Home

Gerechtshof Den Haag, 19-11-2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:2675, BK-24/363

Gerechtshof Den Haag, 19-11-2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:2675, BK-24/363

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
19 november 2024
Datum publicatie
26 maart 2025
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2024:2675
Formele relaties
Zaaknummer
BK-24/363
Relevante informatie
Art. 220a Gemw, Art. 22 Wet WOZ

Inhoudsindicatie

Tussenuitspraak. OZB. Artikel 220a Gemeentewet. Kwalificeert het hospice als woning of als niet-woning?

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-24/363

in het geding tussen:

de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland, de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: A. Remmelzwaal)

en

op het hoger beroep van de Heffingsambtenaar tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 6 maart 2024, nummer SGR 22/7576.

Procesverloop

1.1.

De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde op 1 januari 2021 van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats] (de onroerende zaak), voor het kalenderjaar 2022 vastgesteld op € 1.867.000 (de beschikking). Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor het jaar 2022 opgelegde aanslagen “Onroerende zaakbelasting eigenaar” en “Onroerende zaakbelasting gebruiker” van de [gemeente] (de aanslagen).

1.2.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar het bezwaar tegen de beschikking en de aanslagen ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake hiervan is een griffierecht geheven van € 365. De Rechtbank heeft als volgt beslist:

“De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- draagt verweerder op een nieuwe uitspraak op bezwaar te doen met inachtneming van deze uitspraak;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 365 aan eiser te vergoeden.”

1.4.

De Heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. De Heffingsambtenaar heeft op 29 augustus 2024 een nader stuk met bijlage ingediend.

1.5.

De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 8 oktober 2024. Partijen zijn verschenen. Ter zitting heeft belanghebbende een pleitnota overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.

Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak. De onroerende zaak is in gebruik als hospice. In het hospice kunnen gelijktijdig maximaal zeven personen verblijven. De onroerende zaak bestaat uit onder andere zeven verblijf/slaapkamers met eigen badkamer, een gezamenlijke woonkamer, keuken en bijkeuken, een hal en een gang, overlopen en een trappenhuis.

2.2.

De Heffingsambtenaar is bij het opleggen van de aanslagen ervan uitgegaan dat de onroerende zaak niet in hoofdzaak tot woning dient. Hij heeft aan belanghebbende een aanslag opgelegd als gebruiker en een aanslag als eigenaar berekend naar het tarief voor niet-woningen.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft overwogen, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Heffingsambtenaar als verweerder:

“5. Op verweerder rust de bewijslast om aan te tonen dat de grondslagen en de tarieven waarnaar de aanslagen zijn vastgesteld juist zijn. Dit betekent dat verweerder feiten en omstandigheden moet stellen, en bij betwisting aannemelijk moet maken, waaruit volgt dat de onroerende zaak niet in hoofdzaak tot woning dient en daarom als zogenoemde niet-woning moet worden aangemerkt.

6. Artikel 220 van de Gemeentewet luidt:

“Ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken kunnen onder de naam onroerende-zaakbelastingen worden geheven:

a. een belasting van degenen die bij het begin van het kalenderjaar onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht, gebruiken;

b. een belasting van degenen die bij het begin van het kalenderjaar van onroerende zaken het genot hebben krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.”

7. Artikel 220a, tweede lid, van de Gemeentewet luidt:

“Een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning indien de waarde die op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld voor die onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van de onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.”

8. Een deel van een onroerende zaak dat naar aard en inrichting bestemd en geschikt is om enigszins duurzaam voor menselijke bewoning te dienen en waarbij de woonfunctie overheersend is ten opzichte van andere functies, dient tot woning als bedoeld in artikel 220a, tweede lid, van de Gemeentewet, ongeacht of dat deel feitelijk duurzaam wordt bewoond. Voor delen van de onroerende zaak die naar de hiervoor gegeven maatstaf niet tot woning dienen, moet vervolgens worden beoordeeld of zij volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden als bedoeld in artikel 220a, tweede lid, van de Gemeentewet. Daarvoor is beslissend of en in hoeverre deze delen feitelijk worden gebruikt ten behoeve van de delen die wel tot woning dienen.[1]

9. Verweerder heeft, onder verwijzing naar informatie en beeldmateriaal op de website van het hospice, aangevoerd dat de aard van de onroerende zaak zorgverlening is en dat de onroerende zaak niet beschikt over een deel waarbij de woonfunctie overheersend is.

10. Volgens eiseres is de onroerende zaak bestemd, ingericht en geschikt voor duurzame menselijke bewoning. Alle kamers en de gezamenlijke woonkamer, keuken en bijkeuken dienen volledig tot bewoning en de verkeersruimten zijn volledig dienstbaar aan woondoeleinden, aldus eiseres.

11. De rechtbank maakt uit de stukken die eiseres heeft overgelegd en hetgeen eiseres heeft aangevoerd op dat mensen die in het hospice verblijven beschikken over een eigen gemeubileerde (slaap)kamer met sanitaire voorzieningen en dat zij, mede gelet op de gezamenlijke woonkamer, keuken en bijkeuken, in het hospice hun dagbesteding hebben alsook kunnen koken en eten. De rechtbank leidt hieruit af dat voormelde delen van de onroerende zaak in beginsel geschikt zijn voor duurzame menselijke bewoning. Dat in het hospice ook zorg wordt verleend, doet op zichzelf aan die geschiktheid niet af. Verweerder heeft niet onderbouwd in welke mate de verschillende onderdelen van de onroerende zaak zijn ingericht en geschikt zijn gemaakt om de zorgfunctie te ondersteunen, zodat het de rechtbank niet is gebleken dat de woonfunctie niet overheersend is ten opzichte van andere functies. Ook overigens heeft verweerder onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld die zijn standpunt kunnen staven. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de onroerende zaak niet in hoofdzaak tot woning dient. Dit brengt mee dat de onroerende zaak moet worden aangemerkt als woning. De bestreden uitspraak op bezwaar kan derhalve niet in stand blijven.

12. Aangezien de onroerende zaak moet worden aangemerkt als woning, ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld wat op de waardepeildatum de waarde is van de onroerende zaak. Eiseres heeft eerst ter zitting een waardevermindering van 20% bepleit. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder noch eiseres een waarde aannemelijk gemaakt. De rechtbank acht het in dit geval niet mogelijk om voor wat betreft de waarde van de onroerende zaak op basis van het dossier zelf (adequaat) in de zaak te voorzien. De rechtbank zal daarom met toepassing van artikel 8:72, vierde lid van de Algemene wet bestuursrecht verweerder opdragen om een nieuwe uitspraak op bezwaar te doen met inachtneming van deze uitspraak.

13. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep gegrond te worden verklaard.

Proceskosten

14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, omdat geen voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn gesteld of gebleken.

(…)

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Beslissing