Gerechtshof Den Haag, 19-11-2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:2424, BK-24/262, BK-24/264 en BK-24/265
Gerechtshof Den Haag, 19-11-2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:2424, BK-24/262, BK-24/264 en BK-24/265
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 19 november 2024
- Datum publicatie
- 3 februari 2025
- Annotator
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2024:713, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- BK-24/262, BK-24/264 en BK-24/265
- Relevante informatie
- Art. 3.90 Wet IB 2001, Art. 67d AWR, Art. 67e AWR
Inhoudsindicatie
Art. 67d en 67e Algemene wet inzake rijksbelastingen. Aan belanghebbende zijn (navorderings)aanslagen IB/PVV opgelegd vanwege niet opgegeven inkomsten uit feesten en partijen. Belanghebbende valt (voorwaardelijk) opzet te verwijten, derhalve zijn de vergrijpboetes terecht opgelegd. Boetegrondslag verlaagd. Hoger beroep gegrond.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-24/262, BK-24/264 en BK-24/265
in het geding tussen:
en
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 23 januari 2024, nummers SGR 22/7728, SGR 22/7729 en SGR 22/7730.
Procesverloop
De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2017 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 80.292 (de navorderingsaanslag 2017). Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen is aan belanghebbende een vergrijpboete opgelegd van € 6.668 en € 2.044 belastingrente in rekening gebracht.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2018 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 78.230 (de navorderingsaanslag 2018). Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen is aan belanghebbende een vergrijpboete opgelegd van € 5.494 en € 1.216 belastingrente in rekening gebracht.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2019 een definitieve aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 103.517 (de aanslag 2019). Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen is aan belanghebbende een vergrijpboete opgelegd van € 9.748 en € 1.293 belastingrente in rekening gebracht.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de (navorderings)aanslagen, belastingrente- en boetebeschikkingen gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake daarvan is een griffierecht van eenmaal € 50 geheven. De Rechtbank heeft als volgt beslist, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar voor zover deze zien op de boetebeschikkingen;
- vermindert de vergrijpboete die is opgelegd voor het jaar 2017 tot € 6.334:
- vermindert de vergrijpboete die is opgelegd voor het jaar 2018 tot € 5.219;
- vermindert de vergrijpboete die is opgelegd voor het jaar 2019 tot € 9.260;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van de
uitspraken op bezwaar; en
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50 aan eiser te vergoeden.”
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Ter zake daarvan is een griffierecht van eenmaal € 138 geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van 8 oktober 2024. Partijen zijn zonder bericht van verhindering niet verschenen. De Inspecteur is via een bericht verzonden via het webportaal Mijn Rechtspraak op 30 augustus 2024 om 08:42 uur, onder vermelding van datum, tijdstip en plaats uitgenodigd de mondelinge behandeling bij te wonen. Belanghebbende is bij aangetekend verzonden brief van 30 augustus 2024, onder vermelding van datum, tijdstip en plaats uitgenodigd de mondelinge behandeling bij te wonen. De brief is op 13 september 2024 bij het Hof retour ontvangen. Na controle van het adres van belanghebbende in de Basis Registratie Personen is de uitnodiging per gewone post op 13 september 2024 opnieuw aan belanghebbende verzonden. De brief is niet onbestelbaar retour gekomen. Het Hof gaat ervan uit dat belanghebbende en de Inspecteur op correcte wijze zijn uitgenodigd om ter zitting te verschijnen. Na de constatering dat geen van de partijen is verschenen, heeft het Hof daarom het onderzoek ter zitting gesloten. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
Belanghebbende was in de jaren 2017, 2018 en 2019 werkzaam als financial controller bij de [gemeente] .
Tot 1 januari 2019 was de vader van belanghebbende eigenaar van [naam lunchroom] (de lunchroom). Belanghebbende heeft de lunchroom per 1 januari 2019 overgenomen. Vanaf dat moment drijft belanghebbende voor eigen rekening en risico de onderneming in de vorm van een eenmanszaak.
