Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 04-05-2011, BQ5536, BK-10-00057 en BK-10-00058

Gerechtshof 's-Gravenhage, 04-05-2011, BQ5536, BK-10-00057 en BK-10-00058

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
4 mei 2011
Datum publicatie
20 mei 2011
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2011:BQ5536
Formele relaties
Zaaknummer
BK-10-00057 en BK-10-00058

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Het premie-inkomen met de uitkering van het door belanghebbende genoten Belgische overlevingspensioen dient te worden verminderd alvorens premieheffing in Nederland kan plaatsvinden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummer BK-10/00057 en BK-10/00058

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer d.d. 4 mei 2011

in het geding tussen:

mevrouw [belanghebbende] te [Z], hierna: belanghebbende,

en

de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Zuidwest, hierna: de Inspecteur,

inzake de hoger beroepen van belanghebbende, tegen de uitspraken van de rechtbank

’s-Gravenhage van 18 december 2009, nrs. AWB 08/4770 en AWB 08/4775 IB/PVV, betreffende na te noemen aanslagen.

Aanslagen, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. Aan belanghebbende is door de Inspecteur voor het jaar 2003 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV 2003) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.020 en voor het jaar 2004 een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.503 (hierna: IB/PVV 2004).

1.2. De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslagen gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft de beroepen bij in één geschrift vervatte uitspraken ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de rechtbank hoger beroep ingesteld. In verband hiermee is van belanghebbende een griffierecht geheven van € 110. De Inspecteur heeft verweerschriften ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 23 maart 2011, gehouden te ’s-Gravenhage. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier één proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

3.1. Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde gaat het Hof in hoger beroep uit van de door de rechtbank onder 2.1 tot en met 2.4 van haar uitspraak vermelde feiten, waarbij de rechtbank belanghebbende als eiser en de Inspecteur als verweerder heeft aangeduid.

”2.1 Eiseres (…) heeft de Nederlandse nationaliteit en is in Nederland woonachtig. Eiseres is sinds [dag en maand] 2003 weduwe. Wijlen haar echtgenoot is grensarbeider in België geweest. Eiseres is zelf nimmer in België werkzaam geweest.

2.2 In 2003 heeft eiseres het volgende inkomen genoten:

- Nederlandse (…) -uitkering ad € 7.155;

- Nederlands pensioen [Hof: SVB] ad € 2.547;

- Nederlands pensioen [A] ad € 530;

- Belgisch overlevingspensioen (Rijksdienst van Pensioenen) ad € 9.353;

- af: saldo eigen woning ad € 288;

- af: buitengewone uitgaven ad € 2.277.

In 2004 heeft eiseres het volgende inkomen genoten:

- Nederlandse (…) -uitkering ad € 7.481;

- Nederlands pensioen [B] ad € 306;

- Belgisch overlevingspensioen (Rijksdienst van Pensioenen) ad € 9.947;

- af: saldo eigen woning ad € 231.

2.3 In de aangiften inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren

2003 en 2004 heeft eiseres om vrijstelling van de premies volksverzekeringen verzocht. De vrijstelling is niet verleend. Over het totaal aan genoten inkomsten van € 17.020 in 2003 zijn in Nederland 31,45% premies volksverzekeringen geheven en in 2004 over de totaal genoten inkomsten 32,55%. Op het Belgisch overlevingspensioen is in 2004 bij eiseres

€ 35,52 aan solidariteitsbijdrage ingehouden.

2.4 Tot de gedingstukken behoort een e-mail van een medewerker van het Belgische

Ministerie van Sociale zaken van 23 november 2007 in reactie op vragen van verweerder over de solidariteitsbijdrage. Hierin is onder andere - voor zover hier van belang - het volgende vermeld:

“Het antwoord op uw eerste vraag is negatief. De solidariteitsbijdrage wordt op alle Belgische pensioenen afgehouden ongeacht nationaliteit en verblijfplaats van de gerechtigde. Toch mag er sinds 1 augustus 2006 totaal geen rekening meer gehouden worden met de buitenlandse pensioenen om deze solidariteitsbijdrage te berekenen (voordien beïnvloedde het buitenlands pensioen het inhoudingspercentage).

Het antwoord op uw tweede vraag over de geneeskundige verzorging is eveneens negatief: binnen de Europese Unie is de gerechtigde op verschillende pensioenen, waarvan er één uitgekeerd wordt door de Staat waar hij/zij verblijft, voor de geneeskundige verzorging door deze Staat verzekerd.

