Home

Rechtbank Den Haag, 27-06-2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:10331, AWB - 21 _ 2936

Rechtbank Den Haag, 27-06-2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:10331, AWB - 21 _ 2936

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
27 juni 2023
Datum publicatie
19 juli 2023
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2023:10331
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2936
Relevante informatie
Art. 33 SW

Inhoudsindicatie

Schenkbelasting. Kruiselings schenken. Geen recht op toepassing van de eigenwoningvrijstelling voor tweede schenking nu dit in werkelijkheid een schenking door de moeder is en voor een eerdere schenking door de moeder reeds de eigenwoningvrijstelling is toegepast.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummer: SGR 21/2936

(gemachtigde: P.A. van Ginkel),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres een aanslag schenkbelasting opgelegd.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 4 maart 2021 de aanslag schenkbelasting gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2023.

Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 1] , drs. [naam 2] , mr. [naam 3] .

Ter zitting is gelijktijdig behandeld het beroep van [naam 4] inzake de aan hem opgelegde aanslag schenkbelasting (zaaknummer SGR 21/3003).

Overwegingen

Feiten

1. Op 12 juli 2017 hebben eiseres en haar broer ( [naam 4] , de broer) van hun moeder ( [naam 5] , de moeder) allebei een schenking ontvangen van € 100.000 (schenking 1).

2. Op 13 juli 2017 hebben eiseres en de broer allebei een schenking ontvangen van [naam 6] (ZK) van € 100.000 (schenking 2).

3. De moeder heeft op respectievelijk 24 mei 2017, 2 juli 2017, 4 augustus 2017 en 27 augustus 2017, aan ieder van de vier kinderen van ZK (de kinderen ZK) schenkingen gedaan ten bedrage van steeds € 50.000, neerkomend op een totaalbedrag van € 200.000 (schenking 3).

4. Tussen de vader [naam 7] , de vader) van eiseres en ZK bestond, tot het overlijden van de vader in 2016, een zakelijke relatie. Zij hadden ieder 32,97% van de aandelen in [bedrijfsnaam] B.V. en ze hadden tot 21 maart 2021 een samenwerkingsverband onder de naam van de vader en de naam van ZK.

5 Op 16 maart 2018 hebben eiseres en de broer ten aanzien van de schenkingen 1 en 2 aangiftes schenkbelasting gedaan. Hierbij is in alle aangiftes een beroep gedaan op de eenmalige verhoogde vrijstelling voor de eigen woning als bedoeld in artikel 33, aanhef en onder 5, sub c, en artikel 33, aanhef en onder 7, van de Successiewet 1956 (Sw).

Ook ten aanzien van schenking 3 zijn aangiftes ingediend, waarbij een beroep is gedaan op deze vrijstelling.

6. Bij brief van 26 maart 2020 heeft verweerder aangekondigd voornemens te zijn af te wijken van de aangiften. Eiseres heeft hier niet op gereageerd.

7. Verweerder heeft op 27 mei 2020 terzake van schenkingen 1 en 2 aan eiseres twee aanslagen schenkbelasting opgelegd. Ten aanzien van schenking 1 heeft verweerder het beroep van eiseres op de eigenwoningvrijstelling geaccepteerd en een aanslag opgelegd naar een belaste verkrijging van nihil (aanslag 1). Ten aanzien van schenking 2 heeft verweerder een aanslag opgelegd naar een belaste verkrijging van € 94.680 (aanslag 2), daarbij is de eigenwoningvrijstelling niet toegepast en is rekening gehouden met de jaarlijkse vrijstelling (in 2017 een vrijstelling van € 5.320).

Geschil 8. In geschil is of verweerder bij het opleggen van aanslag 2 terecht het beroep van eiseres op toepassing van de in artikel 33, aanhef en onder 7, van de Sw opgenomen eigenwoningvrijstelling niet heeft gehonoreerd. Niet in geschil is dat schenking 2 door eiseres is gebruikt voor het aflossen van een schuld in verband met de eigenwoning. Evenmin is in geschil dat aanslag 2 tot het juiste bedrag is opgelegd, indien de vrijstelling niet van toepassing is.

9. Eiseres stelt dat de vrijstelling van artikel 33, aanhef en onder 7, van de Sw moet worden toegepast. Volgens eiseres is namelijk geen sprake van een derdenbeding. De verrichtte schenkingen worden niet uitgesloten in de Sw en uit de geest van de Sw blijkt niet dat kruislings schenken de toepassing van een vrijstelling in de weg staat.

10. Verweerder stelt primair dat eiseres geschonken heeft gekregen via een derdenbeding, zodat schenking 2 aangemerkt moet worden als een schenking afkomstig van de moeder. Omdat eiseres in het jaar 2017 van de moeder reeds schenking 1 heeft ontvangen, kan zij gelet op artikel 33, aanhef en onder 5, van de Sw schenking 2 niet onbelast ontvangen. Subsidiair stelt verweerder dat sprake is van fraus legis. Meer subsidiair stelt verweerder dat toepassing van de vrijstelling in dit geval in strijd is met de letter en geest van de Sw.

Beoordeling van het geschil

11. Uit artikel 33, aanhef en onder 7, van de Sw volgt dat is vrijgesteld van schenkbelasting hetgeen tot een bedrag van € 100.000 wordt verkregen voor iemand tussen de 18 en 40 jaar voor één kalenderjaar, indien het een schenking ten behoeve van een eigen woning betreft en op deze vrijstelling in de aangifte een beroep wordt gedaan.

12. In de Nota naar aanleiding van het verslag staat over kruislings schenken - voor zover van belang - het volgende vermeld:

Verder vragen de leden van de fractie van de PvdA om een reactie op een mogelijk onbedoeld effect dat de NOB signaleert: in plaats van dat een ouder € 200.000 schenkt aan zijn eigen kind, schenkt hij € 100.000 aan zijn eigen dochter en € 100.000 aan de dochter van zijn broer. Zijn broer doet hetzelfde, waardoor bewerkstelligd wordt dat € 200.000 per persoon belastingvrij is ontvangen. De leden van de fractie van de PvdA vragen of dit effect kan optreden en wat hiertegen zal worden gedaan. (…)

Iemand kan inderdaad van meer personen een schenking ontvangen die, wanneer die wordt gebruikt voor de eigen woning of het aflossen van een schuld in verband met die eigen woning, is vrijgesteld. Dit past geheel in de gedachte van deze tijdelijke verruiming. In de geschetste situatie waarbij twee broers hebben afgesproken kruislings te schenken aan elkaars kind is het echter de vraag of hier wel sprake is van een schenking aan het kind van de ander. In feite krijgt door de afspraak met de broer het eigen kind € 200.000 van de eigen ouder waarvan € 100.000 via de broer, en ontvangt het kind van die broer ook € 200.000 van de eigen vader. Voor de schenkbelasting geldt dat voor de helft van de totale schenking een beroep kan worden gedaan op de tijdelijk verhoogde vrijstelling van € 100.000. De Belastingdienst zal dergelijke constructies bestrijden in het reguliere toezicht. De constatering dat iemand van meerdere personen (al dan niet in familieverband) een schenking heeft ontvangen kan daarbij een signaal zijn.” (Kamerstukken II 2013/14, 33 752, nr. 11, blz. 63).

13. De Staatssecretaris van Financiën heeft in een brief van

11 maart 2019 (nr. 2019-0000036740), als volgt op Kamervragen naar aanleiding van een advertentie over de toepassing van de schenkvrijstelling eigen woning - voor zover van belang - geantwoord:

Vraag 1 . Bent u bekend met de advertentie waarin personen, die eerder al een belastingvrij bedrag hebben geschonken aan een kind of een ander familielid, wordt gevraagd om via een fiscale constructie nogmaals een bedrag belastingvrij te schenken?

(…)

Vraag 3. Kunt u toelichten hoe dergelijke ‘kruislingse schenkingen’ zich verhouden tot de wettelijke verhoogde schenkingsregeling? Wanneer zijn dergelijke schenkingen legitiem en wanneer zijn zij een verkapte constructie om belasting te ontwijken?

Vraag 4. Kunt u een toelichting geven op de wenselijkheid van deze fiscale constructie, aangezien personen gezien de advertentie nog een tweede keer een groot bedrag belastingvrij kunnen schenken aan een kind of een ander familielid? Is dit conform de letter of de geest van de wet?