Belanghebbende heeft voor de jaren 2017, 2018 en 2019 een aangifte IB/PVV ingediend. De aanslagen IB/PVV over de jaren 2017 en 2018 zijn overeenkomstig de ingediende aangiften opgelegd.
In de aangifte IB/PVV 2019 vermeldt belanghebbende onder meer winst uit onderneming. Uit de winst- en verliesrekening bij die aangifte blijkt dat de winst uit onderneming ziet op de lunchroom.
Uit onderzoek van de Belastingdienst naar betalingsgegevens van Payment Service Providers (PSP’s) is gebleken dat vanaf een of meerdere bankrekeningen op naam van belanghebbende (de privérekeningen) relatief grote bedragen via een PSP zijn overgemaakt aan online gokbedrijven. De Belastingdienst heeft vervolgens onderzoek gedaan naar de bankrekeningen van belanghebbende. Daarbij is gebleken dat meerdere mutaties hebben plaatsgevonden in verband met de lunchroom en dat die mutaties niet zijn verantwoord in de administratie van de lunchroom. In totaal gaat het om € 68.468 (2017), € 56.727 (2018) en € 50.575 (2019).
Tussen de Inspecteur en belanghebbende heeft op 10 juni 2021 een gesprek plaatsgevonden. In het gespreksverslag staat – voor zover hier van belang – het volgende:
“De [belanghebbende] licht toe: "Wij wilden de inkomsten uit feesten en partijen boekhoudtechnisch scheiden van de omzet die via de kas wordt behaald; wij wilden een aparte geldstroom." Daarom koos de [belanghebbende] ervoor om de inkomsten uit feesten en partijen (groepen en reserveringen) te laten storten op zijn privérekening. De inkomsten daaruit zijn vergokt. De betreffende geldstroom is ook nooit meer verlegd naar de lunchroom omdat hij het geld nodig had om mee te gokken.
De [belanghebbende] spreekt over wij. Ik heb gevraagd wie onder "wij" wordt verstaan. De [belanghebbende] geeft aan dat hij daarmee zichzelf en zijn vader bedoeld. De vraag, of de vader van de [belanghebbende] op de hoogte was van zijn gokverslaving en de financiële handelwijze, wordt door de [belanghebbende] bevestigend beantwoord.
(…)
[…] vraagt aan de [belanghebbende] of de kosten die betrekking hebben op de groepen en reserveringen ten laste van het resultaat van de lunchroom zijn gebracht. Hierop antwoordt de [belanghebbende] dat dat niet zo is. Volgens de [belanghebbende] is de helft van de stortingen gebruikt voor de aanschaf van eten en drinken. De facturen die daarop betrekking hebben zijn weggegooid. Er is ook geen administratie hiervan bijgehouden. Er zijn volgens de [belanghebbende] geen personeelskosten betaald van de privé ontvangen bedragen.”
Tussen de Inspecteur, belanghebbende en de vader van belanghebbende heeft op 1 september 2021 een vervolggesprek plaatsgevonden. In het gespreksverslag staat – voor zover hier van belang – het volgende:
“In de jaren 2015 tot en met 2018 heeft de [belanghebbende] geen loon ontvangen vanuit de lunchroom. Welke afspraken heeft de [belanghebbende] met zijn vader gemaakt met betrekking tot zijn beloning?
De [belanghebbende] had met zijn ouders de afspraak gemaakt dat hij van de, op zijn bankrekening
ontvangen, ontvangen gelden van de feesten en partijen, na aftrek van de inkoopkosten, 50% zou ontvangen.
(…)
De [belanghebbende] heeft verklaard dat hij contante betalingen heeft verricht aan zijn ouders voor de inkopen van eten voor feesten en partijen. Heeft de [belanghebbende] ook andere contante gelden aan zijn ouders verstrekt zodat een deel van de verzwegen omzet ook bij hen terecht gekomen is?
Ja. Van het restant is 50% ten gunste gekomen van zijn ouders en 50% ten gunste van hemzelf.
(…)
Per 1-1-2019 heeft de [belanghebbende] de zaak overgenomen van zijn vader. Is de 50/50-verdeling voor feesten toen voortgezet?
