Rechtbank Den Haag, 23-01-2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:713, 22_7728 22_7729 en 22_7730
Rechtbank Den Haag, 23-01-2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:713, 22_7728 22_7729 en 22_7730
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 23 januari 2024
- Datum publicatie
- 3 april 2024
- Zaaknummer
- 22_7728 22_7729 en 22_7730
- Relevante informatie
- Art. 67d AWR, Art. 67e AWR
Inhoudsindicatie
In 2017, 2018 en 2019 op bankrekeningen van eiser gestorte bedragen die verband houden met de onderneming van eiser en zijn vader, zijn in aangiften IB/PVV niet verantwoord. Verweerder heeft deze bedragen bij het bepalen van het belastbaar inkomen uit werk en woning terecht in aanmerking genomen. Bij de (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting zijn terecht vergrijpboetes opgelegd. De rechtbank ziet in de duur van de procedure aanleiding om de vergrijpboetes te matigen. Beroep gegrond.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 22/7728, SGR 22/7729 en SGR 22/7730
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser voor de jaren 2017, 2018 en 2019 (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. Daarbij zijn vergrijpboetes opgelegd en is belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 16 november 2022 de navorderingsaanslagen en de daarbij gegeven beschikkingen gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2023.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 1] en mr. [naam 2].
Overwegingen
Feiten
1. Eiser was gedurende de jaren 2017, 2018 en 2019 als financial controller in dienstbetrekking bij de gemeente [plaats]. Hij hield in deze jaren (privé)bankrekeningen bij ABN AMRO (bankrekening 1) en ING (bankrekening 2).
2. Tot 1 januari 2019 was de vader van eiser eigenaar van Lunchroom [bedrijfsnaam] (de lunchroom). Eiser heeft de lunchroom per 1 januari 2019 overgenomen.
3. Op de bankrekeningen 1 en 2 hebben gedurende 2017, 2018 en 2019 mutaties plaatsgevonden die verband houden met de lunchroom. Deze bedragen zijn niet verantwoord in de administratie van de lunchroom. In totaal zijn de volgende bedragen bijgeschreven:
2017 |
€ 68.468 |
2018 |
€ 56.727 |
2019 |
€ 50.575 |
4. Eiser heeft voor het jaar 2017 aangifte IB/PVV ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 52.951. Daarbij is geen inkomen aangegeven dat verband houdt met de lunchroom.
5. Eiser heeft voor het jaar 2018 aangifte IB/PVV ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 55.453. Daarbij is geen inkomen aangegeven dat verband houdt met de lunchroom.
6. Verweerder heeft voor de jaren 2017 en 2018 aanslagen IB/PVV opgelegd conform de ingediende aangiften.
7. Eiser heeft voor het jaar 2019 aangifte IB/PVV ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 64.046. Met betrekking tot de lunchroom is een bedrag van € 12.554 aan belastbare winst aangegeven.
8. Op 10 juni 2021 en 1 september 2021 hebben gesprekken tussen eiser en verweerder plaatsgevonden over, onder meer, de betalingen op de bankrekeningen van eiser en zijn activiteiten voor de lunchroom. In het gespreksverslag van 10 juni 2021 is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“Uit de omschrijvingen in de bankmutaties blijkt dat er door derden betalingen zijn gedaan die betrekking hebben op [de lunchroom]. Kan [eiser] een toelichting geven op deze mutaties?
[Eiser] licht toe: “Wij wilden de inkomsten uit feesten en partijen boekhoudtechnisch scheiden van de omzet die via de kas wordt behaald; wij wilden een aparte geldstroom.” Daarom koos [eiser] ervoor om de inkomsten uit feesten en partijen (groepen en reserveringen) te laten storten op zijn privérekening. (…)
(…)
[voornaam] vraagt aan [eiser] of de kosten die betrekking hebben op de groepen en reserveringen ten laste van het resultaat van de lunchroom zijn gebracht. Hierop antwoordt [eiser] dat dat niet zo is. Volgens [eiser] is de helft van de stortingen gebruikt voor de aanschaf van eten en drinken. De facturen die daarop betrekking hebben zijn weggegooid. Er is ook geen administratie hiervan bijgehouden. Er zijn volgens [eiser] geen personeelskosten betaald van de privé ontvangen bedragen.”
Bij het gesprek op 1 september 2021, waarbij ook de vader van eiser aanwezig is geweest, is aan eiser de cautie verleend. In het gespreksverslag is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“Loon [eiser] bij lunchroom
In de jaren 2015 tot en met 2018 heeft [eiser] geen loon ontvangen vanuit de lunchroom. Welke afspraken heeft [eiser] met zijn vader gemaakt met betrekking tot zijn beloning?
[Eiser] had met zijn ouders de afspraak gemaakt dat hij van de, op zijn bankrekening ontvangen, ontvangen gelden van de feesten en partijen, na aftrek van de inkoopkosten, 50% zou ontvangen.”