Op uw derde vraag: de solidariteitsbijdrage werd ingevoerd voor meer solidariteit en evenwicht tussen de pensioenuitgaven, opdat de hoogste pensioenen zouden bijdragen tot de betaling van de laagste pensioenen. De inhouding wordt inderdaad slechts op de hoogste pensioenen geleidelijk uitgevoerd.

Op uw vierde vraag: enkel op de wettelijke en extralegale pensioenen wordt een solidariteitsbijdrage afgehouden. Er bestaan andere bijzondere inhoudingen, maar het gaat niet om een solidariteitsbijdrage.”

3.2. Voorts staan in hoger beroep de volgende feiten als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, vast:

3.2.1. Belanghebbende is geboren in 1941. Zij heeft in de jaren 2003 en 2004 een ANW-uitkering genoten van de Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB) van respectievelijk € 7.155 en € 7.481.

3.2.2. In België is op het overlevingspensioen over het jaar 2004 een solidariteitsbijdrage ingehouden van € 35,52. Over het jaar 2003 viel het pensioen onder de franchise.

3.2.3. De voor het jaar 2003 en 2004 bij de premieheffing toegepaste percentages per Nederlandse volksverzekering luiden:

2003 2004

Anw 1,25% 1,25%

Awbz 12,05 % 13,25%

12,55% 13,55%

AOW 17,90% 17,90%.

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1. Tussen partijen is in geschil of over het door belanghebbende genoten Belgisch overlevingspensioen terecht Nederlandse premies voor de volksverzekeringen zijn geheven, welke vraag belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoordt.

4.2. Belanghebbende heeft ter ondersteuning van haar standpunt – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:

Primair. Het Belgisch overlevingspensioen behoort op grond van artikel 4, onderdeel a of onderdeel b, van de Uitvoeringsregeling premieheffing volksverzekeringen 2002 (hierna: UR PVV 2002) niet tot het premie-inkomen.

De Belgische solidariteitsbijdrage dient te worden aangemerkt als een premieheffing in België en is geen korting op het pensioen. Er is sprake van de opbouw van een recht. Het al dan niet bestaan van een tegenprestatie in de vorm van uitkeringen is volgens het arrest van het Hof van Justitie EG van 15-02-2000, C-34/98, Commissie/Frankrijk, LJN AL1359, RSV 2002/91 zonder belang. Van belang is of een bijdrage specifiek is bestemd voor de financiering van het sociale zekerheidsstelsel van een lidstaat. Er is sprake van een rechtstreekse en voldoende samenhang met de financiering van de algemene sociale zekerheidswetgeving.

Een redelijke toepassing van het bepaalde in artikel 4, onderdeel b, van de UR PVV 2002 brengt mee dat een nabestaande van een werkzame persoon ook beroep op dit artikelonderdeel kan doen.

Subsidiair: Het Belgisch overlevingspensioen behoort niet tot het premie inkomen op grond van het Europese recht. Titel II van de EG Verordening 1408/71 (hierna: Vo. 1408/71) betreffende de aanwijsregels is rechtstreeks van toepassing op gezinsleden als belanghebbende. Art. 13, lid 2, onderdeel f, van de Vo. 1408/71 heeft niet alleen betrekking op specifiek de werknemer zelf maar ook op diens gezinslid. België is derhalve als laatst bevoegde land bevoegd premies te heffen en Nederland niet.

Nederland mag niet door middel van een aanslag heffen. Er is geen notificatie gegeven dat belanghebbende niet meer onder de Belgische wetgeving valt.

Meer subsidiair: Het Belgische overlevingspensioen behoort niet tot het premie inkomen voor zover AOW en ANW-premie wordt geheven. Belanghebbende grondt deze stelling op artikel 4, onderdeel a, UR PVV 2002 omdat naar haar mening in België door middel van de solidariteitsbijdrage premies worden geheven krachtens een regeling inzake uitkeringen bij ouderdom of overlijden.

Ingevolge de arresten van HvJ EG Noij en Nikula is het woonland niet bevoegd te heffen voor uitkeringsprestaties die ten laste komen van een andere lidstaat. Dat is hier het geval met de AOW en de ANW nu het overlevingspensioen ten laste komt van België.

Meest subsidiair: Belanghebbende is op grond van het bepaalde in artikel 17 bis Vo. 1408/71 volledig uitgesloten van de Nederlandse verzekeringen en dus van de premieheffing daarvoor.