Ja. De vader van de [belanghebbende] is blijven werken tot 1-9-2019 voor de lunchroom; zijn moeder het gehele jaar. De verdeling is dat jaar volledig voortgezet.”
De Inspecteur kondigt bij brief van 27 januari 2022 aan dat hij voornemens is over de jaren 2017 en 2018 een navorderingsaanslag IB/PVV op te leggen. Daarbij gaat hij uit van de volgende correcties:
2017 |
2018 |
|||
Looncorrectie lunchroom |
€ |
25.333 |
€ |
20.989 |
Correctie inkomsten uit eigen woning |
€ |
2.008 |
€ |
1.788 |
Totale correctie |
€ |
27.341 |
€ |
22.777 |
De looncorrectie wordt in de brief – voor zover hier van belang – als volgt toegelicht:
“Bij het bepalen van de hoogte van uw loon uit [naam lunchroom] ben ik van de verklaringen van u en uw vader uitgegaan. Dit resulteert in de volgende berekening:
(…) |
2017 |
2018 |
|
Door u ontvangen bedragen (incl. OB) |
(…) |
€ 68.468 |
€ 56.727 |
Inkoopprijs 26% (incl. OB) |
(…) |
€ 17.802 |
€ 14.749 |
Restant voor verdeling |
(…) |
€ 50.666 |
€ 41.978 |
50% voor u |
(…) |
€ 25.333 |
€ 20.989 |
Ik heb ervoor gekozen om hiervoor geen correcties voor de loonheffingen op te leggen bij uw vader maar om de correcties aan te brengen in uw aangiften IH, zonder de vermelding van ingehouden loonheffingen.”
In diezelfde brief kondigt de Inspecteur ook aan dat hij voornemens is af te wijken van de ingediende aangifte bij het opleggen van de definitieve aanslag IB/PVV 2019. Daarbij gaat hij uit van de volgende correcties:
Correctie winst uit onderneming lunchroom |
€ |
37.633 |
Correctie inkomsten uit eigen woning |
€ |
1.838 |
Totale correctie |
€ |
39.471 |
De Inspecteur heeft als bijlage bij de brief van 27 januari 2022 een specificatie opgenomen van de correctie van de winst uit onderneming. Deze specificatie bevat onder meer de volgende gegevens:
Aangifte |
Correctie |
Toelichting |
|||
Fiscale winstberekening |
€ |
26.503 |
€ |
44.754 |
omzetcorrectie |
€ |
€ |
-12.900 |
loonkosten |
||
Fiscale oudedagsreserve 9,44% |
€ |
-2.502 |
€ |
2.502 |
urencriterium |
Winst (voor ondernemersaftrek) |
€ |
24.001 |
€ |
34.356 |
|
Zelfstandigenaftrek |
€ |
-7.280 |
€ |
7.280 |
urencriterium |
Startersaftrek |
€ |
-2.123 |
€ |
2.123 |
urencriterium |
Winst (na ondernemersaftrek) |
€ |
14.598 |
€ |
43.759 |
|
MKB-winstvrijstelling 14% |
€ |
-2.044 |
€ |
-6.126 |
verhoging |
Belastbare winst |
€ |
12.554 |
€ |
37.633 |
De Inspecteur heeft in de brief van 27 januari 2022 ook aangekondigd bij de (navorderings)aanslagen een vergrijpboete op te leggen. Deze heeft hij als volgt toegelicht:
“Op het moment van het doen van de aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over 2015 tot en met 2019 wist u dat u gelden van derden op uw bankrekeningen had ontvangen. Als gevolg hiervan moet u hebben geweten dat de ontvangsten deels als inkomen verantwoord hadden moeten worden in de betreffende aangiften IB/PVV en ZVW. Door het niet verantwoorden van dit inkomen heeft u verwijtbaar gehandeld waardoor over deze jaren te weinig belasting is geheven.
Op grond van vorenstaande concludeer ik dat u willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door uw handelen of nalaten te weinig belasting geheven is of kan worden dan wel niet of niet binnen de termijn betaald is. Dit kwalificeert zich als (voorwaardelijke) opzet.