9. Verweerder heeft voor het jaar 2017 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 80.292. In verband met de op de bankrekeningen 1 en 2 ontvangen bedragen heeft daarbij een correctie plaatsgevonden van € 25.333 (50% van € 68.468 minus 26% inkoopprijs). De vergrijpboete bedraagt € 6.668, ofwel 50% van de nagevorderde inkomstenbelasting. De in rekening gebrachte belastingrente bedraagt € 2.044.
10. Verweerder heeft voor het jaar 2018 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 78.230. In verband met de op de bankrekeningen 1 en 2 ontvangen bedragen heeft daarbij een correctie plaatsgevonden van € 20.989 (50% van € 56.727 minus 26% inkoopprijs). De vergrijpboete bedraagt € 5.494, ofwel 50% van de nagevorderde inkomstenbelasting. De in rekening gebrachte belastingrente bedraagt € 1.216.
11. Verweerder heeft voor het jaar 2019 een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 103.517. Daarbij zijn de op de bankrekeningen 1 en 2 ontvangen bedragen aangemerkt als omzet. Rekening houdende met over deze omzet verschuldigde omzetbelasting heeft een correctie plaatsgevonden van € 44.754. Na aftrek van loonkosten die zien op werkzaamheden door de ouders van eiser en na toepassing van de ondernemersaftrek is de belastbare winst bepaald op € 37.633. De vergrijpboete bedraagt € 9.748, ofwel 50% van de nagevorderde inkomstenbelasting. De in rekening gebrachte belastingrente bedraagt € 1.293.
12. Op 10 oktober 2022 heeft een telefonisch gesprek plaatsgevonden. In het daarvan door verweerder opgestelde verslag is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“[Eiser] was werkzaam in de lunchroom van zijn vader. Om boekhoudkundig een onderscheid te maken tussen losse verkopen in de lunchroom en feesten/partijen, werd gebruik gemaakt van de privérekening van [eiser]. [Eiser] verklaart dat hij een rekening/factuur opmaakte met daarop een boekingsnummer/referentienummer en zijn privérekeningnummer. (…)
(…)
Daarnaast verklaart [eiser] dat hij de administratie deed van de lunchroom. Deze administratie wordt vervolgens aangeleverd bij een administratiekantoor.
(…)
[Eiser] geeft aan dat als iemand geld had overgemaakt op zijn privérekening in verband met een partij, vervolgens van het geld inkopen werden gedaan door zijn vader. Het bedrag dat hierna overbleef werd verdeeld tussen [eiser] en zijn vader. De facturen omtrent de feesten/partijen werden buiten de administratie van de lunchroom gehouden. Het administratiekantoor was van deze werkzaamheden niet op de hoogte.”
Geschil
13. In geschil is of de (navorderings)aanslagen en de vergrijpboetes terecht zijn opgelegd. Met betrekking tot de vergrijpboetes is verder in geschil of ze naar de juiste bedragen zijn opgelegd.
14. Eiser stelt dat de (navorderings)aanslagen en de vergrijpboetes ten onrechte zijn opgelegd.
15. Verweerder stelt dat (navorderings)aanslagen terecht en naar juiste bedragen zijn opgelegd. De vergrijpboetes zijn volgens verweerder terecht opgelegd, maar moeten worden verminderd in verband met overschrijding van de redelijke termijn.
Beoordeling van het geschil
Inkomstenbelasting
16. De rechtbank stelt vast dat de navorderingsaanslagen voor de jaren 2017 en 2018 zijn opgelegd met inachtneming van hetgeen door eiser is verklaard over de betalingen op de bankrekeningen 1 en 2. Verweerder heeft de ontvangen bedragen aangemerkt als omzet en rekening gehouden met inkoopkosten. Van het resterende bedrag is 50% aan eiser toegerekend en als belastbaar inkomen uit werk en woning aangemerkt. Naar het oordeel van de rechtbank is dit terecht gebeurd, omdat eiser dit inkomen inderdaad heeft genoten. Van dubbele heffing is geen sprake nu slechts de helft van het inkomen aan eiser is toegerekend. Indien bij de vader van eiser meer dan de andere helft van de inkomsten in aanmerking is genomen, is dit een fout die – gelet op de afspraken tussen eiser en zijn vader – in de aanslagen van de vader zou moeten worden gecorrigeerd.
17. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de inkomsten uit de feesten en partijen eveneens terecht in de aanslag voor het jaar 2019 begrepen. Verweerder is bij de aanslagoplegging uitgegaan van de bedragen die eiser op zijn privérekeningen daadwerkelijk heeft ontvangen en heeft rekening gehouden met daarover verschuldigde omzetbelasting, loonkosten en ondernemersaftrek.
18. Eiser heeft laten weten vraagtekens te hebben bij het onderzoek dat verweerder naar hem heeft ingesteld. Verweerder heeft daarover toegelicht dat hij via onderzoek naar betalingsgegevens van Payment Service Providers (PSP’s) bij eiser terecht is gekomen. Uit dat onderzoek volgde dat van één of meer bankrekeningen op naam van eiser via de PSP’s relatief grote bedragen zijn overgemaakt naar online gokbedrijven. Vervolgens heeft verweerder door middel van derdenonderzoek meer informatie over eiser verkregen, onder meer bij banken. De rechtbank ziet in deze gang van zaken, die wordt bevestigd door de stukken die zich in het dossier bevinden, geen aanwijzingen voor onrechtmatige bewijsvergaring jegens eiser. Ook anderszins vormt het onderzoek voor de rechtbank geen aanleiding om de aanslagen te vernietigen.