Antwoord vragen 3 en 4

De reden voor het doen van kruislingse schenkingen – jij schenkt aan mijn kind onder de voorwaarde dat ik aan jouw kind schenk – is gelegen in het feit dat een ouder een schenking wil doen aan zijn eigen kind voor diens eigen woning, maar dat kind voor die schenking geen beroep meer kan doen op de verhoogde vrijstelling schenkbelasting voor de eigen woning, omdat het kind al eerder een beroep op een verhoogde vrijstelling schenkbelasting heeft gedaan wegens een schenking van dezelfde ouder(s). Via de omweg van kruislings schenken wil men bereiken dat het kind toch een beroep kan doen op die vrijstelling, stellende dat de schenking afkomstig is van een ander. In een dergelijk geval zal het beroep op de vrijstelling niet gehonoreerd worden. (…) Ik acht het gebruik van kruislingse schenkingen ten einde de verhoogde vrijstelling schenkbelasting voor de eigen woning voor een tweede maal te verkrijgen ongewenst en de toepassing van de vrijstelling in een dergelijk geval in strijd met de letter en geest van de Successiewet 1956.

(…)

Bij de invoering van de tijdelijke verruiming van de vrijstelling schenkbelasting voor de eigen woning van 1 oktober 2013 tot en met 31 december 2014 bestond reeds aandacht voor het mogelijk ontstaan van fiscale constructies om daarmee de vrijstelling meer dan één keer toe te passen. Zoals in de parlementaire stukken is aangegeven, zal de Belastingdienst bij constatering van kruislingse schenkingen de schenkingen beschouwen als schenkingen van de ouder(s) aan het eigen kind met als consequentie dat er schenkbelasting bij het kind wordt geheven, indien het kind reeds eerder een beroep heeft gedaan op een verhoogde vrijstelling schenkbelasting wegens een schenking van dezelfde ouder(s).

Juridisch is er bij deze constructie sprake van een samenstel van rechtshandelingen. De ouder van het ene kind heeft een overeenkomst gesloten met de ouder van het andere kind. Door de overeenkomst verarmt de ouder en verrijkt het (eigen) kind. Het blijft dus een schenking van de ouder aan het eigen kind. In die verhouding kan niet meer dan eenmaal de vrijstelling worden toegepast. Ook als er wordt verkregen door middel van een derdenbeding is de verkrijging belast. De ene ouder heeft immers de verkrijging van de andere ouder bedongen ten behoeve van het eigen kind. Tot slot: in de Uitvoeringsregeling schenk- en erfbelasting zijn nadere voorwaarden gesteld voor de toepassing van de verhoogde vrijstelling voor een schenking ten behoeve van de eigen woning. Een van deze voorwaarden is dat de schenking onvoorwaardelijk wordt gedaan. Op het moment dat de ene ouder met de andere ouder overeenkomt dat hij diens kind een schenking doet onder voorwaarde dat deze ouder ook zijn kind een schenking doet, is deze niet onvoorwaardelijk en is de schenkvrijstelling ook om die reden niet van toepassing.”

14. De rechtbank leidt uit het dossier en hetgeen ter zitting is verhandeld, bezien in onderling verband, af dat de schenkingen door de moeder aan de kinderen ZK en die door ZK aan eiseres en de broer tussen de schenkers zijn afgestemd en enkel zijn gedaan in de zekerheid dat al deze kruiselingse schenkingen zouden worden geëffectueerd. Onder die omstandigheden neemt verweerder terecht het standpunt in dat eiseres de schenking van ZK heeft gekregen krachtens een derdenbeding. Alsdan is immers tussen de moeder en ZK een overeenkomst tot stand gekomen - al dan niet schriftelijk -, namelijk één die erop neerkomt dat de bewuste schenkingen aan de kinderen van de andere schenker zouden worden gedaan onder de voorwaarde dat die ook, tot hetzelfde (totaal) bedrag, aan de eigen kinderen zouden schenken. Eiseres kan hieraan een bepaalde aanspraak ontlenen. Namelijk, de aanspraak op de kruiselingse schenking ter compensatie van de schenking van de moeder aan de kinderen ZK. In werkelijkheid is geen sprake van een gift van ZK aan eiseres, maar van een (indirecte) gift van de moeder aan eiseres. Nu de eigenwoningvrijstelling reeds is toegepast bij schenking 1, heeft verweerder de eigenwoningvrijstelling terecht niet toegepast ten aanzien van schenking 2. De wet noch de wetsgeschiedenis biedt ruimte voor het andersluidende standpunt van eiseres. Gelet hierop kan in het midden blijven of sprake is van fraus legis.

15. Gelet op wat hiervoor is overwogen, zal het beroep ongegrond worden verklaard.

Proceskosten

16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Rechtsmiddel