Ik ben voornemens, op grond van eerdergenoemde artikelen, voor de jaren 2017 tot en met 2019 een vergrijpboete op te leggen van 50%.”
De Inspecteur heeft met dagtekening 18 maart 2022 de navorderingsaanslag 2017, navorderingsaanslag 2018 en aanslag 2019 met vergrijpboetes opgelegd overeenkomstig de aankondiging. De vergrijpboetes zijn berekend over de gecorrigeerde looninkomsten (2017 en 2018) en de gecorrigeerde winst uit onderneming (2019), dus niet over de gecorrigeerde inkomsten uit de eigen woning.
Op 10 oktober 2022 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden. In het verslag van het hoorgesprek staat – voor zover hier van belang – het volgende:
“Daarnaast verklaart de [belanghebbende] dat hij de administratie deed van de lunchroom. Deze administratie wordt vervolgens aangeleverd bij een administratiekantoor.
(…)
De facturen omtrent de feesten/partijen werden buiten de administratie van de lunchroom gehouden. Het administratiekantoor was van deze werkzaamheden niet op de hoogte.”
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
“Beoordeling van het geschil
Inkomstenbelasting
16. De rechtbank stelt vast dat de navorderingsaanslagen voor de jaren 2017 en 2018 zijn opgelegd met inachtneming van hetgeen door eiser is verklaard over de betalingen op de bankrekeningen 1 en 2. Verweerder heeft de ontvangen bedragen aangemerkt als omzet en rekening gehouden met inkoopkosten. Van het resterende bedrag is 50% aan eiser toegerekend en als belastbaar inkomen uit werk en woning aangemerkt. Naar het oordeel van de rechtbank is dit terecht gebeurd, omdat eiser dit inkomen inderdaad heeft genoten. Van dubbele heffing is geen sprake nu slechts de helft van het inkomen aan eiser is toegerekend. Indien bij de vader van eiser meer dan de andere helft van de inkomsten in aanmerking is genomen, is dit een fout die – gelet op de afspraken tussen eiser en zijn vader – in de aanslagen van de vader zou moeten worden gecorrigeerd.
17. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de inkomsten uit de feesten en partijen eveneens terecht in de aanslag voor het jaar 2019 begrepen. Verweerder is bij de aanslagoplegging uitgegaan van de bedragen die eiser op zijn privérekeningen daadwerkelijk heeft ontvangen en heeft rekening gehouden met daarover verschuldigde omzetbelasting, loonkosten en ondernemersaftrek.
18. Eiser heeft laten weten vraagtekens te hebben bij het onderzoek dat verweerder naar hem heeft ingesteld. Verweerder heeft daarover toegelicht dat hij via onderzoek naar betalingsgegevens van Payment Service Providers (PSP’s) bij eiser terecht is gekomen. Uit dat onderzoek volgde dat van één of meer bankrekeningen op naam van eiser via de PSP’s relatief grote bedragen zijn overgemaakt naar online gokbedrijven. Vervolgens heeft verweerder door middel van derdenonderzoek meer informatie over eiser verkregen, onder meer bij banken. De rechtbank ziet in deze gang van zaken, die wordt bevestigd door de stukken die zich in het dossier bevinden, geen aanwijzingen voor onrechtmatige bewijsvergaring jegens eiser. Ook anderszins vormt het onderzoek voor de rechtbank geen aanleiding om de aanslagen te vernietigen.