Vergrijpboetes
19. Op grond van artikel 67d, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan een vergrijpboete worden opgelegd indien het aan opzet van de belastingplichtige te wijten is dat de aangifte niet dan wel onjuist of onvolledig is gedaan. Op grond van artikel 67e, eerste lid, van de AWR, kan een vergrijpboete worden opgelegd indien het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige te wijten is dat een aanslag naar een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven. Onder opzet wordt mede begrepen voorwaardelijke opzet. Daarvan is sprake indien een belastingplichtige ten tijde van het doen van aangifte wetenschap had van de aanmerkelijke kans dat een onjuiste aangifte zou worden gedaan dan wel te weinig belasting zou worden geheven, en dat hij die kans toen bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).1
20. De bewijslast dat sprake is van (voorwaardelijk) opzet rust op verweerder. Eiser betwist dat hij opzettelijk onjuiste aangiften heeft gedaan. Verweerder dient dan overtuigend aan te tonen dat eiser (voorwaardelijk) opzet kan worden verweten. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder daarin geslaagd. Verweerder heeft gewezen op de zakelijke betalingen voor feesten en partijen die eiser bewust heeft laten verrichten op zijn privérekeningen en op het feit dat deze betalingen buiten de administratie van de lunchroom zijn gehouden. Eiser heeft de administratie van de lunchroom gedaan en de desbetreffende facturen opgesteld. Hij heeft uitdrukkelijk met zijn vader afgesproken dat hij de helft van de factuurbedragen zelf mocht houden, maar de betalingen zijn vervolgens op geen enkele wijze in de aangiften van eiser verantwoord (en evenmin in die van zijn vader). Deze omstandigheden – in samenhang bezien en naar hun uiterlijke verschijningsvorm beoordeeld – laten geen andere conclusie toe dan dat eiser willens en wetens onjuiste aangiften heeft gedaan met het oogmerk dat de aanslagen naar te lage bedragen zouden worden vastgesteld (of anderszins te weinig belasting zou worden geheven). Dat eiser er wegens verslavingsproblematiek niet aan zou hebben gedacht om de ontvangen bedragen in zijn aangiften te verantwoorden of dat hij meende dat de enkele vermelding van de bankrekeningen 1 en 2 in de aangiften voldoende was, acht de rechtbank, mede gelet op de financiële achtergrond van eiser, ongeloofwaardig.
21. Eiser maakt niet aannemelijk dat zijn financiële omstandigheden aanleiding geven om de opgelegde vergrijpboeten te matigen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiser inkomsten geniet uit zijn lunchroom waaruit hij zijn schulden voldoet en dat hij eigenaar is van onroerende zaken en een auto. De rechtbank acht een vergrijpboete van 50% van de te weinig geheven belasting passend en geboden. Eiser heeft immers willens en wetens belasting ontdoken door een gedeelte van de omzet van de lunchroom te laten storten op een privérekening en daarover geen belasting te betalen. Dat is een serieus delict, dat de belastingmoraal ondermijnt en waarvoor een serieuze boete op zijn plaats is.
22. De rechtbank ziet in de duur van de procedure aanleiding om de boete te matigen. Met betrekking tot de vergrijpboetes is de redelijke termijn aangevangen met de cautieverlening op 1 september 2021, zodat sinds die datum tot het moment waarop in deze zaken uitspraak wordt gedaan, 2 jaar en ruim 4 maanden zijn verstreken. Van bijzondere omstandigheden die een langere termijn dan 2 jaar rechtvaardigen is de rechtbank niet gebleken. De redelijke termijn is dan ook met ruim 4 maanden overschreden. De rechtbank ziet in die overschrijding aanleiding de boete, conform de door Gerechtshof Amsterdam2 geformuleerde uitgangspunten, te matigen met 5%. Dat betekent dat de boete voor het jaar 2017 moet worden verminderd met € 334 (5% van € 6.668) tot een bedrag van € 6.334, dat de boete voor het jaar 2018 moet worden verminderd met € 275 (5% van € 5.494) tot een bedrag van € 5.219 en dat de boete voor het jaar 2019 moet worden verminderd met € 488 (5% van € 9.748) tot € 9.260.
Rentebeschikkingen
23. Tegen de in rekening gebrachte belastingrente zijn geen afzonderlijke gronden ingediend. Dat in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht rente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken.
24. Gelet op wat hiervoor is overwogen dienen de beroepen gegrond te worden verklaard.
Proceskosten
25. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar voor zover deze zien op de boetebeschikkingen;
- vermindert de vergrijpboete die is opgelegd voor het jaar 2017 tot € 6.334;
- vermindert de vergrijpboete die is opgelegd voor het jaar 2018 tot € 5.219;
- vermindert de vergrijpboete die is opgelegd voor het jaar 2019 tot € 9.260;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van de uitspraken op bezwaar; en
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Maas, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: