Home

Gerechtshof Den Haag, 01-05-2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:716, BK-23/597 en BK-23/598

Gerechtshof Den Haag, 01-05-2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:716, BK-23/597 en BK-23/598

cassatie ingesteld (rolnr HR: 24/02200)

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
1 mei 2024
Datum publicatie
28 mei 2024
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2024:716
Formele relaties
Zaaknummer
BK-23/597 en BK-23/598
Relevante informatie
Art. 9 AWR, Art. 27e AWR, Art. 47 AWR, Art. 49 AWR, Art. 52a AWR, Art. 67a AWR

Inhoudsindicatie

Aanslagen IB/PVV en Zvw 2016. Omkering en verzwaring van de bewijslast. De Inspecteur heeft de correcties gebaseerd op een redelijke en niet willekeurige schatting. De verzuimboete is terecht opgelegd, maar wordt gematigd wegens overschrijding van de redelijke termijn. Vergoeding van immateriële schade.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummers BK-23/597 en BK-23/598

in het geding tussen:

(gemachtigde: N. Idrissi)

en

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 16 mei 2023, nummers SGR 22/1234 en SGR 22/1236.

Procesverloop

1.1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2016 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 111.031 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 5.022 (de aanslag IB/PVV). Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen heeft de Inspecteur een verzuimboete van € 369 opgelegd en € 5.164 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.1.2.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2016 een aanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 52.763 (de aanslag Zvw). Bij gelijktijdig gegeven beschikking heeft de Inspecteur € 295 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar tegen de aanslag Zvw ongegrond verklaard en het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV gedeeltelijk gegrond verklaard. Daarbij is het belastbaar inkomen uit werk en woning gehandhaafd en het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen verminderd tot € 2.322. Tevens is de in rekening gebrachte belastingrente dienovereenkomstig verminderd.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake daarvan is een griffierecht geheven van € 50. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Van belanghebbende is geen griffierecht geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De Inspecteur heeft op 15 maart 2024 een nader stuk ingediend.

1.6.

De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van 20 maart 2024. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.1.

Belanghebbende was in 2016 gehuwd met [A] . Belanghebbende en [A] woonden samen op het adres [adres] te [woonplaats] (de woning). [A] was enig eigenaar van de woning.

2.1.2.

[A] heeft twee zoons die zijn geboren op [geboortedatum] 1998 (de oudste zoon) en op [geboortedatum] 2004.

2.2.1.

[A] dreef vanaf 1 augustus 2011 een onderneming in de vorm van een eenmanszaak onder de naam ‘ [Eenmanszaak 1] ’ (de eenmanszaak). [A] heeft de onderneming op 1 maart 2016 verkocht aan een derde (de koper) voor een koopprijs van € 10.500. [A] en de koper zijn overeengekomen dat de koopprijs zal worden schuldig gebleven en dat deze lening in maandelijkse termijnen van € 500 zal worden afgelost.

2.2.2.

De eenmanszaak is per 22 februari 2016 uitgeschreven uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel.

2.2.3.

[A] dreef vanaf 1 mei 2016 een onderneming in de vorm van een eenmanszaak onder de naam ‘ [Eenmanszaak 2] ’. De fiscale winst in 2016 van [Eenmanszaak 2] bedroeg € 6.361.

2.3.1.

De Politie heeft op 4 maart 2019 de woning doorzocht. Tijdens deze doorzoeking zijn betalingsbewijzen van contante en girale uitgaven aangetroffen.

2.3.2.

De Politie heeft een Exceloverzicht opgesteld van de in 2.3.1 bedoelde uitgaven. Volgens dit overzicht bedragen de totale uitgaven in 2016 € 48.031,75 (het Exceloverzicht).

2.3.3.

De Inspecteur heeft met toestemming van het Openbaar Ministerie voor fiscale doeleinden een kopie van de betalingsbewijzen en het Exceloverzicht van de Politie ontvangen.

2.4.1.