4.3. De Inspecteur houdt in hoger beroep de juistheid van de aanslagen staande.

4.4. Voor een verdere uiteenzetting van de gronden waarop partijen hun standpunten doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

5.1. Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraken van de rechtbank, de uitspraken op bezwaar en tot vermindering van de aanslagen premieheffing volksverzekeringen voor de jaren 2003 en 2004 waarbij het Belgische inkomen geheel dan wel voor het gedeelte dat het Hof in goede justitie zal bepalen, niet in het premie-inkomen wordt betrokken.

5.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraken van de rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft de beroepen van belanghebbende – voor zover van belang – ongegrond verklaard op de volgende gronden:

“4.1 In artikel 4, sub a en b, URPV 2002 staan uitzonderingen op het in aanmerking te nemen premie-inkomen voor de premieheffing volksverzekeringen:

“Voor de premieheffing behoren niet tot het premie-inkomen:

a. uitkeringen op grond van de socialezekerheidswetgeving van een andere mogendheid die zijn onderworpen aan premieheffing krachtens een wettelijke regeling inzake uitkeringen bij ouderdom en overlijden van die andere mogendheid;

b. ten aanzien van degene die verzekerd is en die tevens werkzaamheden verricht of heeft verricht buiten Nederland: het gedeelte van het premie-inkomen waarop, op grond van een internationale regeling inzake sociale zekerheid die tussen Nederland en een of meer andere mogendheden van kracht is, de wetgeving van een andere mogendheid van toepassing is, of dat, bij gebreke van een internationale regeling, is onderworpen aan premieheffing krachtens een wettelijke regeling inzake uitkeringen bij ouderdom en overlijden van een andere mogendheid;”

4.2 Gelet op hetgeen in 2.4 staat vermeld, overweegt de rechtbank ten aanzien van de solidariteitsbijdrage, die overigens pas vanaf het jaar 2004 is geheven, dat het Belgische overlevingspensioen niet is onderworpen aan premieheffing krachtens een wettelijke regeling voor uitkeringen bij ouderdom en overlijden. De solidariteitsbijdrage is ingevoerd ten behoeve van meer solidariteit en evenwicht tussen de pensioenuitgaven. Derhalve staat er tegenover de heffing geen individuele tegenprestatie in de vorm van verzekering tegen ziektekosten, ouderdom of overlijden of iets dergelijks. De inhouding valt daarmee niet onder artikel 4, sub a, URPV 2002, zodat het beroep van eiseres faalt.

4.3 De beroepen van eiseres ter zake van artikel 4, sub b, URPV 2002, falen reeds omdat eiseres nimmer werkzaamheden heeft verricht in België, zodat geen sprake kan zijn van degene die tevens werkzaamheden verricht of heeft verricht buiten Nederland, zoals vermeld in sub b.

4.4 De Verordening voorkomt bij grensoverschrijdend werken dubbele verzekering en het ontbreken van een verzekering. De Verordening coördineert derhalve met behulp van zogenoemde aanwijsregels of conflictregels de toepasselijk wetgeving bij grensoverschrijdend werken. De verschillende nationale socialezekerheidsstelsels blijven daarbij in stand. Voorzover eiseres zich beroept op de Verordening overweegt de rechtbank dat in artikel 8 van de Verordening is bepaald dat twee lidstaten voor zover daar behoefte aan bestaat overeenkomsten kunnen sluiten op de beginselen en de geest van Verordening. Tussen België en Nederland is daarvan geen sprake, zodat de rechtbank geen aanleiding ziet af te wijken van de regels uit de Verordening.

Anders dan eiseres meent is artikel 17 bis, evenals de andere bepalingen van titel II van de Verordening, slechts van toepassing op personen die grensoverschrijdende activiteiten hebben verricht. Nu eiseres zelf nimmer grensoverschrijdende activiteiten heeft verricht, kan haar beroep op artikel 17 bis, evenals een beroep op andere artikelen van titel II van de Verordening reeds hierom niet slagen.

4.5 Van strijdigheid met het in artikel 39 van het EG-verdrag vervatte recht op vrij verkeer van werknemers en het daaraan verbonden discriminatieverbod is naar het oordeel van de rechtbank evenmin sprake. Voor een geslaagd beroep op artikel 39 van het EG-verdrag dient sprake te zijn van grensoverschrijdende activiteit. Reeds omdat eiseres niet in België heeft gewerkt, is van een grensoverschrijdende activiteit geen sprake.