Vergrijpboetes
19. Op grond van artikel 67d, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan een vergrijpboete worden opgelegd indien het aan opzet van de belastingplichtige te wijten is dat de aangifte niet dan wel onjuist of onvolledig is gedaan. Op grond van artikel 67e, eerste lid, van de AWR, kan een vergrijpboete worden opgelegd indien het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige te wijten is dat een aanslag naar een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven. Onder opzet wordt mede begrepen voorwaardelijke opzet. Daarvan is sprake indien een belastingplichtige ten tijde van het doen van aangifte wetenschap had van de aanmerkelijke kans dat een onjuiste aangifte zou worden gedaan dan wel te weinig belasting zou worden geheven, en dat hij die kans toen bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).[1]
20. De bewijslast dat sprake is van (voorwaardelijk) opzet rust op verweerder. Eiser betwist dat hij opzettelijk onjuiste aangiften heeft gedaan. Verweerder dient dan overtuigend aan te tonen dat eiser (voorwaardelijk) opzet kan worden verweten. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder daarin geslaagd. Verweerder heeft gewezen op de zakelijke betalingen voor feesten en partijen die eiser bewust heeft laten verrichten op zijn privérekeningen en op het feit dat deze betalingen buiten de administratie van de lunchroom zijn gehouden. Eiser heeft de administratie van de lunchroom gedaan en de desbetreffende facturen opgesteld. Hij heeft uitdrukkelijk met zijn vader afgesproken dat hij de helft van de factuurbedragen zelf mocht houden, maar de betalingen zijn vervolgens op geen enkele wijze in de aangiften van eiser verantwoord (en evenmin in die van zijn vader). Deze omstandigheden – in samenhang bezien en naar hun uiterlijke verschijningsvorm beoordeeld – laten geen andere conclusie toe dan dat eiser willens en wetens onjuiste aangiften heeft gedaan met het oogmerk dat de aanslagen naar te lage bedragen zouden worden vastgesteld (of anderszins te weinig belasting zou worden geheven). Dat eiser er wegens verslavingsproblematiek niet aan zou hebben gedacht om de ontvangen bedragen in zijn aangiften te verantwoorden of dat hij meende dat de enkele vermelding van de bankrekeningen 1 en 2 in de aangiften voldoende was, acht de rechtbank, mede gelet op de financiële achtergrond van eiser, ongeloofwaardig.
21. Eiser maakt niet aannemelijk dat zijn financiële omstandigheden aanleiding geven om de opgelegde vergrijpboeten te matigen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiser inkomsten geniet uit zijn lunchroom waaruit hij zijn schulden voldoet en dat hij eigenaar is van onroerende zaken en een auto. De rechtbank acht een vergrijpboete van 50% van de te weinig geheven belasting passend en geboden. Eiser heeft immers willens en wetens belasting ontdoken door een gedeelte van de omzet van de lunchroom te laten storten op een privérekening en daarover geen belasting te betalen. Dat is een serieus delict, dat de belastingmoraal ondermijnt en waarvoor een serieuze boete op zijn plaats is.
22. De rechtbank ziet in de duur van de procedure aanleiding om de boete te matigen. Met betrekking tot de vergrijpboetes is de redelijke termijn aangevangen met de cautieverlening op 1 september 2021, zodat sinds die datum tot het moment waarop in deze zaken uitspraak wordt gedaan, 2 jaar en ruim 4 maanden zijn verstreken. Van bijzondere omstandigheden die een langere termijn dan 2 jaar rechtvaardigen is de rechtbank niet gebleken. De redelijke termijn is dan ook met ruim 4 maanden overschreden. De rechtbank ziet in die overschrijding aanleiding de boete, conform de door Gerechtshof Amsterdam[2] geformuleerde uitgangspunten, te matigen met 5%. Dat betekent dat de boete voor het jaar 2017 moet worden verminderd met € 334 (5% van € 6.668) tot een bedrag van € 6.334, dat de boete voor het jaar 2018 moet worden verminderd met € 275 (5% van € 5.494) tot een bedrag van € 5.219 en dat de boete voor het jaar 2019 moet worden verminderd met € 488 (5% van € 9.748) tot € 9.260.
Rentebeschikkingen
23. Tegen de in rekening gebrachte belastingrente zijn geen afzonderlijke gronden ingediend. Dat in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht rente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken.
24. Gelet op wat hiervoor is overwogen dienen de beroepen gegrond te worden verklaard.
Proceskosten
25. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
[1] Vgl. Hoge Raad 3 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO5989 en Hoge Raad 8 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:526.
[2] Gerechtshof Amsterdam 2 juli 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ1298.”