Bij brief van 30 september 2019 heeft de Inspecteur belanghebbende uitgenodigd om aangifte IB/PVV en Zvw te doen voor het jaar 2016 en daarin een termijn gegeven tot 1 november 2019.

2.4.2.

Bij brief van 4 november 2019 heeft de Inspecteur belanghebbende aangemaand tot het doen van aangifte op uiterlijk 14 november 2019.

2.5.

Bij brief van 2 december 2019 heeft de Inspecteur aangekondigd dat hij, onder meer, voor het jaar 2016 ambtshalve aanslagen IB/PVV en Zvw heeft vastgesteld. Verder heeft hij op grond van artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) verzocht om informatie. In deze brief is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:

“Recentelijk heeft de politie te [woonplaats] , nadat daarvoor toestemming was verleend door het openbaar ministerie, mij een dossier ter beschikking gesteld voor fiscale doeleinden. Dit dossier bevat een groot aantal documenten die op 4 maart 2019 tijdens een doorzoeking in uw woning zijn aangetroffen. Deze documenten betreffen met name bonnen en andere betaalbewijzen waaruit voor de jaren 2016 en 2017 een zodanig uitgavenpatroon blijkt dat aannemelijk is dat u en uw echtgenote in die jaren belastbare inkomsten hebben genoten waarvan geen aangifte is gedaan. Ter zake van die inkomsten heb ik aan u definitieve aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en Inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Waz) 2016 en voor het jaar 2017, mede omdat de aangiftetermijn nog loopt, voorlopige aanslagen.

Hieronder treft u een nadere motivering van deze aanslagen aan.

Overzicht van politie inzake uitgaven

In bijlage 1 bij deze brief is een door de politie samengesteld Excel-overzicht bijgevoegd met daarin een overzicht per jaar van de contante uitgaven en uitgaven per creditcard waarvan bonnen en/of andere documenten zijn aangetroffen. Uit dat overzicht blijkt voor 2016 een bedrag aan benoemde uitgaven van € 48.031 en voor 2017 een bedrag van € 27.868.

Ik acht aannemelijk dat deze uitgaven zijn gedaan uit inkomsten die in de betreffende jaren door u en/of uw partner zijn genoten. Omdat op dit moment niet duidelijk is voor wiens rekening welke uitgave is gekomen en uit wiens inkomen de uitgaven zijn betaald, heb ik ter behoud van rechten de met de uitgaven samenhangende inkomenscorrectie bij u beiden in aanmerking genomen.

Auto's

Vanaf 30 juni 2017 heeft [de oudste zoon] de Range Rover Evoque met kenteken [kenteken 1] op zijn naam. Na inruil van de Audi Al met het kenteken [kenteken 2] voor een bedrag van € 21.000 is daarop een bedrag van € 9.000 bijbetaald. Gelet op de leeftijd en het inkomen van [de oudste zoon] is niet aannemelijk dat die auto daadwerkelijk van hem is geweest. Voorts heeft de politie u meerdere malen als bestuurder van de Range Rover gesignaleerd. Daarom acht ik aannemelijk dat deze auto uw eigendom is en reken ik het bedrag van € 9.000 toe aan uw inkomen over 2017.

[De oudste zoon] heeft de Audi Al vanaf 20 januari 2017 op naam gehad. Ik acht aannemelijk dat ook die auto uw eigendom was. Ik ga er vanuit dat de inruilprijs van eind juni 2017 van € 21.000 ook ongeveer de aankoopprijs is geweest. Omdat dit bedrag al voor januari 2017 verdiend moet zijn geweest, reken ik het bedrag van € 21.000 tot uw inkomen over 2016.

(…)

Voorts heeft u vanaf 26 november 2015 tot 7 juli 2017 de Toyota Auris met kenteken [kenteken 3] op naam gehad (…).

Voor alle bovengenoemde auto's schat ik de lopende uitgaven (verzekering,

motorrijtuigenbelasting, brandstof en onderhoud) voor de jaren 2016 en 2017 op

gemiddeld € 750 per maand, dus € 9.000 per jaar.