4.6 In het Sehrer arrest is geoordeeld dat artikel 39 EG-verdrag eraan in de weg staat dat een lidstaat de bijdragen of premies voor de ziektekostenverzekering van een onder zijn wetgeving vallende gepensioneerde werknemer berekent op de grondslag van het brutobedrag van het aanvullende pensioen dat die werknemer uit hoofde van een collectieve overeenkomst uit een andere lidstaat ontvangt, zonder rekening ermee te houden dat een deel van het brutobedrag van dat pensioen reeds in de andere staat is ingehouden als bijdrage aan de ziektekostenverzekering. Nu de door eiseres betaalde solidariteitsbijdrage niet ziet op een bijdrage voor een ziektekostenverzekering zoals overwogen onder 4.2, verwerpt de rechtbank ook dit beroep.

4.7 De rechtbank verwerpt eveneens het beroep van eiseres op het Nikula-arrest. Dit arrest ziet namelijk op de toepassing van artikel 33 van de Verordening. Daarin is bepaald dat het niet is toegestaan om bijdragen of premies te heffen indien in een andere lidstaat reeds eerder bijdragen werden betaald om de kosten van verstrekkingen te dekken. Deze situatie is, zoals hiervoor onder punt 4.2 overwogen, niet op eiseres van toepassing, en komt de rechtbank aan toetsing van het Nikula-arrest derhalve niet meer toe.

4.8 De rechtbank verwerpt het beroep op het Noij-arrest eveneens. Uit de zaak Noij blijkt dat het EG-recht eraan in de weg staat dat in de woonstaat wegens het enkele feit dat dit de woonstaat is, premies worden verlangd voor de verplichte verzekering ter dekking van de kosten van prestaties die ten laste van een orgaan van een andere lidstaat komen. Nu eiseres wel onder de Nederlandse regeling valt, naar hiervoor onder 4.4 is overwogen, komt de rechtbank aan toetsing van het Noij-arrest derhalve niet meer toe.”

Beoordeling van het hoger beroep

7.1. Belanghebbende heeft in de onderhavige jaren een overlevingspensioen krachtens de Belgische sociale zekerheidswetgeving ontvangen naast de Nederlandse ANW-uitkering en een nabestaandenpensioen van [B]. Op het Belgische overlevingspensioen is in 2004 alvorens uitkering plaatsvond in België een zogenoemde solidariteitsbijdrage ingehouden. Voor het jaar 2003 viel het Belgische pensioen van belanghebbende onder de franchise die gold voor de heffing van die solidariteitsbijdrage. Bij de berekening van deze bijdrage worden de pensioen- en andere voordelen ten laste van de Nederlandse instellingen niet in aanmerking genomen. In België vindt van belanghebbende geen inhouding plaats van een zogenoemde ZIV-bijdrage, een verzekering voor ziektekosten. De Inspecteur heeft voor de heffing van de premies volksverzekeringen in Nederland de pensioeninkomsten uit België, na vermindering met de solidariteitsbijdrage, tot het premie inkomen gerekend. In geschil is of voor de jaren 2003 en 2004 het gehele bedrag aan Belgisch overlevingspensioen is vrijgesteld van de Nederlandse premieheffing.

7.2. De vraag of iemand verzekerd is voor de volksverzekeringen dient allereerst te worden beantwoord aan de hand van de bepalingen in de desbetreffende wettelijke regelingen zelf.

7.3. Belanghebbende is woonachtig in Nederland en is uit dien hoofde volgens artikel 6 van de AOW en dienovereenkomstige bepalingen in de volksverzekeringswetten verzekerd voor de volksverzekeringen in Nederland. Ingevolge artikel 6 van de Wet financieringvolksverzekeringen is zij voor de onderwerpelijke jaren premieplichtig in Nederland. Op die premieplicht is in artikel 4 van de UR PVV 2002 voor een drietal gevallen een bijzondere voorziening opgenomen. Blijkens de toelichting (Stcrt. 2002, 165) is dit geschied omdat de in de wet geregelde voorzieningen daartoe onvoldoende zijn.

7.4. Artikel 4, onderdeel a, van de UR PVV 2002 voorziet erin dat uitkeringen die krachtens de sociale zekerheidswetgeving van een andere mogendheid zijn onderworpen aan een premieheffing uit hoofde van een wettelijke regeling inzake uitkeringen bij ouderdom en overlijden, in mindering worden gebracht op het premie-inkomen. Blijkens de toelichting op dit artikelonderdeel dient het te gaan om premies voor buitenlandse verzekeringen die naar aard en strekking overeenkomen met de Nederlandse volksverzekeringen voor ouderdom en overlijden.

