Rechtbank Den Haag, 16-05-2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:14153, AWB - 22 _ 1234
Rechtbank Den Haag, 16-05-2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:14153, AWB - 22 _ 1234
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 16 mei 2023
- Datum publicatie
- 28 september 2023
- Zaaknummer
- AWB - 22 _ 1234
- Relevante informatie
- Art. 9 AWR, Art. 27e AWR, Art. 67a AWR
Inhoudsindicatie
Bewijslast omgekeerd en verzwaard, omdat inkomsten niet volledig in de aangifte zijn verantwoord en daarmee de vereiste aangifte niet is gedaan. Geen beginselen van behoorlijk bestuur geschonden. Verweerder is uitgegaan van een redelijke schatting. Verzuimboete passend en geboden.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 22/1234 en SGR 22/1236
(gemachtigde: mr. N. Idrissi)
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2016 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) met een verzuimboete van € 369 en een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd. Verweerder heeft daarbij ook belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 14 januari 2022 de aanslag IB/PVV gedeeltelijk verminderd en bij de uitspraak op bezwaar van 11 januari 2022 de aanslag Zvw gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2023.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 1] en mr. drs. [naam 2].
Overwegingen
Feiten
1. Eiser was in 2016 gehuwd en woonde samen met zijn echtgenote. Dit huwelijk is in 2021 ontbonden.
2. Eiser heeft in 2016 geen looninkomsten ontvangen. In 2016 was eiser eigenaar van een woning in Spanje en een woning in Frankrijk, welke zijn bestemd voor de verhuur. De ex-echtgenote van eiser had tot 22 februari 2016 een eenmanszaak genaamd [bedrijfsnaam 2]. Per laatstgenoemde datum is de onderneming opgeheven. Per 1 mei 2016 had de ex-echtgenote een eenmanszaak genaamd [bedrijfsnaam 1].
3. Verweerder heeft eiser met dagtekening 30 september 2019 uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV vóór 1 november 2019. Op 4 november 2019 heeft verweerder eiser aangemaand tot het doen van aangifte op uiterlijk 14 november 2019.
4. Verweerder heeft bij brief van 2 december 2019 medegedeeld dat de politie een dossier ter beschikking heeft gesteld met documenten die in de woning van eiser zijn aangetroffen. Deze documenten betreffen met name bonnen en andere betaalbewijzen. Van de contante betalingen en creditcardbetalingen waarvan bonnen zijn aangetroffen is door de politie en Excel-overzicht opgesteld met een totaaltelling van € 48.031,75. Verweerder heeft in dezelfde brief aangekondigd dat hij de aanslag IB/PVV 2016 zal opleggen op basis van het volgende:
Uitgaven overzicht politie € 48.031;
Uitgave Audi A1 € 21.000;
Lopende uitgaven auto’s € 9.000;
Woning Spanje € 12.000;
Kosten levensonderhoud € 21.000;
Belastbaar inkomen uit werk en woning € 111.031
Voordeel uit sparen en beleggen € 5.022
Verzamelinkomen € 116.053.
5. Op 3 december 2019 heeft eiser voor het jaar 2016 aangifte IB/PVV gedaan naar een verzamelinkomen van € 500. Dit is als volgt opgebouwd.
- resultaat uit overige werkzaamheden € 16.000
- saldo inkomsten eigen woning van -/- € 15.500
- voordeel sparen en beleggen € 0.
6. Verweerder heeft, conform de mededeling, de aanslag IB/PVV 2016 met dagtekening 5 december 2019 opgelegd naar een verzamelinkomen van € 116.053 en daarnaast een verzuimboete opgelegd. Daarbij is tevens € 5.164 aan belastingrente in rekening gebracht. Daarnaast is met dezelfde dagtekening de aanslag Zvw 2016 opgelegd naar het maximum bijdrage-inkomen Zvw van € 52.763 en is € 295 belastingrente in rekening gebracht.