Huizen in Nederland, Spanje en Frankrijk

Uit de documentatie die ik van de politie heb ontvangen blijkt dat u heel 2016 en 2017 heeft beschikt over een woning in Spanje en een woning in Frankrijk. Ik schat de uitgaven voor het aanhouden van de woning in Spanje op € 1.000 per maand, dus € 12.000 per jaar.

Uit de beschikbare documentatie maak ik op dat u de woning in Frankrijk (deels) verhuurt. Ik neem vooralsnog aan dat het aanhouden van deze woning kostenneutraal geschiedt.

In het jaar 2016 is voor [de woning ] € 18.230 aan hypotheekrente betaald en in 2017 € 9.131. Ik acht aannemelijk dat deze bedragen zijn betaald met belastbaar inkomen dat in de betreffende jaren is genoten, maar aangezien deze bedragen tevens aftrekbaar zijn, blijven

inkomenscorrecties op dit punt achterwege.

Kosten levensonderhoud

In de documentatie die ik van de politie heb ontvangen trof ik tevens de akte van huwelijksvoorwaarden aan waarin is bepaald dat de kosten van de gemeenschappelijke huishouding voor uw rekening komen. Ik schat de kosten van levensonderhoud (overige woonlasten, verzekeringen, nog niet in het overzicht van de politie benoemde consumptieve uitgaven etc.) op € 1.750 per maand, dus € 21.000 per jaar.

(…)

Vermogen box 3

Uw echtgenote heeft in haar aangifte over 2014 de woning in Frankrijk aangegeven voor een waarde van € 300.000. Deze woning was in 2016 en 2017 nog in uw bezit. In de aangiften van u en uw echtgenote had een verdeling van de waarde van uw bezittingen over u beiden gekozen kunnen worden. Nu de woning in Frankrijk in het geheel niet is aangegeven en die keuze dus niet is gemaakt, dient bij ieder van u de helft van de vermogensrendementsheffing in aanmerking

te worden genomen:

De berekening is als volgt:

Inkomen box 3 2016:

Waarde woning in Frankrijk € 300.000

Heffingsvrij vermogen € 48.874

Voordeel uit sparen en beleggen € 241.126 [€ 251.126, Hof]

Voordeel uit sparen en beleggen:

€ 251.126 x 4% x 50%: € 5.022”

Bij deze brief is het Exceloverzicht gevoegd.

2.6.

Belanghebbende heeft op 3 december 2019 de aangifte IB/PVV 2016 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 500, bestaande uit een netto resultaat uit overige werkzaamheden van € 16.000 verminderd met negatieve inkomsten uit eigen woning van € 15.500.

2.7.

Met dagtekening 5 december 2019 zijn de aanslagen IB/PVV en Zvw aan belanghebbende opgelegd. Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen is ter zake van de aanslag IB/PVV een verzuimboete van € 369 opgelegd en is belastingrente in rekening gebracht.

2.8.1.

Bij brief van 20 januari 2020 heeft de Inspecteur zijn in 2.5 vermelde informatieverzoek herhaald.

2.8.2.

De Inspecteur heeft in de bezwaarfase met dagtekening 10 februari 2020 een informatiebeschikking genomen. Daarin staat onder meer het volgende:

“Niet voldoen aan informatieplicht (artikel 47 lid 1 en artikel 49 lid 1 AWR)

Bij de mededeling definitieve aanslagen IB/PVV en Zvw 2016 d.d. 2 december 2019 heeft de heer [B] verzocht om documentatie en inlichtingen te verstrekken die van belang kunnen zijn voor uw belastingheffing en om een eventueel bezwaar te kunnen beoordelen. Hij had u een termijn gegeven van 6 weken na dagtekening van voornoemde brief.

