Gerechtshof Den Haag, 09-10-2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:1856, BK-24/70 en BK-24/71
Gerechtshof Den Haag, 09-10-2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:1856, BK-24/70 en BK-24/71
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 9 oktober 2024
- Datum publicatie
- 4 november 2024
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2024:1856
- Zaaknummer
- BK-24/70 en BK-24/71
Inhoudsindicatie
Art. 16 Awr, art. 67e Awr, art. 3:90 Wet IB 2001. Belanghebbende, gokverslaafd, ontvreemdt in 2016 € 31.578 en in 2017 € 476.014 van de bankrekening van zijn werkgever. Resultaat uit overige werkzaamheden. Geen nieuw feit voor 2017. Belanghebbende is niet te kwader trouw. Navorderingsaanslag 2017 en boete 2017 terecht door Rechtbank vernietigd. Inspecteur heeft (voorwaardelijk) opzet en grove schuld voor 2016 niet bewezen. Boete bij navorderingsaanslag 2016 ook terecht vernietigd. Hoger beroep Inspecteur ongegrond.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-24/70 en BK-24/71
in het geding tussen:
(gemachtigde: A.F.M. den Hollander)
en
(vertegenwoordiger: […] )
inzake het hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 12 december 2023, nummers SGR 22/1379 en SGR 22/1563.
Procesverloop
De Inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2016 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 66.448 (de navorderingsaanslag 2016). Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen is aan belanghebbende een vergrijpboete opgelegd van € 7.645 en € 2.163 belastingrente in rekening gebracht.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2017 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 462.469 (de navorderingsaanslag 2017). Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen is aan belanghebbende een vergrijpboete opgelegd van € 114.172 en € 23.170 belastingrente in rekening gebracht.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de navorderingsaanslagen 2016 en 2017 en de bijbehorende belastingrentebeschikkingen gehandhaafd, de boetebeschikking voor het jaar 2016 verminderd tot € 942 en die voor het jaar 2017 verminderd tot € 14.058. Verder heeft hij belanghebbende een proceskostenvergoeding van € 538 toegekend.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake daarvan is een griffierecht van eenmaal € 50 geheven. De Rechtbank heeft als volgt beslist, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
“- verklaart het beroep tegen de navorderingsaanslag over 2016 en de daarbij opgelegde vergrijpboete gegrond voor zover het beroep betrekking heeft op de vergrijpboete;
- -
-
vernietigt de uitspraak op bezwaar over 2016 voor zover deze betrekking heeft op de vergrijpboete;
- -
-
vernietigt de over 2016 opgelegde vergrijpboete;
- -
-
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van de uitspraak op bezwaar;
- -
-
verklaart het beroep tegen de navorderingsaanslag over 2017 en de daarbij opgelegde vergrijpboete gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraak op bezwaar inzake de navorderingsaanslag over 2017 en de daarbij opgelegde vergrijpboete;
- -
-
vernietigt de navorderingsaanslag 2017 en de daarbij opgelegde vergrijpboete;
- -
-
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674;
- -
-
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50 aan eiser te vergoeden.”
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De gemachtigde van belanghebbende heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om een verweerschrift in dienen.
De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van 28 augustus 2024. De Inspecteur is verschenen. Van de zijde van belanghebbende is niemand verschenen. Belanghebbende is via het systeem Digitale Toegang op 1 juli 2024 om 12:12 uur, onder vermelding van plaats, datum en tijdstip uitgenodigd de zitting bij te wonen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
Belanghebbende was van september 2008 tot juni 2017 in dienst van [A B.V.] ( [A B.V.] , hierna ook: de werkgever). Vanaf februari 2009 heeft hij op de afdeling finance gewerkt als cashcollector en was in die functie verantwoordelijk voor de nakoming van de betalingsverplichtingen van klanten van [A B.V.] .
Begin juni 2017 is [A B.V.] door een medewerker van [Bank 1] ervan op de hoogte gesteld dat belanghebbende gelden had overgemaakt van de rekening van [A B.V.] naar zijn eigen bankrekening. Belanghebbende heeft dit tegenover de werkgever toegegeven en heeft verklaard dat hij daarmee is gaan gokken. Op 9 juni 2017 is belanghebbende door [A B.V.] in verband daarmee op staande voet ontslagen.
[A B.V.] heeft op 16 juni 2017 aangifte gedaan bij de politie van fraude en verduistering. De strafkamer van de rechtbank Rotterdam heeft belanghebbende bij vonnis van 8 september 2020 vrijgesproken van verduistering, veroordeeld voor oplichting van zijn werkgever en heeft belanghebbende een taakstraf van 240 uur opgelegd. Tegen het vonnis is geen hoger beroep ingesteld.
[A B.V.] heeft belanghebbende op 3 augustus 2017 bij de civiele rechter gedagvaard tot terugbetaling van de ontvreemde gelden. Bij uitspraak van 1 november 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam belanghebbende veroordeeld tot terugbetaling van een bedrag van € 507.593,15 aan de werkgever, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 9 juni 2017 tot de dag van algehele voldoening. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Belanghebbende is met [A B.V.] een betalingsregeling overeengekomen van € 500 per maand. Tegen de uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
De projectgroep “PSP-online gokken” (Payment Service Providers) van de Belastingdienst Grote Ondernemingen (de projectgroep) die zich bezighoudt met online-gokken heeft van een aantal online goksites informatie gekregen over belastingplichtigen die meer dan € 100.000 hebben vergokt. Een van die belastingplichtigen betrof belanghebbende. De projectgroep heeft op 15 februari 2018 [Bank 2] verzocht om gegevens te overleggen van de bankrekening van belanghebbende.
