Home

Gerechtshof Den Haag, 08-02-2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:200, BK-23/428

Gerechtshof Den Haag, 08-02-2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:200, BK-23/428

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
8 februari 2024
Datum publicatie
4 maart 2024
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2024:200
Zaaknummer
BK-23/428
Relevante informatie
Art. 6.1 Wet IB 2001, Art. 6.2 Wet IB 2001, Art. 6.27 Wet IB 2001, Art. 6.30 Wet IB 2001, Art. 7:12 Awb, Art. 6:22 Awb

Inhoudsindicatie

Artikel 6.27, lid 1, Wet IB 2001. Scholingsuitgaven. Kosten cursus Engels kwalificeren niet als scholingsuitgaven. Kosten opleiding tot fitnesstrainer wel. Verwachting belanghebbende met het diploma als fitnesstrainer aan de slag te kunnen gaan, is objectief gerechtvaardigd.

Uitspraak

Team Belastingrecht

enkelvoudige kamer

nummer BK-23/428

in het geding tussen:

(gemachtigde: R. Verspaandonk)

en

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 22 maart 2023, nummer SGR 22/1618.

Procesverloop

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2019 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.661. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is € 33 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar tegen de aanslag en de beschikking gedeeltelijk toegewezen en heeft hij het belastbare inkomen uit werk en woning nader vastgesteld op € 16.166 en de belastingrente verminderd tot € 23.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Er is een griffierecht van € 50 geheven. De beslissing van de Rechtbank luidt, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:

“De rechtbank:

- verklaart het beroep ongegrond;

- draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht van € 50 te vergoeden.”

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 136. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Op 18 mei 2023 is een nader stuk van belanghebbende ontvangen.

1.5.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 16 januari 2024. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.

Belanghebbende heeft voor het jaar 2019 aangifte IB/PVV gedaan naar een verzamelinkomen van € 14.977. Dit is als volgt opgebouwd:

Belastbare winst uit onderneming € 71

Loon uit tegenwoordige dienstbetrekking € 9.381

Loon uit vroegere dienstbetrekking € 9.158

Inkomen uit werk en woning € 18.610

Af: aftrek scholingsuitgaven € 3.633

Belastbaar inkomen uit werk en woning € 14.977

2.2.

De Inspecteur heeft bij het opleggen van de definitieve aanslag IB/PVV 2019 de aftrek scholingskosten gedeeltelijk geaccepteerd. Het belastbare inkomen uit werk en woning is als volgt opgebouwd:

Belastbare winst uit onderneming € 71

Loon uit tegenwoordige dienstbetrekking € 9.381

Loon uit vroegere dienstbetrekking € 9.158

Inkomen uit werk en woning € 18.610

Af: aftrek scholingsuitgaven € 1.949

Belastbaar inkomen uit werk en woning € 16.661

2.3.

Bij de uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar gegrond verklaard en de scholingsuitgaven voor de cursus Horecaportier van € 495 als aftrek in aanmerking genomen. De uitgaven voor een cursus Engels 5 (C1) (€ 259,46) en voor de opleiding Fitness Trainer 1 (€ 598) heeft de Inspecteur niet in aanmerking genomen. Het belastbare inkomen uit werk en woning is vastgesteld op € 16.166.

2.4.

Belanghebbende heeft de bachelor rechtsgeleerdheid op 30 november 2021

afgerond.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:

Scholingsuitgaven

9 Op grond van artikel 6.1, eerste lid en tweede lid, onderdeel f, in samenhang met artikel 6.2, van de Wet IB 2001 kunnen scholingsuitgaven als persoonsgebonden aftrek op het inkomen uit werk en woning in mindering worden gebracht. Ingevolge het eerste lid van artikel 6.30 van de Wet IB 2001 komen scholingsuitgaven voor aftrek in aanmerking voor zover het gezamenlijke bedrag hoger is dan € 250.

10. In artikel 6.27, eerste lid, van de Wet IB 2001 is bepaald dat scholingsuitgaven zijn:

“de uitgaven die wegens het door de belastingplichtige volgen van een opleiding of studie met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning zijn gedaan voor:

a. lesgeld, cursusgeld, collegegeld, (…);

b. door de onderwijsinstelling verplicht gestelde leermiddelen en beschermingsmiddelen.”

11. Uit het arrest van de Hoge Raad van 10 april 20091, volgt dat de vraag of een studie of opleiding in een gegeven geval is gevolgd met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning, dient te worden beoordeeld aan de hand van de volgende twee criteria. De belastingplichtige moet in de eerste plaats met het volgen van een opleiding of studie het oogmerk hebben een bepaald beroep of een bepaalde functie te kunnen uitoefenen. Daarnaast moet de belastingplichtige in redelijkheid kunnen verwachten dat hij dit oogmerk na voltooiing van de opleiding zal kunnen verwezenlijken. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat aan deze voorwaarden voor aftrek van scholingsuitgaven is voldaan.

