Gerechtshof Den Haag, 26-09-2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:1917, BK-23/1178
Gerechtshof Den Haag, 26-09-2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:1917, BK-23/1178
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 26 september 2024
- Datum publicatie
- 11 november 2024
- Annotator
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2023:20593, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- BK-23/1178
- Relevante informatie
- Art. 22 Wet WOZ, Art. 40 Wet WOZ
Inhoudsindicatie
Artikel 40 Wet WOZ. De Heffingsambtenaar heeft de toezendplicht geschonden voor zover het gaat om de verstrekking van gegevens over de bijgebouwen.
Het Hof verlaagt de door de Rechtbank toegepaste wegingsfactor naar 0,25 (zeer licht).
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-23/1178
in het geding tussen:
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland, de Heffingsambtenaar,
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van de Heffingsambtenaar tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 30 oktober 2023, nummer SGR 22/5251.
Procesverloop
De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken de waarde op 1 januari 2021 van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres 1] te [woonplaats] (de woning), voor het kalenderjaar 2022 vastgesteld op € 1.938.000 (de beschikking). Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor het jaar 2022 opgelegde aanslag in de onroerendezaakbelastingen en de aanslag watersysteemheffing eigenaren (de aanslagen).
De Heffingsambtenaar heeft het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de beschikking en aanslagen gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep is een griffierecht van € 50 geheven. De beslissing van de Rechtbank luidt, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:
“De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond;
veroordeelt verweerder in de door eiser in beroep redelijkerwijs gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.674;
draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht van € 50 aan hem te vergoeden.”
De Heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft geen verweer gevoerd.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 20 augustus 2024. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
De Heffingsambtenaar is verschenen. Van de zijde van belanghebbende is niemand verschenen en is geen bericht van verhindering binnengekomen. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 20 juni 2024 aan belanghebbende op het adres [postadres] , onder vermelding van plaats, datum en tijdstip uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Blijkens op de website van PostNL ingewonnen informatie is de vorenbedoelde brief op 21 juni 2024 om 12:24 uur bezorgd op het adres van belanghebbende.
Na afloop van de zitting heeft [naam] , een medewerker van [A] , zich gemeld in de onderhavige zaak. [A] handelde tijdens de bezwaar- en beroepsprocedure als gemachtigde van belanghebbende. [A] is tijdens de hogerberoepsprocedure door de Heffingsambtenaar geïnformeerd dat hij hoger beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. Vervolgens heeft [A] het zaaknummer van de hogerberoepsprocedure achterhaald via de Rechtbank en heeft [A] zich aan de hand van dit zaaknummer in deze procedure aangemeld bij het Hof. Op 5 juli 2024 heeft [A] verzocht om uitstel van de zitting. Op 22 juli 2024 heeft het Hof aan [A] verzocht om een op naam van [A] gestelde machtiging in te dienen, die niet ouder is dan 3 maanden gerekend vanaf het moment van indiening van het hogerberoepschrift. Bij bericht van 6 augustus 2024 heeft [A] het Hof geïnformeerd niet aan dit verzoek te zullen voldoen. Bij bericht van 7 augustus 2024 is [A] door het Hof geïnformeerd dat [A] geen toegang meer heeft tot het digitale dossier omdat geen recente machtiging is overgelegd.
Feiten
De gemachtigde van belanghebbende heeft bij brief van 6 maart 2022 bezwaar gemaakt tegen de beschikking en de aanslag. In het bezwaarschrift is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“Tevens verzoek ik u conform artikel 40 Wet WOZ om alle op de zaak betrekking hebbende stukken aan mij te verstrekken zodat ik de door u gemaakte keuzes te allen kan controleren. Ik doel hierbij op alle stukken/gegevens die u bij de initiële waardebepaling en bij de behandeling van dit bezwaar heeft betrokken. Hieronder kunnen bijvoorbeeld vallen de grondstaffels, liggingsfactoren, onderbouwing van de indexering naar waardepeildatum, de KOUDV-factoren van het onderhavige object en de referentiepanden, huurcijfers voor de gehanteerde huurwaarde, onderbouwing van de kapitalisatiefactor, de correctie in verband met Covid-19 etc.”