Omdat wij de gevraagde gegevens nog niet hadden ontvangen heb ik op 20 januari 2020 een rappelbrief aan uw adviseur de heer [adviseur] van […] verzonden, waarin ik heb verzocht om vóór 3 februari 2020 alsnog de gevraagde informatie te verstrekken. Tot op heden is voor het overgrote deel niet aan deze informatieverzoeken voldaan.

Het gaat om de volgende vragen en verzoeken:

- Alle afschriften en andere documentatie over de periode 1 januari 2016 tot heden van alle bankrekeningen die u in deze periode in Nederland, Frankrijk, Spanje of enig ander land heeft aangehouden, waaronder begrepen afschriften van betalingen met creditcards.

- Een overzicht van de huuropbrengsten van de woning in Frankrijk en de kosten van het aanhouden van deze woning, onderbouwd met bescheiden, over de periode 1 januari 2016 tot heden.

- Huurovereenkomst/koopakte met betrekking tot de woning in Spanje, alsmede een specificatie van alle uitgaven die u in de periode 1 januari 2016 met betrekking tot deze woning heeft gedaan.

- Een overzicht van eventuele inkomsten en uitgaven over de periode 1 januari 2016 tot heden die niet in het politie overzicht zijn begrepen (Het betreffende politie overzicht hadden wij bij de brief van 2 december 2019 gevoegd).

Nu niet aan op het informatieverzoek is gereageerd, heeft u niet voldaan aan de informatieplicht van artikel 47 lid 1 en 49 lid 1 Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna de AWR). Daarom ontvangt u hierbij deze informatiebeschikking. De informatiebeschikking is gebaseerd op artikel 52a van de Algemene wet rijksbelastingen.”

Belanghebbende heeft geen bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikking.

2.9.

De Inspecteur heeft bij brief van 3 juni 2020 belanghebbende bericht dat hij voornemens is het bezwaar gedeeltelijk toe te wijzen. In deze brief is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:

“Na analyse van de aangeleverde gegevens blijkt dat in de aangifte inkomstenbelasting 2016 van [belanghebbende] inkomsten zijn aangegeven die zowel in absolute als in relatieve zin aanzienlijk lager zijn dan de door ons geconstateerde genoten inkomsten. Dat betekent dat [belanghebbende] niet de vereiste aangifte heeft gedaan waardoor sprake is van omkering van de bewijslast op grond van artikel 25 lid 3 AWR. Indien u van mening bent dat de aanslag te hoog is vastgesteld door de Belastingdienst rust op u de bewijslast om (overtuigend) aan te tonen dat de aanslag lager dient te zijn.

Inkomen Box 1

Naar aanleiding van de afgegeven informatiebeschikking heeft [belanghebbende] aan de Belastingdienst overzichten verstrekt van mutaties op zijn bankrekeningen. Uit analyse van de aangeleverde bankgegevens en uit de overige ons ter beschikking staande stukken blijkt onder andere het volgende:

- In 2016 zijn er op de [Bank 1] betaalrekening, met rekeningnummer [bankrekeningnummer 1] , diverse contante stortingen gedaan (21x) met een totaalbedrag van € 39.670.

- In 2016 zijn er op de [Bank 1] betaalrekening, met rekeningnummer [bankrekeningnummer 2] , diverse contante stortingen gedaan (24x) met een totaalbedrag van € 35.930.

- In 2016 heeft er op de Spaanse rekening van de [Bank 2] , rekeningnummer [bankrekeningnummer 3] , een contante storting plaatsgevonden van € 4.000.

Bovenstaande contante stortingen (in totaal € 79.600) moeten afkomstig zijn uit een zogenaamde "bron". In de aangifte inkomstenbelasting heeft [belanghebbende] echter geen bron aangegeven waar deze inkomsten uit ontvangen zouden zijn. Aannemelijk is dat de bedragen waarmee de contante stortingen zijn gedaan, zijn verdiend met werkzaamheden uit arbeid.