De [Bank 2] heeft hieraan voldaan op 12 maart 2018. Uit de verstrekte gegevens kwam naar voren dat belanghebbende in 2016 € 31.578,83 en in 2017 in totaal € 476.014,32 heeft overgemaakt van (Duitse bankrekeningen van) [A B.V.] naar zijn eigen bankrekening bij de [Bank 2] zonder medeweten en/of toestemming van zijn werkgever.
In 2016 gaat het om de volgende bedragen die belanghebbende heeft overgemaakt naar zijn eigen bankrekening:
Datum |
Tijdstip |
bedrag |
5 december 2016 |
10:43:46 |
€ 1.807,75 |
7 december 2016 |
10:44:00 |
€ 5.510,55 |
9 december 2016 |
08:16:42 |
€ 2.788,75 |
14 december 2016 |
10:43:41 |
€ 9.222,38 |
20 december 2016 |
10:43:51 |
€ 3.617,90 |
22 december 2016 |
10:43:41 |
€ 8.631,50 |
totaal |
€ 31.578,83 |
In 2017 heeft belanghebbende de volgende bedragen overgemaakt naar zijn eigen bankrekening:
Datum tijdstip bedrag
3 januari 2017 10:43:39 € 5.095,52
5 januari 2017 10:43:31 € 6.420,00
17 januari 2017 10:43:35 € 9.075,00
23 januari 2017 08:17:13 € 7.806,53
31 januari 2017 10:43:57 € 1.994,47
3 februari 2017 10:43:41 € 6.474,63
9 februari 2017 10:43:46 € 6.204,60
15 februari 2017 10:43:39 € 8.653,77
23 februari 2017 10:43:40 € 7.459,54
28 februari 2017 10:44:01 € 6.480,67
3 maart 2017 10:43:51 € 9.703,19
10 maart 2017 08:17:37 € 7.518,15
14 maart 2017 10:43:46 € 8.783,01
16 maart 2017 10:14:13 € 9.245,78
21 maart 2017 10:43:50 € 9.438,00
24 maart 2017 10:43:51 € 8.960,49
28 maart 2017 10:43:57 € 7.970,18
3 april 2017 08:19:18 € 8.563,17
5 april 2017 10:43:54 € 9.377,50
10 april 2017 08:17:44 € 9.677,10
12 april 2017 10:43:48 € 9.656,76
19 april 2017 08:22:26 € 8.347,31
21 april 2017 10:43:49 € 8.349,00
25 april 2017 10:50:20 € 9.604,62
3 mei 2017 10:44:26 € 8.961,74
5 mei 2017 10:44:07 € 9.115,73
9 mei 2017 10:43:54 € 8.735,87
11 mei 2017 10:43:49 € 9.801,00
15 mei 2017 10:44:23 € 22.812,86
17 mei 2017 10:43:51 € 27.025,30
19 mei 2017 10:44:01 € 28.921,89
24 mei 2017 08:18:28 € 32.397,31
30 mei 2017 10:44:05 € 54.821,57
2 juni 2017 0:44:14 € 43.863,69
8 juni 2017 8:17:47 € 38.698,37
Totaal € 476.014,32
Vanuit zijn bankrekening heeft belanghebbende aanzienlijke bedragen naar meerdere gok-gerelateerde payment service providers overgemaakt. Het totaal aan uitgaven van belanghebbende aan goksites en ontvangsten van goksites bedraagt over de jaren 2014 tot en met 2017 respectievelijk € 684.870 en € 196.118.
Door de projectgroep is op 22 mei 2018 een memo opgemaakt met betrekking tot belanghebbende, welk memo op diezelfde datum in het elektronische dossier van belanghebbende is geplaatst. Dit memo is naderhand enige malen aangevuld.
Belanghebbende heeft de van zijn werkgever in 2016 en 2017 ontvreemde bedragen € 31.578,83 en € 476.014,32 niet in zijn aangiften IB/PVV 2016 en 2017 opgenomen.
Belanghebbende heeft op 3 maart 2018 aangifte IB/PVV 2017 gedaan. Op 15 maart 2018 is de aangifte door de Inspecteur gewogen en klaargezet voor automatische afdoening en vervolgens zijn de van belang zijnde gegevens op 17 mei 2018 definitief en onomkeerbaar doorgezet voor het opleggen van de aanslag. De aanslag IB/PVV 2017 is op 12 juni 2018 opgelegd conform de door belanghebbende ingediende aangifte.
De Inspecteur heeft op 8 januari 2021 belanghebbende aangekondigd dat hij de navorderingsaanslagen 2016 en 2017 zal opleggen en daarbij vermeld:
“Omkering van de bewijslast
Op grond van art. 8, lid 1, Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna; AWR) ontstaat de verplichting tot het doen van aangifte door de uitnodiging tot het doen van aangifte. Uw cliënt is in 2016 en 2017 uitgenodigd tot het doen van aangifte.
Hij heeft in 2016 en 2017 vanuit zijn dienstbetrekking gelden ontvreemd en deze verduisterde gelden ten onrechte niet aangegeven als belastbare inkomsten.
Omdat de niet aangegeven verduisterde inkomsten tegenover het totaal van de inkomsten, zowel in absolute als relatieve zin substantieel zin, is de vereiste aangifte over het jaar 2016 en 2017 niet gedaan.
Het niet doen van de vereiste aangifte in 2016 en 2017 leidt tot omkering en verzwaring van de bewijslast conform artikel 25, lid 3 en artikel 27e, lid 1, AWR.
Dit betekent dat u overtuigend dient aan te tonen dat, en zo ja in hoeverre, de aanslagen tot een te hoog bedrag zijn vastgesteld.