderbouwd welk effect, laat staan hoe groot dit is, het grotere vermogen heeft op de netto catalogusprijs van de auto.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-23/705
in het geding tussen:
(gemachtigde: S.M. Bothof)
en
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 26 juni 2023, nummer SGR 22/3596.
Procesverloop
Belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) opgelegd van € 6.033 (de naheffingsaanslag).
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep is van belanghebbende een griffierecht geheven van € 184. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van het hoger beroep is van belanghebbende een griffierecht van € 274 geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft nadere stukken ingediend, ingekomen bij het Hof op 24 juni 2024.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 26 juni 2024. De gemachtigde van belanghebbende heeft aan de zitting deelgenomen via MS Teams, waarbij sprake is van een rechtstreekse beeld- en geluidverbinding met het Hof. De Inspecteur is fysiek verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een procesverbaal opgemaakt.
Feiten
Belanghebbende heeft op zijn aangifte van 27 augustus 2021 een bedrag van € 4.631 aan bpm voldaan ter zake van de registratie van een Ford Mustang Fastback 5.0 GT (de auto). De datum van eerste toelating van de auto is 14 juni 2016.
In de aangifte bpm is de te betalen belasting berekend op basis van een taxatierapport van [naam taxateur] B.V. Daarin is uitgegaan van een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 17.219. Hierop heeft de taxateur een bedrag van € 9.879 in verband met schade aan de auto in mindering gebracht. Hierdoor is de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat bepaald op € 7.340.
De Inspecteur heeft een bedrag van € 6.033 aan bpm nageheven. Bij de vaststelling van de verschuldigde bpm is de Inspecteur uitgegaan van een (historische) bruto bpm van € 70.489 (CO2-uitstoot van 294 gr/km), een historische nieuwprijs van € 111.600 en een handelsinkoopwaarde van € 16.887.
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft als volgt geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
“Waardevermindering wegens schade/afwijkende USA specificaties
5. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat een bedrag van in totaal € 9.879 als
meer dan normale gebruiksschade op de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van
de auto in mindering moet worden gebracht. Eiser heeft in zijn beroepschrift vermeld dat
ook een bedrag van € 2.000 voor het vervangen van de koplampen in mindering moet
worden gebracht op de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat. De auto is immers
oorspronkelijk afkomstig uit de Verenigde Staten waar andere wet- en regelgeving geldt.
Voor de Nederlandse wet- en regelgeving dienen de koplampen te worden vervangen, aldus
eiser.
6. De bewijslast ten aanzien van dit door eiser gestelde bedrag aan schade rust op
eiser. [1] Eiser dient dus tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder, die stelt geen
schade te hebben aangetroffen anders dan normale gebruiksschade, het door hem gestelde
bedrag aan schade aannemelijk te maken. Eiser heeft daartoe onder meer verwezen naar het
taxatierapport dat ten grondslag ligt aan de aangifte. De daarin vermelde schade is niet
aangetroffen door verweerder. Eisers stelling dat vanwege het vervangen van de koplampen
een bedrag van € 2.000 aan schade in mindering moet worden gebracht volgt de rechtbank
niet. Een dergelijk bedrag dient uit gedegen onderzoek te blijken, hetgeen niet het geval is.
Eisers taxateur heeft in zijn schadecalculatie een bedrag van € 200 opgenomen voor het
polijsten van de koplampen. Dit is aan te merken als onderhoud en niet als schade. Nergens
blijkt uit dat de Nederlandse wet- en regelgeving vervanging van de koplampen vereist. Ook
ten aanzien van de overige door eiser gestelde schade is hij niet geslaagd in het door hem te
vergen bewijs.
7. Met betrekking tot de stelling van verweerder dat het taxatierapport van eiser
geheel buiten beschouwing dient te worden gelaten merkt de rechtbank op dat zij in het feit
dat eiser geen inkoopfactuur heeft overgelegd geen aanleiding ziet om het door verweerder
geschetste gevolg daaraan te verbinden. Wel is de rechtbank van oordeel dat door het
ontbreken van een inkoopfactuur de bewijskracht van het taxatierapport minder is. Ook kan
verweerder gelet op de datum van opname van de auto, te weten 3 juni 2021, ten opzichte
van de aangifte Bpm op 27 augustus 2021 aanvullend bewijs van eiser verlangen over de
staat van de auto op de aangiftedatum.
8. Eiser heeft verder aangevoerd dat binnen de branche beleid is ontwikkeld over het
onderscheid tussen normale gebruikssporen en echte schade en dat een of meer van de
volgens dat beleid geldende schade zich voordoet bij de auto. Verweerder noch DRZ is
echter gebonden aan beleid dat binnen de branche zou zijn ontwikkeld. In de verwijzing
naar dat beleid ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding voor de conclusie dat DRZ ten
onrechte geen schade in aanmerking heeft genomen.