Uit het door de politie samengesteld Excel-overzicht blijkt dat in de woning van [belanghebbende] bonnen en overige documenten zijn gevonden waaruit voor een bedrag van € 48.031 aan zowel contante uitgaven als uitgaven per creditcard in 2016 blijken. Ik acht het aannemelijk dat deze uitgaven zijn gedaan uit inkomsten die in 2016 door [belanghebbende] en/of zijn partner zijn genoten. Omdat niet duidelijk is welk deel van de uitgaven aan [belanghebbende] en welk deel aan zijn partner kan worden toegerekend acht ik het redelijk dat in elk geval de helft van voornoemd bedrag aan [belanghebbende] en de andere helft aan zijn partner dient te worden toegerekend.

[Belanghebbende] huurt een woning in Spanje welke hij weer onderverhuurd. [Belanghebbende] heeft een ongetekende huurovereenkomst aan de Belastingdienst verstrekt waaruit de huur van de woning in Spanje blijkt voor een bedrag van € 700 per maand. In de aangifte inkomstenbelasting heeft [belanghebbende] verhuurinkomsten aangegeven van € 24.400 en € 8.400 aan kosten. [Belanghebbende] heeft geen stukken overgelegd waaruit de verhuurinkomsten van € 24.400 blijken. Ook op de door mij eerder benoemde Spaanse bankrekening zijn geen verhuurontvangsten terug te vinden. Echter, uitgaande van de juistheid van de in de aangifte aangegeven gegevens is er in 2016 een bedrag ad. € 16.000 (na aftrek van huurkosten) ontvangen uit de verhuur van de woning in Spanje. Ik merk hierbij op dat door mij tevens niet geverifieerd kan worden óf - en zo ja: tot welke hoogte – [belanghebbende] kosten inzake de verhuur van de woning in Spanje heeft gemaakt.

Het voorgaande in aanmerking nemende bedraagt het belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1) in 2016 op zijn minst het volgende:

Contante stortingen op diverse bankrekeningen

79.600

Contante uitgaven op het Excel-overzicht van de politie (50%)

24.015

Resultaat uit overige werkzaamheden verhuur woning Spanje

16.000

Totaal

119.615

De Belastingdienst heeft het belastbaar inkomen uit werk en woning in de aanslag echter vastgesteld op een bedrag van € 111.031. Gezien het voorgaande dient het belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1) dus eerder hoger dan lager te worden vastgesteld. Derhalve ben ik van mening dat het belastbaar inkomen uit werk en woning in de aanslag zeker niet te hoog is vastgesteld.

Vermogen box 3

Woning Frankrijk

[Belanghebbende] beschikte in 2016 over een woning in Frankrijk. In de door u ingediende aangiften van [belanghebbende] is deze woning in box 3 opgenomen voor een waarde van € 150.000.

In uw email d.d. 9 januari 2020 aan mijn collega mr. drs [B] schrijft u het volgende: "Waarde woning Frankrijk is €150.000. Hoe het bedrag van € 300.000 in de aangifte 2014 van [A] terecht is gekomen is ons onduidelijk".

De stelling dat de waarde van de woning in Frankrijk € 150.000 bedraagt heeft u niet nader onderbouwd met stukken. Daarbij heeft de partner van [belanghebbende] in haar aangifte 2014 zelf aangegeven dat de waarde van de woning in Frankrijk € 300.000 bedraagt. Niet aannemelijk is dat de waarde van de woning in Frankrijk in 2 jaar tijd met € 150.000 is gedaald immers over het algemeen stijgt de waarde van onroerend goed juist. Gezien het voorgaande ben ik van mening dat de waarde van de woning in Frankrijk (ad. € 300.000) niet te hoog is vastgesteld en is gebaseerd op een redelijke schatting. U heeft geen nadere gegevens overgelegd om uw stelling dat de waarde van de woning € 150.000 zou bedragen, te ondersteunen.

