Home

Gerechtshof Den Haag, 10-10-2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:1989, BK-24/39

Gerechtshof Den Haag, 10-10-2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:1989, BK-24/39

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
10 oktober 2024
Datum publicatie
14 november 2024
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2024:1989
Zaaknummer
BK-24/39
Relevante informatie
Art. 8:24 Awb, Art. 3:72 BW

Inhoudsindicatie

Artikel 8:24, lid 2, Awb; schriftelijke machtiging; verzoek tot overlegging. Hoger beroep niet-ontvankelijk.

Uitspraak

Team Belastingrecht

enkelvoudige kamer

nummer BK-24/39

in het geding tussen:

[Y] , beweerdelijk namens [X] te [Z] , belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland, de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van [Y] tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 23 november 2023, kenmerk SGR 22/5699.

Procesverloop

1.1.

De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken de waarde op 1 januari 2021 van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats] , voor het kalenderjaar 2022 vastgesteld op € 307.000 (de beschikking). Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor het jaar 2022 opgelegde aanslag onroerendezaakbelastingen van de [gemeente] (de aanslag).

1.2.

De Heffingsambtenaar heeft het tegen de beschikking en aanslag gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 50. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4

[Y] heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 138. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 7 augustus 2024. Een vertegenwoordiger van [Y] en de Heffingsambtenaar zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Na afloop van de zitting heeft [Y] bij brief van 22 augustus 2024 gereageerd op het ter zitting herhaalde verzoek van het Hof om een recente machtiging op naam van belanghebbende te overleggen. [Y] heeft de brief voorzien van e-mailcorrespondentie met belanghebbende van 29 februari 2024.

Geschil in hoger beroep

2.1.

Het Hof beoordeelt allereerst ambtshalve of het hoger beroep van belanghebbende ontvankelijk is. Specifiek is aan de orde de vraag of [Y] , die namens belanghebbende hoger beroep heeft ingesteld, gemachtigd is namens belanghebbende hoger beroep in te stellen. De tweede vraag die voorligt, is of de Heffingsambtenaar de toezendplicht heeft geschonden. Ook heeft [Y] verzocht om vergoeding van de proceskosten in alle instanties.

2.2.

Naar het oordeel van het Hof is het hoger beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk. Aan beantwoording van de vraag over de waarde en de nevenvorderingen komt het Hof niet toe. Hierna legt het Hof uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Beoordeling van het geschil

3.1.1.

Op grond van artikel 8:24, lid 2, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechter een schriftelijke machtiging verlangen van een gemachtigde die geen advocaat is, om na te gaan of degene die zich als gemachtigde namens een belanghebbende aandient daartoe (nog) werkelijk bevoegd is.

3.1.2.

Als reeds een machtiging is overgelegd, maar aanleiding bestaat om te twijfelen aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid ten tijde van het instellen van het (hoger) beroep, kan op die grond een nieuwe machtiging worden verlangd (vgl. Hoge Raad 11 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:840, BNB 2013/244).

3.2.1.

[Y] heeft bij het hogerberoepschrift van 15 januari 2024 een schriftelijke machtiging overgelegd, gedateerd 6 maart 2022. Het Hof heeft gelet op het tijdsverloop tussen het moment waarop belanghebbende de machtiging heeft verleend, het moment waarop [Y] het rechtsmiddel van hoger beroep heeft aangewend en het feit dat het een doorlopende en in algemene termen geformuleerde volmacht betreft, [Y] bij brief van 31 juli 2024 en nogmaals op de zitting van 7 augustus 2024 verzocht om een op naam van belanghebbende gestelde machtiging in te dienen, die niet ouder is dan drie maanden gerekend vanaf het moment van indiening van het hogerberoepschrift.

3.2.2.

[Y] stelt zich op het standpunt dat uit de al overgelegde machtiging volgt dat zij bevoegd is om belanghebbende in de onderhavige procedure te vertegenwoordigen. Het Hof had daarom geen nieuwe, recente machtiging mogen verlangen. Het Hof heeft de gevraagde recente machtiging niet ontvangen. Evenmin is namens belanghebbende een andere reden gegeven voor het niet-overleggen daarvan. Ook de door [Y] na de zitting overgelegde e-mailcorrespondentie (zie 1.5) biedt onvoldoende feitelijke steun voor de stelling dat [Y] deugdelijk gemachtigd is om namens belanghebbende een rechtsmiddel in te stellen voor het jaar 2022. De in deze correspondentie opgenomen machtiging ziet immers op 2024 en biedt onvoldoende aanknopingspunten om daarin ook een deugdelijke machtiging te lezen voor het thans in geschil zijnde jaar.

3.3.

Gelet op de onder 3.2.1 en 3.2.2 vermelde omstandigheden heeft het Hof gerede twijfel aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [Y] in hoger beroep en acht zich daarom bevoegd om een recente machtiging te verlangen. Nu geen gevolg is gegeven aan het verzoek van het Hof en [Y] is gewezen op het mogelijke gevolg van het niet verstrekken van een recente machtiging, namelijk niet-ontvankelijkheid, acht het Hof zich bevoegd aan het uitblijven van een recente machtiging de gevolgtrekking te verbinden dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is (zie Hoge Raad 28 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1558, BNB 2022/148).

3.4.

Bij het voorgaande neemt het Hof nog in aanmerking dat een bestaande, doorlopende volmacht ingevolge artikel 3:72 van het Burgerlijk Wetboek weliswaar pas eindigt door herroeping door de volmachtgever, door de dood, de ondercuratelestelling, het faillissement van de volmachtgever of het ten aanzien van hem van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, maar dat een verleende, doorlopende volmacht op een van de in voormeld artikel bepaalde gronden beëindigd kan zijn zonder dat het Hof daarvan in kennis wordt gesteld. Aldus kan een eerder verleende bevoegdheid tot vertegenwoordiging op het moment van het aanwenden van een rechtsmiddel niet langer bestaan. Het periodieke karakter van de hier aan de orde zijnde waardebeschikkingen en aanslagen onroerendezaakbelastingen – in combinatie met de vaste datum van bekendmaking daarvan en de mogelijkheid om op basis van artikel 40 Wet WOZ gegevens op te vragen – vergroot de kans dat een gemachtigde met een algemene, doorlopende machtiging rechtsmiddelen aanwendt zonder dat een belastingplichtige kennis draagt van en instemt met het aanwenden van het rechtsmiddel (vgl. Gerechtshof Den Haag 26 september 2024, BK-23/1178).

Slotsom

3.5.

Het hoger beroep van belanghebbende is niet-ontvankelijk.

Proceskosten

Beslissing