7.5. De in België op de uitkering ingehouden solidariteitsbijdrage heeft tot doel de Rijksdienst voor Pensioenen meer financiële armslag te geven voor de uitkering van kleine pensioenen. Aangezien de solidariteitsbijdrage wordt afgedragen om in de tekorten van de pensioenkassen voor de sociale zekerheid in België te voorzien, is deze te beschouwen als een vorm van premieheffing, namelijk een bijdrage voor de sociale zekerheid. Het vorenstaande heeft te gelden ook al komt de wijze waarop de premie wordt geïnd, bij wijze van afhouding dus inhouding achteraf, niet overeen met de wijze waarop de premies voor de in de Nederlandse volksverzekeringen geregelde AOW of ANW-verzekering worden geïnd. De bijdrage wordt in de fase van de uitkering afgehouden en niet als bijdrage of premie ingehouden vóórdat de verzekerde gebeurtenis heeft plaatsgevonden. Evenwel niet kan worden ontkend dat met de afhouding de dekking van (een deel van) de pensioenuitkeringen wordt verzorgd. Dit doel wordt eveneens verwezenlijkt wanneer bij de afhouding rekening wordt gehouden met een franchise.

7.6. Een en ander leidt tot de conclusie dat het premie-inkomen met de uitkering van het Belgisch overlevingspensioen dient te worden verminderd alvorens premieheffing in Nederland kan plaatsvinden. Voor de in artikel 4, onderdeel a, gegeven faciliteit is niet aanvullend de eis gesteld dat tevens in het buitenland premies zijn geheven voor een aan de AWBZ verwante verzekering, zodat ook voor de heffing van AWBZ-premies het Belgisch overlevingspensioen niet in aanmerking wordt genomen.

7.7. Voor zover belanghebbende op basis van de Vo. 1408/71 een verdergaand standpunt inneemt geldt het volgende. Belanghebbende valt als nagelaten betrekking van een werknemer onder de personele werkingssfeer van de Verordening op grond van artikel 2, lid 2, Vo. 1408/71. Titel II van de Vo. 1408/71 geeft voor haar geen aanwijsregels. Het Hof volgt de rechtbank in de onder 4.4 tot en met 4.7 gegeven oordelen en neemt die over.

7.8. Met betrekking tot het beroep op artikel 17bis van Vo. 1408/71 overweegt het Hof dat een verzoek op grond van dat artikel dient te worden gedaan bij de voor verzekering bevoegde autoriteiten. Dat is in Nederland de SVB, en niet de belastingrechter. In het geval dit verzoek zou worden toegestaan heeft dat als gevolg dat belanghebbende wordt uitgezonderd van de wettelijke regelingen inzake de sociale zekerheid van het woonland en is zij niet verzekerd in Nederland. Dit zou het verstrekkende gevolg hebben dat haar bijvoorbeeld ten onrechte een ANW-uitkering is toegekend. Belanghebbende zal dit niet beoogd hebben met haar stelling.

7.9. Gelet op het vorenoverwogene zal het Hof het premie-inkomen voor het jaar 2003 en 2004 verminderen.

Proceskosten en griffierecht

8.1. Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten, waarbij het Hof, gelet op de inhoud van de desbetreffende dossiers, de onderhavige zaken BK-10/00057 en BK-10/00058 aanmerkt als met elkaar samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het vorengenoemde Besluit en de daarbij behorende bijlage, voor de vorenbedoelde zaken tezamen vast op vast op € 2.760 voor rechtsbijstand (1 punt in bezwaar en 2 punten in beroep met een waarde van € 322 per punt en 2 punten in hoger beroep met een waarde van € 437 per punt en een factor belang (rechtbank en Hof) van 1,5).

8.2. Voorts dient aan belanghebbende het voor de behandeling voor de rechtbank gestorte griffierecht van € 39, alsmede het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht van € 110 te worden vergoed.

Beslissing

Het Gerechtshof:

- vernietigt de uitspraken van de rechtbank,

- vernietigt de uitspraken op bezwaar,

- vermindert de aanslag premieheffing volksverzekeringen 2003 tot een premie-inkomen van € 9.944 en de aanslag premieheffing volksverzekeringen 2004 tot een premie-inkomen van € 7.556,

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 2.760 en

- gelast de Inspecteur het voor deze zaak gestorte griffierecht in beroep en hoger beroep van € 149 te vergoeden.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. B. van Walderveen, Th. Groeneveld en J.J.J. Engel, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema. De beslissing is op 4 mei 2011 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.