Box 3 schuld

In uw email van 9 januari 2020 stelt u dat [belanghebbende] een notarieel vastgelegde lening is aangegaan van € 135.000 welke door hem niet is terugbetaald. U heeft de notariële akte van deze geldlening overgelegd. Ik ben voornemens om deze schuld in box 3 in aanmerking te nemen.

Het bovenstaande in beschouwing nemende acht ik het in de aanslag vastgestelde

box 3 inkomen te hoog vastgesteld.

Ik ben voornemens het box 3 inkomen te verlagen van € 5.022 naar:

Waarde woning Frankrijk:

300.000

Schulden

135.000

Bezittingen min schulden

165.000

Heffingsvrij vermogen

48.874

Heffingsgrondslag sparen en beleggen

116.126

Voordeel sparen en beleggen

€ 116.126x 4%x 50%

2.322”

2.10.

De Inspecteur heeft bij brief van 11 januari 2022 belanghebbende de motivering van de uitspraak op het bezwaarschrift doen toekomen. In deze brief is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:

“In de aangifte inkomstenbelasting 2016 zijn inkomsten aangegeven die zowel in absolute als in relatieve zin aanzienlijk lager zijn dan de door ons geconstateerde genoten inkomsten. Dat betekent dat u niet de vereiste aangifte heeft gedaan waardoor sprake is van omkering van de bewijslast op grond van artikel 25 lid 3 AWR. Indien u van mening bent dat de aanslag te hoog is vastgesteld door de Belastingdienst rust op u de bewijslast om (overtuigend) aan te tonen dat de aanslag lager dient te zijn.

Ik ben van mening dat de Belastingdienst het belastbaar inkomen uit werk en woning (boxl) eerder te laag dan te hoog heeft vastgesteld. Het box 3 inkomen is echter wel te hoog vastgesteld. De reden(en) daarvoor gaf ik u in mijn brief van 3 juni 2020 met de vooraankondiging uitspraak op bezwaar, welke ook als bijlage bij deze brief is gevoegd. Tijdens het hoorgesprek van 16 december 2021 zijn mij geen andere feiten en omstandigheden bekend geworden die mij anders doen oordelen.

Uw stelling dat de contante stortingen op de diverse bankrekeningen deels zijn gedaan uit de middelen van een geldlening die u in het verleden van uw moeder (…) heeft gekregen is niet aannemelijk.

De notariële akte van geldlening ad. € 135.000 is gedateerd op 1 februari 2007.

Ik acht het onwaarschijnlijk dat u de middelen uit deze geldlening al die jaren in contanten heeft gehouden en pas in 2016 op diverse rekeningen heeft gestort.

Daarnaast hebt u geen bewijsstukken overgelegd die uw stelling onderbouwen.

De stelling dat een ander deel van de contante stortingen afkomstig zou zijn uit ontvangsten van de verhuur van de woning in Frankrijk heeft u ook niet onderbouwd met stukken. Derhalve acht ik deze stelling ook niet aannemelijk.

Uw stelling dat een deel van de gevonden bonnen uit het politie overzicht van "derden" zou zijn heeft u niet nader onderbouwd met controleerbare stukken.

Daarnaast is het ongebruikelijk dat "derden" bonnen in uw woning zouden achterlaten. Gezien het voorgaande acht ik ook deze stelling niet aannemelijk.

Tijdens het hoorgesprek heeft u ook aangegeven dat alle bonnen die in uw huis gevonden zijn, uw verantwoording zijn. Deze stelling strookt niet met het overzicht van de politie waaruit expliciet blijkt dat er ook bonnen op naam van uw ex-partner zijn gevonden. Derhalve acht ik deze stelling ook niet aannemelijk. Hierbij wil ik ook nog het volgende opmerken:

Indien daadwerkelijk alle bonnen aan u zouden zijn toe te rekenen, is dit een extra aanwijzing dat het door de Belastingdienst vastgestelde box 1 inkomen eerder te laag dan te hoog is vastgesteld.

(…)

Beslissing (verzuim)boete:

Oordeel van de Rechtbank

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten

Beslissing