Gerechtshof Den Haag, 27-03-2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:646, BK-23/726
Gerechtshof Den Haag, 27-03-2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:646, BK-23/726
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 27 maart 2024
- Datum publicatie
- 6 mei 2024
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2023:10331, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- BK-23/726
- Relevante informatie
- Art. 33 SW, Art. 33a SW, Art. 27 SW, Art. 1 SW
Inhoudsindicatie
Art. 33, aanhef en sub 5, letter c en sub 7, Successiewet 1956 (tekst 2017). Kruislings schenken. Belanghebbende schenkt aan de kinderen van een ander in totaal € 200.000 (4 x € 50.000) en die ander schenkt aan de kinderen van belanghebbende ook in totaal € 200.000 (2 x € 100.000). De eigenwoningvrijstelling voor schenkingen ouder-kind is al uitgeput door belanghebbende. Inspecteur doet terecht een beroep op fiscaalrechtelijke (her)kwalificatie. Wetsontduiking Handelen in strijd met bedoeling van de wetgever omdat de schenking door de ander aan de kinderen van belanghebbende geacht kan worden een vermogensoverheveling van ouder naar kind tot stand te brengen met als doorslaggevende motief het ontgaan van schenkbelasting.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-23/726
in het geding tussen:
(gemachtigde: P.A. van Ginkel)
en
(vertegenwoordiger: […] )
inzake het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 27 juni 2023, nummer SGR 21/2936.
Procesverloop
De Inspecteur heeft aan belanghebbende een aanslag schenkbelasting opgelegd naar een belaste schenking ten bedrage van € 94.680 (de aanslag).
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake daarvan is een griffierecht van € 49 geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake daarvan is een griffierecht van € 136 geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 17 januari 2024. Partijen zijn verschenen. Belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd. De zaak is gezamenlijk behandeld met het hoger beroep van [A] , de broer van belanghebbende, met zaaknummer BK-23/727. Hetgeen in de ene zaak is aangevoerd wordt geacht te zijn aangevoerd in de andere zaak, tenzij hetgeen is aangevoerd uitsluitend op die ene zaak betrekking heeft. Van het verhandelde ter zitting is één proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
Belanghebbende en [A] (de broer) hebben ieder op 12 juli 2017 van hun moeder, [B] (moeder [B] ), een schenking ontvangen van € 100.000 (schenking 1). Op 13 juli 2017 hebben belanghebbende en de broer ieder een schenking van € 100.000 ontvangen van [C] (mevrouw [C] ) (schenking 2). Belanghebbende heeft beide schenkingen gebruikt voor het aflossen van een eigenwoningschuld.
Moeder [B] heeft op respectievelijk 24 mei 2017, 2 juli 2017, 4 augustus 2017 en 27 augustus 2017, aan ieder van de vier kinderen van mevrouw [C] schenkingen gedaan ten bedrage van steeds € 50.000, neerkomend op een totaalbedrag van € 200.000 (schenking 3).
Inzake alle schenkingen zijn aangiften schenkbelasting gedaan waarbij steeds een beroep is gedaan op de eenmalig verhoogde vrijstelling ten behoeve van de eigen woning als bedoeld in artikel 33, aanhef en sub 5, letter c, dan wel sub 7, van de Successiewet 1956 (SW 1956, tekst 2017) (de eigenwoningvrijstelling). Eerder hebben de kinderen van mevrouw [C] schenkingen van haar ontvangen waarop de eigenwoningvrijstelling is toegepast.
De vader van belanghebbende, [D] , en mevrouw [C] bezaten ten tijde van de schenkingen ieder 32,97% van de aandelen in [E B.V.] , gevestigd te [woonplaats] . [D] is bestuurder van deze vennootschap. De overige aandelen waren in het bezit van [Stichting F B.V.] , gevestigd te [woonplaats] .
De Inspecteur heeft bij brief van 26 maart 2020 aangekondigd voornemens te zijn af te wijken van de aangifte inzake schenking 2 en het beroep op de eigenwoningvrijstelling niet te honoreren:
“Kruislingse schenkingen
Vanaf 2017 mag iedereen tussen 18 en 40 jaar van een familielid of van een derde eenmalig een schenking van maximaal € 100.000 (bedrag 2017) vrij van schenkbelasting ontvangen, mits deze wordt aangewend voor de eigen woning.
Voor de kinderen van [mevrouw [C] ] was het, vanwege in het verleden eerdere gebruikmaking van de vrijstelling, niet meer mogelijk om van hun moeder in 2017 een schenking van € 100.000 volledig vrijgesteld van schenkbelasting te ontvangen.
U heeft schenking 2 volgens de aangifte ontvangen van [mevrouw [C] ].
Volgens mijn informatie bestaat tussen uw moeder en [mevrouw [C] ] een zakelijk samenwerkingsverband.
Gelet op de relaties, de hoogte van de schenkingen en de periode waarin de schenkingen hebben plaatsgevonden, acht ik het aannemelijk dat een verband bestaat tussen schenking 2 en 3. Uw moeder en [mevrouw [C] ] zijn overeengekomen om kruislings te gaan schenken aan elkaars kinderen. Dit met het doel om de kinderen optimaal gebruik te kunnen laten maken van de vrijstelling voor de eigen woning.