Ex-schade
9. De bewijslast met betrekking tot de door eiser gestelde in aanmerking te nemen
waardevermindering vanwege het schadeverleden van de auto rust op eiser. Eiser heeft,
tegenover de gemotiveerde weerspreking door verweerder, niet aannemelijk gemaakt dat
een waardevermindering van de auto vanwege het schadeverleden moet worden toegekend
van € 13.718 dan wel € 4000 op basis van de TMV richtlijn. In bovengenoemd oordeel
weegt de rechtbank mee dat zowel eisers taxateur als de taxateur van DRZ geen
waardevermindering vanwege het ex-schadeverleden van de auto in zijn rapport heeft
opgenomen. De verwijzing naar de TMV richtlijn voor de onderbouwing van het bedrag van
€ 4.000 is onvoldoende aangezien die richtlijn slechts ruwe forfaits bevat waarvan niet
duidelijk is waarop die zijn gebaseerd
Historische nieuwprijs
10. Voor gebruikte personenauto’s geldt dat het volgens artikel 10, lid 1, van de Wet
Bpm bij die auto behorende bedrag aan belasting, bedoeld in artikel 9, leden 1 en 2, van de
Wet Bpm wordt berekend met inachtneming van een vermindering. De vermindering als
bedoeld in artikel 10, lid 1, van de Wet Bpm (de procentuele afschrijving), heeft tot doel om
bij de heffing van Bpm ter zake van gebruikte personenauto’s rekening te houden met de
(bij benadering) reële waardedaling van de auto. De wetgever heeft voorzien in drie
methoden waaruit - met inachtneming van bepaalde voorwaarden - kan worden gekozen
om die reële waardedaling aannemelijk te maken. Eén methode is het vaststellen van de
handelsinkoopwaarde op basis van een in de handel algemeen toegepaste koerslijst voor de
inkoop van gebruikte motorvoertuigen door wederverkopers in Nederland. Van gebruikte
auto's, met een merk en een type dat door de fabrikant op de Nederlandse markt in de
handel is gebracht, kan op basis van de koerslijst de handelsinkoopwaarde worden
vastgesteld. Door deze waarde af te zetten tegen de historische nieuwprijs van de gebruikte
auto (dit is de prijs die in Nederland ten tijde van de eerste toelating op de weg van de auto
zou moeten zijn betaald door de consument voor de auto in nieuwstaat), wordt de
procentuele afschrijving berekend.
11. Tussen partijen is in geschil of voor de vaststelling van de procentuele afschrijving
de in de koerslijst gevonden handelsinkoopwaarde moet worden afgezet tegen de historische
nieuwprijs van de auto of tegen de historische nieuwprijs van de referentieauto.
12. De historische nieuwprijs van een auto wordt bepaald door de ten tijde van de
eerste toelating op de weg geldende netto catalogusprijs (van de auto met de daarop
aangebrachte accessoires), te vermeerderen met de verschuldigde BTW en met de ten tijde
van de eerste toelating verschuldigde Bpm. Omdat de auto niet in Nederland in de handel is
gebracht staat niet vast wat de (Nederlandse) netto catalogusprijs van de auto is geweest.
Partijen zijn uitgegaan van de netto catalogusprijs van de referentieauto. Eiser stelt dat voor
de vaststelling van de procentuele afschrijving de historische nieuwprijs moet worden
bepaald op de netto catalogusprijs van de referentieauto, vermeerderd met de BTW en de
Bpm, vastgesteld op basis van de CO2-uitstoot van de auto. Verweerder stelt dat voor de
vaststelling van de procentuele afschrijving moet worden aangesloten bij de historische
nieuwprijs van de referentieauto, dus met inachtneming van de voor de referentieauto
verschuldigde Bpm.
13. De door partijen gekozen methode voor vaststelling van de reële waardedaling van
de auto, brengt mee dat de daadwerkelijke handelsinkoopwaarde van de auto niet komt vast
te staan. Ook de netto catalogusprijs van de auto is niet vastgesteld.
Voor de handelsinkoopwaarde en de netto catalogusprijs wordt gekeken naar de
referentieauto. Het op deze wijze vergelijkenderwijs vaststellen van het
afschrijvingspercentage geeft alleen een juiste uitkomst indien de handelsinkoopwaarde van
de referentieauto wordt afgezet tegen de historische nieuwprijs van de referentieauto. De
rechtbank wijst erop dat eiser niet gebonden is aan de koerslijst. Het staat eiser vrij om, nu
de auto niet op een koerslijst voorkomt, indien hij meent dat het afschrijvingspercentage niet
juist is, met een individueel taxatierapport zijn standpunt te onderbouwen.
14. Het gelijk wat betreft de historische nieuwprijs is dan ook aan verweerder.
15. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden
verklaard.
[1] Hoge Raad 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:63.”