7. Bij brief van 3 december 2019 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB/PVV 2016 en de aanslag Zvw 2016.
8. Met dagtekening 10 februari 2020 is aan eiser een informatiebeschikking afgegeven. Tegen de informatiebeschikking is geen bezwaar gemaakt. Eiser heeft in de bezwaarfase informatie verstrekt aan verweerder bestaande uit een huurovereenkomst, jaaropgaven en diverse bankafschriften
9. Verweerder heeft in de vooraankondiging op de uitspraak op bezwaar met dagtekening 3 juni 2020 aangegeven dat eiser niet de vereiste aangifte heeft gedaan omdat de aangegeven inkomsten aanzienlijk lager zijn dan de door hem geconstateerde inkomsten en dat het inkomen uit werk en woning ten minste bestaat uit:
Contante stortingen op diverse bankrekeningen € 79.600;
Contante uitgaven uit het Excel-overzicht van de politie (50%) € 24.015;
Resultaat uit overige werkzaamheden verhuur woning Spanje € 16.000;
Totaal € 119.615
10. Verweerder is in de uitspraak op bezwaar van 14 januari 2022 gedeeltelijk tegemoetgekomen aan het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2016 en heeft het inkomen uit sparen en beleggen vastgesteld op € 2.322. Verweerder heeft het belastbaar inkomen uit werk en woning gehandhaafd op € 111.031.
Geschil 11. In geschil is of de aanslagen terecht en naar het juiste bedrag zijn opgelegd. Meer specifiek is in geschil is of sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast vanwege het niet doen van de vereiste aangifte en of verweerder, in dat geval, een redelijke schatting heeft gehanteerd. Daarnaast is in geschil of de verzuimboete van € 369 terecht is opgelegd.
12. Eiser stelt dat de aangifte IB/PVV juist is zodat omkering van de bewijslast niet aan de orde is. Hij stelt verder dat de aanslagen tot een te hoog bedrag zijn opgelegd en weerspreekt de correcties. Eiser voert daartoe aan dat de contante stortingen op de rekening van eiser geen inkomsten zijn. De gelden zijn afkomstig uit een van zijn moeder ontvangen lening, een terugbetaling met rente van een door eiser verstrekte lening (€ 24.000), de aflossing van de koopsom van de onderneming van zijn ex-echtgenote (€ 10.500), een bedrag van € 8.585 ziet op ontvangsten ten behoeve van de andere onderneming ([bedrijfsnaam 1]) van de ex-echtgenote en er is sprake van terugbetaling van een lening door de zus van eiser. Ook is in 2016 sprake van huurinkomsten van de Franse woning, die in contanten zijn betaald. Daarnaast is sprake van een dubbeltelling met betrekking tot de inkomsten uit de Spaanse woning, deze worden al in de aangifte in aanmerking genomen. Eiser stelt verder dat verweerder ten onrechte uitgaat van een bedrag van € 48.031 aan contante uitgaven, dit moet € 23.107,21 zijn, waarvan de helft aan eiser kan worden toegerekend. Eiser stelt dat het indruist tegen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur om aan het niet doen van de vereiste aangifte omkering van de bewijslast te verbinden. Aan eiser is ten onrechte een verzuimboete opgelegd.
13. Verweerder stelt dat eiser niet de vereiste aangifte heeft gedaan, waardoor de bewijslast dient te worden omgekeerd en verzwaard. Verweerder heeft op de zitting aangegeven dat de informatiebeschikking niet aan de omkering van de bewijslast ten grondslag ligt. Verweerder stelt dat hij een redelijke schatting heeft gemaakt gebaseerd op de contante stortingen op de bankrekeningen en het Excel-overzicht van de politie. Eiser heeft volgens verweerder niet aan zijn bewijslast voldaan. Daarnaast is terecht een verzuimboete opgelegd.
Beoordeling van het geschil
Vereiste aangifte
14. Voor omkering van de bewijslast is vereist dat verweerder aannemelijk maakt dat eiser zowel absoluut als relatief gezien een aanzienlijk te lage aangifte heeft ingediend en hij dit wist of zich daarvan bewust moet zijn geweest.
15. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat eiser zijn inkomsten niet volledig in zijn aangifte heeft verantwoord. Vaststaat dat eiser in zijn aangifte IB/PVV enkel resultaat uit overige werkzaamheden met betrekking tot de verhuurde Spaanse woning heeft aangegeven van € 16.000. Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat er meer inkomsten geweest moesten zijn, verwezen naar de bonnen, betaalbewijzen en overige documenten die verweerder van de politie heeft verkregen en waaruit blijkt dat sprake is geweest van aanzienlijke uitgaven. Deze uitgaven zijn in ieder geval deels toerekenbaar aan eiser, nu zijn naam op diverse documenten staat genoemd. Daarnaast heeft verweerder op grond van de bankafschriften geconstateerd dat sprake was van een totaal bedrag aan contante stortingen van € 79.600 op de bankrekeningen van eiser in 2016. Eiser heeft deze stortingen ook niet weersproken of ontkend maar betoogt dat geen sprake is van inkomsten. De door eiser gegeven toelichting op de herkomst van de gelden, zoals hiervoor in 12 weergegeven, acht de rechtbank zonder nadere onderbouwing onvoldoende om hieraan de conclusie te verbinden dat geen sprake was van inkomsten. De rechtbank acht dan ook aannemelijk dat eiser meer inkomsten heeft genoten.
16. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank aannemelijk dat de volgens de aangifte IB/PVV verschuldigde belasting zowel absoluut als relatief bezien aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting en dat eiser zich daarvan bewust moet zijn geweest. Daarom heeft eiser niet de vereiste aangifte gedaan en dient de bewijslast te worden omgekeerd en verzwaard.
17. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat omkering van de bewijslast in dit geval in strijd zou zijn met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en met het beleid van verweerder omdat geen herinnering voor het doen aangifte is verstuurd en in de aanmaning een onredelijk korte termijn voor het doen van de aangifte is gegeven. Op grond van het bepaalde in artikel 9 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) is het versturen van een herinnering geen wettelijk vereiste. Met het niet versturen daarvan zijn naar het oordeel van de rechtbank geen beginselen van behoorlijk bestuur geschonden en het staat dan ook niet in de weg aan de omkering van de bewijslast. Op grond van voornoemde bepaling is het aan verweerder om in de aanmaning een termijn te stellen. Ook daarmee heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet in strijd gehandeld met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur dat in de weg zou staan aan omkering van de bewijslast.
18. Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank op grond van artikel 27e, eerste lid, van de Awr het beroep tegen de aanslag IB/PVV ongegrond verklaart tenzij blijkt dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is. Dit houdt in dat eiser overtuigend dient aan te tonen dat de aanslag IB/PVV naar een te hoog bedrag is opgelegd.
19. De rechtbank overweegt hierna ter zake van de in de vooraankondiging op bezwaar genoemde de correcties of eiser slaagt in die bewijslast.
Correctie contante stortingen op diverse bankrekeningen en Spaanse woning
20. Eiser moet doen blijken dat de uitspraak op bezwaar onjuist is met betrekking tot correcties uit hoofde van de contante stortingen van € 79.600. Eiser is hierin niet geslaagd. Volgens eiser ziet een deel van de stortingen op een bedrag dat eiser in 2003 heeft uitgeleend en welk bedrag in 2016 is terugbetaald (€ 15.000) met de verschuldigde rente (van € 9.000). Een ander deel ziet op de betaling van de schuldig gebleven koopsom van € 10.500 in verband met de verkoop van de onderneming [bedrijfsnaam 2]. Ook was sprake van contante betalingen, omdat pinbetalingen niet mogelijk waren, in verband met de onderneming [bedrijfsnaam 1] van de ex-echtgenote van eiser. Deze bedragen (€ 8.585) zijn op de rekening van eiser gestort. Ook noemt eiser de ontvangen huur met betrekking tot de Franse vakantiewoning als verklaring voor de herkomst van de gelden, waarbij eiser aanvoert dat de woning (en hiermee de huur) tot box 3 gerekend moet worden. Eiser stelt dat verweerder de Spaanse huurinkomsten dubbel in aanmerking heeft genomen, nu deze al in box 1 in aanmerking genomen zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met wat hij heeft aangevoerd en overgelegd, niet aan zijn verzwaarde bewijslast voldaan. Het ter zitting gedane bewijsaanbod door eiser om de overeenkomst van terugbetaling van de lening met rente ad € 24.000 en de jaarrekening van [bedrijfsnaam 1] te overleggen, is naar het oordeel van de rechtbank – gelet op de goede procesorde – tardief. Eiser had die stukken veel eerder (in beroep) in kunnen brengen en heeft ook geen reden gegeven voor de omstandigheid dat hij dat pas op de zitting wilde doen. De overige stellingen zijn ook niet met stukken onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft hij met de enkele stellingen niet overtuigend aangetoond dat de uitspraak op bezwaar op dit punt onjuist is.