In een brief van de gemachtigde van belanghebbende aan de Heffingsambtenaar met het onderwerp: “Woningwaarderapport ter aanvulling van het bezwaarschrift” is onder meer vermeld:
“Ik verzoek u, bij niet volledig tegemoetkoming aan het bezwaar, op basis van art. 40 Wet WOZ de opbouw van de kavelwaarde, de zogenoemde grondstaffel, en de taxatiekaart met daarop vermeld de KOUDV- en liggingsfactoren van het onderhavige object en van de door u opgevoerde vergelijkingsobjecten tijdig voor het plaatsvinden van de hoorzitting te verstrekken.”
In een door de gemachtigde van belanghebbende opgestelde samenvatting van het hoorgesprek is onder meer vermeld:
“Graag ontvangen wij inzicht in de gehanteerde KOUDV- en liggingsfactoren van de referentiepanden en het onderhavige object.
Graag ontvangen wij inzicht in de manier waarop en de percentages waarmee gecorrigeerd wordt bij afwijking van gemiddelde KOUDV- en liggingswaardering.
(…)
Graag ontvangen wij inzicht in de waardering en de onderbouwing van de waardering van de bijgebouwen. Dit zowel van de referentiepanden als van het onderhavige object.”
De uitspraak op bezwaar vermeldt met betrekking tot de voor de woning en de voor de referentieobjecten gehanteerde KOU(D)V- en liggingsfactoren het volgende:
“ [adres 1] Ligging = 4, K = 2, O = 3, U = 3, D = 3, V = 3
[adres 2] Ligging = 3, K = 3, O = 3, U = 3, D = 3, V = 4
[adres 3] Ligging = 3, K = 2, O = 3, U = 3, D = 3, V = 3
[adres 4] In aanbouw”
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:
“Schending artikel 40 Wet Woz?
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder artikel 40 van de Wet WOZ geschonden. Eiser heeft in de bezwaarfase verzocht om de grondstaffels, de onderbouwing van de indexering naar waardepeildatum, de taxatiekaart met daarop de KOUDV-factoren van het onderhavige object en de gebruikte referentiepanden en de manier waarop verweerder de verschillen heeft verdisconteerd. Ook heeft eiser verzocht om de waardes van de objectonderdelen welke zijn meegenomen in de taxatie van de woning en de waardes van de bijgebouwen van de gehanteerde referentiepanden. Hoewel verweerder in zijn uitspraak op bezwaar de KOUDV-factoren die hij in aanmerking heeft genomen heeft genoemd, heeft hij niet inzichtelijk gemaakt hoe die factoren van invloed zijn geweest op de waarde van de woning. Daarnaast heeft verweerder pas in beroep laten zien welke waarde hij aan de objectonderdelen heeft toegekend. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het gebrek aan die informatieverstrekking door verweerder ertoe geleid dat eiser pas tijdens de procedure voor de rechtbank, kennis heeft kunnen nemen van de gegevens waar hij al in de bezwaarfase om had gevraagd. Die gegevens zijn van belang om de juistheid van de waardebeschikking te kunnen controleren en om daarmee te kunnen beoordelen of het zinvol is beroep in te stellen. Gelet hierop zal de rechtbank een proceskostenvergoeding voor het beroep toekennen en dient verweerder het griffierecht aan eiser te vergoeden. De rechtbank kent geen vergoeding toe voor het opgemaakte Woningwaarderapport nu het beroep met betrekking tot de vastgestelde waarde ongegrond is.
Met betrekking tot het verstrekken van de grondstaffel is de rechtbank van oordeel dat de op verweerder rustende verplichting niet zo ver strekt dat verweerder voor alle objecten een uitwerking per woning dient op te maken en te verstrekken.
(…)
Proceskosten
Gelet op hetgeen hiervoor in 10 is overwogen, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser voor beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1).”