12. De rechtbank is van oordeel dat eiser met hetgeen hij heeft aangevoerd met betrekking tot de kosten van de cursus Engels 5 (C1) onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de uitgaven zijn gedaan met het oog op het verwerven van inkomsten uit werk en woning. De uitgaven voor de cursus en de daartoe benodigde studiematerialen staan daarvoor naar het oordeel van de rechtbank in een te ver verwijderd verband tot een concrete vorm van inkomensverwerving. De cursus is algemeen van aard en meer gericht op het vergroten van de persoonlijke uitrusting van eiser dan gericht op het verwerven of behouden van inkomen uit werk en woning. Daarnaast is uit de gestelde feiten en omstandigheden onvoldoende aannemelijk geworden dat het succesvol afronden van de cursus Engels 5 (C1) een voorwaarde was voor het starten van de master van eiser. Dat een betere beheersing van de Engelse taal de positie van eiser op de arbeidsmarkt verbeterd, maakt dit niet anders. Verweerder heeft deze uitgaven terecht niet in aftrek toegestaan.

13. Eiser stelt zich daarnaast op het standpunt dat verweerder de uitgaven die zien op de opleiding Fitness Trainer 1 ten onrechte in aftrek zijn geweigerd. De rechtbank is van oordeel dat eiser met hetgeen hij heeft aangevoerd onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij in redelijkheid kon verwachten dat dit oogmerk zich na voltooiing van de opleiding zou verwezenlijken. Het enkele volgen van de opleiding Fitness Trainer 1 is onvoldoende om te concluderen dat daarmee ook redelijkerwijs het beroep van Fitness Trainer kan worden uitgeoefend. Er moet naar objectieve maatstaven gemeten ook daadwerkelijk uitzicht zijn op het verwerven van een betaalde baan als Fitness Trainer. De door eiser ingebrachte e-mails met sollicitaties volstaan niet, nu deze dateren van minder dan een week voor aanvang van de zitting, respectievelijk – voor zover ze van een eerdere datum zijn – een afwijzing bevatten omdat eisers CV niet volstaat voor de functie van Fitness Trainer. Eiser heeft daarom niet met stukken onderbouwd dat hij na afronding van zijn opleiding aan de slag zou kunnen gaan als Fitness Trainer. Naar het oordeel van de rechtbank maakt eiser dus onvoldoende aannemelijk dat sprake is van aftrekbare scholingsuitgaven.

Motiveringsbeginsel

14. Op grond van artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient een uitspraak op bezwaar op een deugdelijke motivering te berusten. Indien het bezwaar wordt afgewezen, moet de motivering van dien aard zijn dat het voor de belastingplichtige duidelijk is op welke grond(en) zijn bezwaar is afgewezen. De rechtbank stelt vast dat in de uitspraak op bezwaar niet wordt ingegaan op de aftrek scholingsuitgaven voor de cursus Engels 5 (C1). In zoverre is sprake van een motiveringsgebrek. De rechtbank gaat echter met toepassing van artikel 6:22 van de Awb aan dit gebrek voorbij. Eiser is immers door dit gebrek niet wezenlijk in zijn belangen benadeeld, aangezien de uitkomst, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet anders zou zijn geweest. De rechtbank ziet in de gebrekkige motivering van de uitspraak op het bezwaarschrift echter wel reden om verweerder te veroordelen in de proceskosten in beroep en hem het griffierecht te laten vergoeden. Eiser werd door de handelwijze van verweerder immers genoodzaakt in beroep te gaan tegen de uitspraak op het bezwaarschrift.

15. Tegen de in rekening gebrachte belastingrente heeft eiser geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Gesteld noch gebleken is dat de belastingrente naar een onjuist bedrag of in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht in rekening is gebracht.

16. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.

17. Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) komen slechts voor vergoeding in aanmerking de in de bijlage van het Bpb vermelde proceshandelingen die door de beroepsmatige rechtshulpverlener zijn verricht, zoals het indienen van een beroepschrift. Uit vaste rechtspraak volgt dat voor een op eigen naam ingediend beroepschrift geen proceskostenvergoeding wordt toegekend, ook al is daarover voorafgaand overleg geweest met of daarvoor hulp verkregen van een rechtshulpverlener. Uit de ondertekening van de gedingstukken moet blijken dat beroepsmatig rechtsbijstand is verleend. Eiser heeft het beroepschrift echter zelf ondertekend. Er is in deze beroepsprocedures zodoende geen sprake van voor vergoeding in aanmerking komende rechtsbijstandskosten. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank dan ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

(…)

1. ECLI:NL:HR:2009:BF3924.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten en griffierecht

Beslissing