Correctie uitgaven uit het Excel-overzicht van de politie
21. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder enkel de contante uitgaven in aanmerking zou willen nemen en dat uit het Excel-overzicht volgt dat slechts een bedrag van € 23.107,21 ziet op contanten, waarvan 50% (€ 11.553,61) kan worden toegerekend aan eiser en 50% aan de ex-echtgenote. De rechtbank stelt vast dat verweerder voor de beoordeling van het uitgavenpatroon van eiser uitgaat van contante uitgaven en uitgaven per creditcard op basis van het Excel-overzicht. Uitgangspunt is daarom een bedrag van € 48.031, waarvan 50% toerekenbaar is aan eiser. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aangetoond dat de correctie onjuist is.
Redelijke schatting
22. De omkering en verzwaring van de bewijslast doet er niet aan af dat verweerder bij het vaststellen van de aanslagen uit moet gaan van een redelijke schatting.
23. Verweerder heeft de inkomsten gebaseerd op de door eiser overgelegde bankafschriften. Verder zijn de correcties gebaseerd op de gegevens die afkomstig zijn van een huiszoeking zoals verkregen van de politie. Voor het resultaat uit de verhuur van de Spaanse woning heeft verweerder de door eiser ingediende aangifte gevolgd. Voor het inkomen uit sparen en beleggen is verweerder uitgegaan van de onroerende zaak in Frankrijk en heeft deze in aanmerking genomen voor de waarde zoals deze was opgenomen in de aangifte IB/PVV 2014 van de ex-echtgenote van eiser. Verweerder heeft in de bezwaarfase in dat kader rekening gehouden met een schuld van eiser van € 135.000. De rechtbank acht dit alles redelijk.
24. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zijn de aanslagen niet naar te hoge bedragen opgelegd.
Verzuimboete
25. Op grond van artikel 67a, eerste lid, van de Awr, in samenhang met paragraaf 21 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst, kan aan de belastingplichtige die is uitgenodigd tot het doen van aangifte en de aangifte niet, dan wel niet binnen de in de aanmaning gestelde termijn heeft gedaan, een verzuimboete worden opgelegd. Dat is slechts anders bij afwezigheid van alle schuld (avas).
26. Eiser heeft aangevoerd dat de verzuimboete ten onrechte is opgelegd omdat hij geen herinnering heeft ontvangen en hem bij de aanmaning een onredelijk korte indieningstermijn is gegeven. Vaststaat dat eiser aangifte heeft gedaan na afloop van de in de aanmaning gestelde termijn. In zoverre is de verzuimboete dus terecht opgelegd. Zoals hiervoor ook ten aanzien van de omkering van de bewijslast is overwogen geldt dat verweerder op grond van artikel 9, derde lid, van de Awr een belastingplichtige kan aanmanen binnen een door hem gestelde termijn aangifte te doen. Hiervoor is niet vereist dat eerst een herinnering is verzonden en de termijn wordt door verweerder gesteld. De rechtbank acht de verzuimboete passend en geboden.
Belastingrente
27. Eiser heeft geen afzonderlijke gronden aangevoerd tegen de belastingrente en ook overigens is niet gebleken dat de belastingrente in strijd met de wettelijke bepalingen is berekend.
28. Gelet op wat hiervoor is overwogen dienen de beroepen met zaaknummers SGR 22/1234 en SGR 22/1236 ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
29. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.